direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein Kerensheide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0971.BPKerensheide-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kerensheide' met indentificatienummer NL.IMRO.0971.BPKerensheide-0003 van de gemeente Stein.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 activiteit

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.10 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.

1.12 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.13 bestaand:

legaal aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Stein.

1.17 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig en/of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 geluidsgevoelig object

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.28 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.29 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.30 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.

1.31 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.32 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.33 openbare nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.34 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.35 perifere detailhandel:

detailhandel, uitsluitend in abc-goederen (auto's, boten, caravans) met inbegrip van landbouwwerktuigen, waarvoor vanwege omvang en/of aard van het aangeboden product een groot (uitstallings)vloeroppervlak nodig is en waarvan de verkoopvloeroppervlakte per vestiging minimaal 1.500 m2 en maximaal 5.000 m2 bedraagt.

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander

tegen vergoeding.

1.37 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf – waaronder begrepen een erotische massagesalon-, een seksclub, bordeel, privé-huis en seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.38 volumineuze detailhandel:

detailhandel die vanwege de aard en de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair.

1.39 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en/of die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.40 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw of in het verlengde daarvan tot aan de zijdelingse perceelsgrens.

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, regenwaterbuffers, gemalen, inlaten, greppels, bermsloten, etc.

1.42 weg:

een voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare nutsvoorzieningen;
  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen,

met de daarbij behorende voorzieningen.

3.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 17.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,0 meter bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,0 meter bedragen.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse reeds bestaande bedrijven, welke legaal aanwezig zijn op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
  • b. bedrijven van categorie 2 tot en met 3.2, die zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) en met dien verstande dat de volgende milieuzonering in acht wordt genomen:

Ter plaatse van de aanduiding:   zijn de volgende categorieën bedrijven, zoals opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven, toegestaan:  
'bedrijf van categorie 2'   categorie 2  
'bedrijf tot en met categorie 3.1'   categorie 2 tot en met 3.1  
'bedrijf tot en met categorie 3.2'   categorie 2 tot en met 3.2  

  • c. kantoor als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;
  • d. zelfstandige kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • e. volumineuze detailhandel in campers en caravans, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel in campers en caravans';
  • f. productiegebonden detailhandel van ondergeschikte aard, met dien verstande dat de totale verkoopvloeroppervlakte per vestiging niet meer mag bedragen dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte, met een maximum van 500 m²;
  • g. verkoop van keukens, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel in keukens';
  • h. verkoop van keukens en badkamers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel in keukens en badkamers';
  • i. perifere detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  • j. praktijkschool voor lassen, uitsluitende ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
  • k. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met de daarbij behorende bijgebouwen;
  • l. kabels en leidingen;
  • m. verkeer en (ontsluitings)wegen;
  • n. (open) terreinen en buitenopslag, voor zover dit plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • o. binnenopslag;
  • p. groenvoorzieningen;
  • q. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • r. parkeervoorzieningen en (brom)fietsenstallingen.
4.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 17.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage';
  • c. de afstand tot de bouwperceelgrens dient ten minste 4,0 meter te bedragen;
  • d. de bebouwing dient in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens opgericht te worden;
  • e. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte'.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag:
    • 1. binnen het bouwvlak niet meer dan 25 meter bedragen;
    • 2. buiten het bouwvlak niet meer dan 3,0 meter bedragen, uitgezonderd voor de voorgevelrooilijn, waar de bouwhoogte niet meer dan 2,0 meter mag bedragen;
  • c. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.
4.2.4 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend aanwezig zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,0 meter;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8,0 meter;
  • d. de inhoud bedraagt ten minste 250 m³ en ten hoogste 600 m³;
  • e. de bedrijfswoning mag zowel met een kap als met een plat dak worden afgedekt;
  • f. bij de bedrijfswoning mogen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3,30 meter;
    • 2. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 5,50 meter
    • 3. het totale oppervlak aan bijgebouwen niet meer dan 70 m² bedraagt.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld;
  • b. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing;
  • c. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichtshoeken;
  • e. de brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • f. de gewenste parkeer-, fietsenstalling-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken ten behoeve van hoger bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder b. en een hoger bebouwingspercentage toestaan, met dien verstande dat:

  • a. afwijken alleen is toegestaan indien het aangeduide percentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' 75% bedraagt;
  • b. afgeweken mag worden tot een percentage van niet meer dan 80%;
  • c. afwijken alleen is toegestaan indien dit gewenst is met het oog op een doelmatige bedrijfsvoering, een efficiënt gebruik van het bouwperceel en indien dit in stedenbouwkundig opzicht verantwoord is;
  • d. afwijken alleen is toegestaan indien de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
4.4.2 Afwijken ten behoeve van een kleinere afstand tot de bouwperceelgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder c. en een kleinere afstand tot de bouwperceelgrens toestaan, met dien verstande dat:

  • a. de afstand tot de bouwperceelgrens ten minste 2,0 meter dient te bedragen;
  • b. door middel van een advies van de brandweer is aangetoond dat de veiligheid gewaarborgd is;
  • c. afwijken alleen is toegestaan indien dit gewenst is met het oog op openbare orde, veiligheid of telecommunicatie, een doelmatige bedrijfsvoering, een efficiënt gebruik van het bouwperceel en indien dit in stedenbouwkundig opzicht verantwoord is;
  • d. afwijken alleen is toegestaan indien de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
4.4.3 Afwijken ten behoeve van hogere bouwhoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder e. en een hogere bouwhoogte toestaan, met dien verstande dat:

  • a. afwijken alleen is toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een bouwhoogte van 8,0 meter is aangeduid,
  • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter;
  • c. afwijken alleen is toegestaan indien dit gewenst is met het oog op openbare orde, veiligheid of telecommunicatie, een doelmatige bedrijfsvoering, een efficiënt gebruik van het bouwperceel en indien dit in stedenbouwkundig opzicht verantwoord is;
  • d. afwijken alleen is toegestaan indien de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
4.4.4 Afwijken ten behoeve van hogere bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b. en een hogere bouwhoogte toestaan voor lichtmasten, ventilatiepijpen, antennes en bouwwerken ten behoeve van industriële installaties, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 meter;
  • b. afwijken alleen is toegestaan indien dit gewenst is met het oog op openbare orde, veiligheid of telecommunicatie, een doelmatige bedrijfsvoering, een efficiënt gebruik van het bouwperceel en indien dit in stedenbouwkundig opzicht verantwoord is;
  • c. afwijken alleen is toegestaan indien de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. bedrijven, anders dan bestaande bedrijven en bedrijven welke zijn genoemd in Bijlage 1 bij deze regels (Staat van bedrijfsactiviteiten);
  • b. geluidzoneringplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en/of het Besluit risico's zware ongevallen 1999;
  • c. zelfstandige kantoren, uitgezonderd ter plaats van de aanduiding 'kantoor';
  • d. volumineuze detailhandel, met uitzondering van volumineuze detailhandel als genoemd in 4.1.1, onder e;
  • e. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als genoemd in 4.1.1, onder f, g en h;
  • f. perifere detailhandel, met uitzondering van perifere detailhandel als genoemd in 4.1.1, onder i;
  • g. detailhandel in (de vorm van) supermarkten, brand- en explosiegevaarlijke goederen, doe-het-zelf/bouwmarkt, tuincentrum, speelgoed, consumentenelectronica en grove bouwmaterialen;
  • h. horeca;
  • i. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • j. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • k. straat- en raamprostitutie;
  • l. wonen, uitgezonderd wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning':
  • m. buitenopslag, met uitzondering van buitenopslag voor zover dit plaats vindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken ten behoeve van andere bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.1.1 en 4.5 onder a. en toestemming geven voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die:

  • a. zijn opgenomen in een naast hogere milieucategorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 4.1.1 onder b., maar daarmee naar aard en omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn, met uitzondering van geluidzoneringplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en/of het Besluit risico's zware ongevallen 1999.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein;
  • b. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen ter geleding en inpassing van de in het plan toegelaten bebouwing;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen ;
  • f. bijbehorende voorzieningen.
5.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 17.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte per bouwwerk mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 3,0 meter, met uitzondering van bewegwijzering en verlichtingsarmaturen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter;
  • c. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij de bestemming te passen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegverkeer;
  • b. verkeerskundige voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. straatmeubilair en kunstwerken;
  • i. overige voorzieningen ten behoeve van het wegverkeer.
6.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 17.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van deze gebouwen mag maximaal 3,00 m bedragen;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 15 m2 per gebouw bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 10,00 m bedragen.

Artikel 7 Leiding

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een:

  • a. brandstofleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - brandstof’;
  • b. hogedruk gasvoedingsleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
  • c. stamrioolleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.
7.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 17.2.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken ten behoeve van bouwwerken voor de leiding

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het beheer en/of de instandhouding van de leiding, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,0 meter;
  • b. door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 7.1.1 omschreven doeleinden;
  • c. de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
7.3.2 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:

  • a. door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 7.1.1 omschreven doeleinden;
  • b. de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het ophogen, het egaliseren, het bodemverlagen, het afgraven of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van nieuwe ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 7.4.1 is niet van toepassing, indien de werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden bestaan uit:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. normaal spitwerk tot een diepte van niet meer dan 0,30 meter.
7.4.3 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 7.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in artikel 7.1.1 omschreven doeleinden niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht;
  • b. de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

8.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 17.2.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd conform de onderliggende bestemming, behoudens voor zover het verstoringsoppervlak van de bodemingreep kleiner is dan 250 m2.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming bij grotere bodemingrepen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.1 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming wanneer het verstoringsoppervlak van de bodemingreep groter is dan 250 m2 en de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 cm beneden maaiveld, met dien verstande dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. uit het rapport onder a blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek uit te voeren de aanwezige archeologische waarden veilig kunnen worden gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorwaarden.
8.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
8.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 8.3.1 en 8.3.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwplan dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt, of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, en het ophogen van gronden met meer dan 40 cm, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Voorwaarde aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
8.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 8.4.1 en 8.4.2 is niet van toepassing:

  • a. indien de verstoringsdiepte minder bedraagt dan 40 cm onder maaiveld en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²;
  • b. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden in de bodem zijn aangetroffen of dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • c. indien de werken en / of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. indien werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 2. archeologisch onderzoek betreffen;
    • 3. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
8.4.4 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarden op grond waarbij aanvrager een rapport dient te overleggen waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de oppervlaktes en/of de dieptes als genoemd in artikel 8.2 en artikel 8.4 te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

9.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 17.2.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd conform de onderliggende bestemming, behoudens voor zover het verstoringsoppervlak van de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m2.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming bij grotere bodemingrepen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.1 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming wanneer het verstoringsoppervlak van de bodemingreep groter is dan 2.500 m2 en de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 cm beneden maaiveld, met dien verstande dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. uit het rapport onder a blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek uit te voeren de aanwezige archeologische waarden veilig kunnen worden gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorwaarden.
9.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
9.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 9.3.1 en 9.3.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwplan dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt, of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, en het ophogen van gronden met meer dan 40 cm, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Voorwaarde aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
9.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 9.4.1 en 9.4.2 is niet van toepassing:

  • a. indien de verstoringsdiepte minder bedraagt dan 40 cm onder maaiveld en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m²;
  • b. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden in de bodem zijn aangetroffen of dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • c. indien de werken en / of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. indien werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 2. archeologisch onderzoek betreffen;
    • 3. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
9.4.4 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarden op grond waarbij aanvrager een rapport dient te overleggen waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de oppervlaktes en/of de dieptes als genoemd in artikel 9.2 en artikel 9.4 te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 m onder peil bedragen;
  • d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende (dubbel)bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

12.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • c. straat- en raamprostitutie;
  • d. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 geluidzone - industrie
13.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd.

13.2 vrijwaringszone - weg 2
13.2.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 2' mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de betreffende rijksweg.

13.2.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.1, met dien verstande dat:

  • a. gebouwd mag worden overeenkomstig de onderliggende bestemming;
  • b. een afstand van minimaal 50 meter wordt aangehouden tot de as van de dichtst bij gelegen rijbaan;
  • c. dit vanuit milieuoogpunt en oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
  • d. geen belemmering ontstaat voor beoogde toekomstige infrastructurele uitbreidingen;
  • e. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende weg.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

14.2 Kleine bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
  • b. de goothoogte maximaal 3,00 meter en de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

15.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 16 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

17.2 Voorrangsregels
17.2.1 Voorrang dubbelbestemmingen en aanduidingen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming of aanduiding, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming of aanduiding voor.

17.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen en aanduidingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen en aanduidingen geldt dat dubbelbestemmingen/aanduidingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming/aanduiding:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Kerensheide'.