direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Asseltsestraat 41, Swalmen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding


Bij de gemeente Roermond is een verzoek binnen gekomen om het bestemmingsplan 'Buitengebied Swalmen' te wijzigen. Initiatiefnemer verzoekt de bestemming zodanig te wijzigen dat aan de Asseltsestraat, tussen de bestaande woningen aan de Asseltestraat 39 en 43, een nieuwe vrijstaande woning gebouwd kan worden. Het perceel is op dit moment in gebruik als grasland. Aan de Asseltsestraat zijn meerdere vrijstaande woningen gerealiseerd. Deze woningen vormen hier een kleine enclave in het buitengebied en hebben een 'groene' uitstraling. Bij de realisatie van het planvoornemen is het van groot beland dat er aandacht wordt besteed aan een goede inpassing, zowel ruimtelijk als landschappelijk, zonder dat dit ten koste gaat van het het zicht op het aangrenzende buitengebied.

Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van een woning op deze locatie niet toe. De gemeente heeft naar aanleiding van een principeverzoek te kennen gegeven medewerking te willen verlenen om de woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Om het planvoornemen definitief mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In dat kader wordt dit bestemmingsplan opgesteld. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een digitale verbeelding, opgesteld conform SVBP2012 en IMRO2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wro en de gemeente Roermond stellen ten aanzien van bestemmingsplannen.

1.2 Ligging plangebied


Het plangebied is gelegen aan de Asseltsestraat tussen twee reeds bestaande woningen, namelijk Asseltsestraat nummer 39 en 43. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Swalmen, sectie K, nummer 62. Het plangebied grenst aan de oostzijde op relatief korte afstand aan het spoor en de A73. Daarnaast sluit de Schroefstaat vanuit het oosten aan op de Asseltsestraat. Aan de overzijde van de Asseltsestraat staan drie vrijstaande woningen en aan de achterzijde grenst het plangebied aan het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0001.png"  
Globale ligging plangebied (rood omlijnd)  

1.3 Geldende bestemmingsplan


Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Swalmen'. Dit plan is op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad van Roermond vastgesteld. Ter plaatse geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' en de dubbelbestemming 'Beschermd Dorpsgezicht' en waarde 'Waarde - Archeologie'. De gronden hebben nu geen woonbestemming. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' is het realiseren van een woning niet toegestaan. Om de gewenste woning toch planologisch-juridisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening voor de betreffende gronden noodzakelijk. Middels het nieuwe bestemmingsplan zal een bouwvlak en de bestemming 'Wonen' aan de gronden worden toegekend. Hierdoor zal de gewenste woning worden toegestaan.

Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

Deze bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' is toegekend vanwege het huidige agrarische gebruik in combinatie met aanwezige landschapswaarden. Deze landschapswaarden hangen veelal samen met de aanwezigheid van zichtrelalaties, reliëf, waardevolle landschapselementen en kenmerkende open akkercomplexen. De gronden zijn op basis van deze bestemming bestemd voor:

  • agrarische bedrijfsuitoefening uitsluitend in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;
  • intensieve agrarische bedrijven uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • een zorgboerderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • een kampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • een recreatiewoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • bedrijfsgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 1 agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
  • ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen' het op de verbeelding weergegeven aantal vakantiewoningen met per recreatiewoning een oppervlak van maximaal 100m²;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tevens mogen binnen deze bestemming geen gebouwen worden opgericht.

Beschermd Dorpsgezicht

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het beschermd dorpsgezicht en daarmee voor het behoud en/of herstel van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Betekenis voor het plangebied

Het beoogde planvoornemen voor de realisatie van een vrijstaande woning aan de Asseltsestraat is in strijd met de bestemmingsomschrijving 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' omdat er geen woningen zijn toegestaan, anders dan een recreatiewoning of een agrarische bedrijfswoning. Tevens biedt de vigerende bestemming geen bouwmogelijkheden hiervoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0002.png"  
Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Swalmen'.  

1.4 Opbouw bestemmingsplan


Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader, waaraan het planvoornemen getoetst is. Het bevat zowel het rijksbeleid als het provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de diverse uitvoeringsaspecten zoals milieu- en omgevingsaspecten. Voorts gaat hoofdstuk 5 specifiek in op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6, 7 en 8 zijn de afsluitende hoofdstukken van deze toelichting en bevatten respectievelijk de juridische opzet, de uitvoerbaarheid van het plan en een beschrijving van de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Het planvoornemen

2.1 Inleiding


Het plangebied is gelegen aan de Asseltsestraat 41 ten zuidwesten van Swalmen. Het plangebied is op dit moment in gebruik als grasland. De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door reeds bestaande vrijstaande woningen in 1,5 tot 2 bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0003.png"  
Uitsnede bestaande situatie en plangebied   

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0004.png"  
Bebouwing in de directe omgeving   

2.2 Omgeving plangebied

Directe omgeving

De directe omgeving wordt gekenmerkt door het aangrenzende buitengebied ten zuidwesten van de kern Swalmen en ten noorden van de plaats Roermond. Ten oosten van het plangebied zijn op (relatief) korte afstand de spoorlijn Roermond-Venlo en de A73 gelegen. Ten westen ligt het buurtschap Asselt. Het plangebied maakt onderdeel uit van een enclave met woningen aan de Asseltsestraat. Het zijn uitsluitend vrijstaande grondgebonden woningen in 1,5 tot 2 bouwlagen met kap en bijbehorende tuin en erven. Het plangebied vormt hierin een open plek tussen nummer 39 en 43.

Plangebied
Tussen de Asseltsestraat 39 en 43 ligt een perceel dat op dit moment in gebruik is als grasland. De Asseltsestraat bevindt zich in het buitengebied tussen Swalmen en de kern Asselt. Het perceel valt binnen een cluster conform de structuurvisie kwaliteitsbijdrage Gemeente Roermond. Verder is er binnen het plangebied geen bebouwing aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0005.png"  
Het plangebied (rood omcirkeld) in relatie tot de omgeving  

2.3 Planvoornemen


Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een grondgebonden vrijstaande woning aan de Asseltsestraat 41. Voor het onderhavige plangvoornemen is nog geen concreet bouwplan. Dit zal een naderere invulling krijgen nadat het bestemmingsplan is herzien om de bouw van een woning planologisch-juridisch mogelijk te maken. Middels het nieuwe bestemmingplan zal de bestemming 'Wonen' aan de gronden worden toegekend en een bouwvlak worden toegekend. Hierdoor zal de gewenste woning worden toegestaan. Een harde eis die de gemeente Roermond stelt is dat de woning zich dient te voegen in de bestaande enclave van woningen aan de Asseltsestraat.

Massa

De nieuwe woning dient aan beide zijden minimaal 5 meter uit de erfperceelsgrens te blijven. Voor de bepaling van de rooilijn is de voorgevel van de Asseltsestraat 43 doorgetrokken.

De bebouwing in de directe omgeving van het perceel kenmerkt zich door veelal agrarische bebouwing met een langskap. Dat wil zeggen dat de nieuwe bebouwing voorzien moet worden van een zadeldak met de nokrichting parallel aan de weg. De dakhelling zal maximaal 45° zijn. Ook voor de bouwhoogte wordt gekeken naar de belendende bebouwing. Dat levert een maximale bouwhoogte op van 1 laag met kap. Maximale goothoogte is daarbij 3 meter, maximale nokhoogte 7 meter.

Perceel

Er wordt in eerste instantie uitgegaan van een perceel van circa 500 m². Dit is op de afbeelding in blauw aangegeven. Dit is uit te breiden tot een maximum van circa 1800 m², op onderstaande afbeelding is dit met een blauwe stippellijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0006.jpg"  
Stedenbouwkundig kader met bouwvlak  

In de bestemmingsplanherziening moet aangetoond worden dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van de woning binnen de bestaande ruimtelijke structuur langs de Asseltsestraat en de directe omgeving. Hiervan is sprake omdat de woning een open plek invult tussen de bestaande woningen. De woning dient zich te voegen in de bestaande, veelal agrarische omgeving. De woning wordt daarbij gesitueerd in de bestaande voorgevel rooilijn en wordt de noodzakelijke afstand tot de zijdelingse perceelgrens aangehouden.

2.4 Ontsluiting en Parkeren


De nieuwe ontwikkeling maakt gebruik van de bestaande infrastructuur. Daardoor wijzigt de verkeerssituatie ter plaatse niet of nauwelijks. De nieuwe woning wordt ontsloten door de aanleg van een nieuwe uitrit, hierbij wordt rekening gehouden met het kruisingsvlak, dat ten noordoosten van de kavel ligt. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein aan de Asseltsestraat. Hierdoor kan een veilige verkeerssituatie worden gewaarborgd. De strook van 1,5 meter langs de rijbaan dient in eigendom van de gemeente te komen. Alle aanpassingen aan de openbare ruimte (inrit/riool e.d.) worden door of namens de gemeente aangelegd, op kosten van de aanvrager.

De parkeernorm van Roermond is afgestemd op de landelijke normen. Deze staan weergegeven in de publicatie CROW 182. Op basis hiervan dient per vrijstaande woning voorzien te worden in minimaal 2,2 parkeerplaats (incl. bezoekersaandeel). Binnen het beoogde planvoornemen worden minimaal 3 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Er is gezien de grootte van de kavel, voldoende ruimte. Dit houdt in dat voldaan wordt aan de geldende parkeernorm.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding


Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor het plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie verving onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil resultaten boeken. Om de nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hier wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de SVIR worden hiervoor drie hoofddoelen genoemd om voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig project zijn als volgt:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Betekenis voor het plangebied

De bouw van een woning aan de Asseltsestraat vindt plaats in aansluiting op reeds bestaande woningen. De realisatie van één enkele woning raakt voorts de belangen van het rijksbeleid uit de SVIR niet. Voor wat betreft de afweging inzake milieukwaliteit, geluidsoverlast en externe veiligheid, als ook de natuurlijke en cultuurhistorische waarden, wordt verwezen naar de onderzoeken/bureaustudies, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 milieuaspecten.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen.

Betekenis voor het plangebied

Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Voor het planvoornemen gelden geen beperkingen vanuit het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip ‘actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling ‘nieuw’ is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een ‘stedelijke’ ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).

Bestaand stedelijk gebied

Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd dient uitgebreid te worden gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijke gebied is in het Bro gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’

Betekenis voor het plangebied

Het voorliggend plan, namelijk de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning, valt onder de definitie van 'stedelijke ontwikkeling' (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden op één dezelfde locatie is twaalf. Het planvoornemen wordt dus niet als stedelijke ontwikkeling gekwalificeerd en hoeft formeel dus niet getoetst te worden aan de ladder.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0007.png"  
Uitsnede POL 2014 en plangebied (rood omcirkeld)  

Betekenis voor het plangebied
Voor het plangebied is de gebiedstype 'Buitengebied' van toepassing. Dit zijn alle andere gronden in het landelijk gebied die niet in een andere zone zijn gelegen, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De accenten liggen hier bij de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw, het terugdringen van de milieubelasting vanuit landbouw en de kwaliteit en functioneren van de ondergrond. Het planvoornemen betreft hier het realiseren van een grondgebonden vrijstaande woning in het buitengebied ter plaatse van een open plek als onderdeel van de 'woonenclave' aan de Asseltsestraat met enkele woningen. Het invullen van een open plek binnen een bestaand lint of cluster van bebouwing is beleidsmatig toegestaan. Met het invullen van deze open plek wordt de ruimtelijke structuur ter plaatse versterkt. De te realiseren woning dient daarbij wel landschappelijk ingepast te worden. Lettende op het voorgaande vormt het POL 2014 geen belemmering voor de realisatie van deze woning.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.

De volgende onderdelen uit de provinciale omgevingsverordening zijn van toepassing op het plangebied:

  • Landelijk gebied
  • Veehouderijen en Natura 2000
  • Boringsvrije zonde Roerdalslenk III
  • Regionale wateroverlast - normering 1: 25
  • Grondwateronttrekking

Landelijk gebied

Het 'Landelijk gebied' valt onder 'Duurzame verstedelijking'. De geldende regeling heeft onder andere betrekking op woningbouwlocaties. Binnen dit gebied dient er rekening gehouden te worden met het volgende:

  • Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimelijke ordening 3.2.3.
  • Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoelt in artikel 2.2.3 onderzocht.
  • De toelichting bij het ruimtelijke plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0008.png"  
Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014 - Landelijk gebied  


Veehouderijen en Natura 2000

De verordening heeft als doel om een substantiële emissiereductie bewerkstelligen. Dat doel wordt bereikt door aan veehouderijen de verplichting op te leggen dat bij het bouwen van een nieuwe stal danwel het aanpassen van een bestaande stal gebruik wordt gemaakt van technieken die permanent een emissiereductie bewerkstelligen.Met de Verordening veehouderijen en Natura 2000 provincie Limburg wordt aan veehouderijen voorgeschreven dat vergaande ammoniakemissiereducerende staltechnieken worden gebruikt in nieuwe en te renoveren stallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0009.png"  
Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014 - Veehouderijen en Natura 2000  


Boringsvrije zone Roerdalslenk III

Het volgende is in het gebied Roerdalslenk verboden:

  • een boorput of een bodemenergiesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
  • werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van . de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.


Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten.

Bij het maken en sluiten van een boorput wordt de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0010.png"  
Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014 - Boringsvrije zone Roerdalslenk III  


Regionale wateroverlast - normering 1: 25

Op de kaarten behorende bij deze verordening is voor verschillende te onderscheiden gebieden de norm aangegeven waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moeten zijn ingericht.

Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen omtrent de door de beheerder te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren. Gedeputeerde staten stellen na overleg met de beheerder nadere regels omtrent het tijdstip waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren moeten voldoen aan de aangegeven normen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0011.png"  
Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014 - Regionale wateroverlast - normering 1: 25  

Grondwateronttrekking

Gedeputeerde staten dragen zorg voor een register van inrichtingen voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water met vermelding van de vergunningen en van de gegevens die op grond van of krachtens artikel 6.11 van het Waterbesluit aan hen of aan de beheerder worden verstrekt. Het dagelijks bestuur van het waterschap verstrekt de gegevens aan gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten kunnen een inrichting ambtshalve inschrijven waarbij de aanvang van een onttrekking als datum van inschrijving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0012.png"  
Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014 - Grondwateronttrekking   


Betekenis voor het plangebied
Het plangebied betreft een open plek. Er wordt dus geen leegstaande monumentale bebouwing herbenut. De 'Veehouderijen en Natura 2000' gebieden richten zich op stalsystemen en is dus niet van toepassing aangezien het hier een woning betreft. Grondwater wordt gewonnen op grote diepte onder dikke kleilagen. Deze kleilagen geven een natuurlijke bescherming tegen vervuilingen van bovenaf. Deze kleilagen mogen niet zonder meer worden doorbroken. Voor de uitvoering van het onderhavig bestemmingsplan is het niet nodig om boringen tot onder de kleilagen uit te voeren of überhaupt boringen uit te voeren. Tevens is binnen het plangebied grondwaterontrekking niet aan de orde. De realisatie van de woning is daarmee passend binnen de omgevingsverordening.

3.3.3 Limburgs kwaliteitsmenu

De beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) regelt de ‘extra’ condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen. Het LKM vormt geen nieuw ruimtelijk beleid, maar is een uitwerking van het kwaliteitsdeel uit het POL. Via het LKM wordt dan ook geen nieuwe of extra ruimte geboden voor ontwikkelingen buiten de contour. Het LKM richt zich op relatief kleinschalige ontwikkelingen vanuit particulier initiatief. De essentie van het LKM is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit.

Betekenis voor het plangebied

Het werken met en uitvoering geven aan (de modules van) het LKM is in handen gelegd van de gemeenten. De gemeente Roermond heeft deze modules vastgelegd in haar 'Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond' 3.5.2.

3.4 Regionaal beleid

Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg

In de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (hierna: de structuurvisie), welke op 18 december 2014 is vastgesteld,  is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' voor de korte termijn (2014 tot en met 2017) en met een doorkijk naar de lange termijn (2018 tot en met 2023) vastgelegd. In de structuurvisie zijn afspraken gemaakt over de woningbehoefte. De in de structuurvisie voor de gemeente Roermond bepaalde woningbehoefte op basis van de prognose uit 2013 komt ongeveer overeen met de totale planvoorraad per 1 januari 2014. Uit de actualisatie per 1 januari 2017 volgt een overschrijding van het in de structuurvisie opgenomen maximum. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het toevoegen van nieuwe plannen.

De regio heeft met name behoefte aan kwalitatieve woningbouw en wil daarom met de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving initiatiefnemers houvast geven om hun bijdrage te leveren aan de kwantitatieve en kwalitatieve woonopgave. De beleidslijn uit deze Structuurvisie is onder andere om te komen tot transformaties in de bestaande voorraad en aanvullende kwalitatieve woningbouw waarbij wordt ingespeeld op de veranderende vraag.

Betekenis voor het plangebied

De veranderde vraag is onder andere zichtbaar in de behoefte aan nultreden woningen. dit segment is kansrijk voor Swalmen. Op het moment van verlenen van de principemedewerking en de start van de procedure bestond er nog enige ruimte voor dit type woningen.

Met betrekking tot de kwalitatieve woningbehoefte kan worden gerefereerd aan het in de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving opgenomen marktbeeld waaruit naar voren komt dat er voor de gemeente Roermond ruimte bestaat  voorgrondgebonden vrijstaande koopwoningen. Onderhavig planvoornemen voorziet hierin.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Roermond

In de Structuurvisie Roermond (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 maart 2001) is het ruimtelijk toekomstbeeld van Roermond voor tien jaar gegeven, met een doorkijk naar de langere termijn. Enkele belangrijke uitgangspunten ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan luiden als volgt:

  • om sociaal-economische scheefgroei tegen te gaan, wordt ingezet op gedifferentieerd bouwen, met de nadruk op duurdere segmenten in zowel de inbreidingslocaties als uitbreidingslocaties;
  • ingezet wordt op realisering van hoofdzakelijk grondgebonden woningen.

Verder geldt dat bij het zoeken naar nieuwe bouwlocaties dient te worden ingezet op inbreiding boven uitbreiding. Redenen hiervoor is de beperkte uitbreidingsruimte in het stedelijk gebied van Roermond en het uitgangspunt om zoveel mogelijk de natuurlijke en landschappelijke waarden in het buitengebied te respecteren. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen (zoveel mogelijk) aan te sluiten op het bestaande stedelijk gebied.

Betekenis voor het plangebied
Het plan betreft de invulling van een open plek 3.3.1 met een grondgebonden woning in het duurdere segment. Ruimtelijke gezien is het geen solitaire woning in het buitengebied. De woning maakt namelijk onderdeel uit van een enclave en past binnen de ruimtelijke strucuur. Hiermee wordt aangesloten bij de Structuurvisie Roermond.

3.5.2 Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond

Op 16 februari 2012 is de structuurvisie kwaliteitsbijdrage vastgesteld. Deze structuurvisie is onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, maar is slechts op het punt van de kwaliteitsbijdrage aanvullend op de bestaande structuurvisies. De structuurvisie bevat daarmee niet meer of minder dan de uitgangspunten die noodzakelijk zijn voor het vragen van een financiële tegenprestatie in het geval van 'rode ontwikkelingen' zoals woningbouw in het door het LKM aangeduide gebied.

De provincie stelt dat ‘rode ontwikkelingen’ – zoals woningbouw – buiten de vastgestelde contouren slechts mogelijk zijn indien de locatie zich daar planologisch voor leent én indien dit gepaard gaat met een compensatie van de ‘aantasting’ en kwaliteitsverbetering van het buitengebied (en aanvullend een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied). Deze compensatie kan bestaan uit een compensatie in natura of een financiële bijdrage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0013.png"

Gebiedsafbakening Structuurvisie Kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond,
plangebied (blauw omcirkelt)  


Dit houdt in dat op basis van de module 'Nieuwe (solitaire) woningen' solitaire woningbouw, in de vorm van een nieuwe woning, op basis hiervan alleen mogelijk op een locatie binnen een lint of cluster of aansluitend aan de contour. Als kwaliteitsbijdrage geldt € 100 per m² uitgeefbare grond/nieuwe woonbestemming.

Betekenis voor het plangebied

In de vorige paragraaf is aangegeven dat het planvoornemen een invulling van een open plek betreft binnen een bestaand cluster. Voor deze 500 m² dient een kwaliteitsbijdrage gedaan te worden. Concreet komt dit neer op een bijdrage van € 50.000,-- . De initiatiefnemer kiest voor een geheel financiële bijdrage, dit wordt vastgelegd in een realiseringsovereenkomst.

3.5.3 Toekomstvisie Swalmen 2014

Voor de toekomstige ontwikkeling van Swalmen zijn politieke partijen en het maatschappelijk middenveld het over de meeste zaken eens. Enerzijds worden natuurwaarden voor een lange termijn veiliggesteld en anderzijds worden voldoende "stedelijke" maatregelen voogesteld die in de toekomst het economische klimaat en het woonklimaat waarborgen. Aan de hand van de rode draad van de contouren heeft de gemeenteraad haar doelstelling geformuleerd. De gemeenteraad en het College van Burgemeester en Wethouders hebben bepaald welke doelstellingen de hoogste prioriteit genieten Voor onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang en gerangschikt op prioriteit:

  • Een betere kwaliteit van de (leef) omgeving
  • Een gewaarborgde kwaliteit natuur en landschap
  • Een gehandhaafd of groter inwoneraantal
  • Alleen wonen voor het midden- en dure segment

Een betere kwaliteit van de (leef) omgeving

Hoewel sloop niet direct de hoogste prioriteit geniet, bevorderen groen en een gedifferentieerde woningvoorraad de leefbaarheid in wijken. Vooral de Martin Giessenwijk en de wijk Heistraat/Schuttekamp schieten wat dat betreft tekort. Voor stimulering van de leefbaarheid zijn maatregelen nodig die de geïsoleerde ligging, veroorzaakt door de N271, opheffen. Gepoogd wordt de harde grenzen tussen het “groen” en het “rood” bij het ontwikkelen van nieuwbouwlocaties op te heffen.

Een gewaarborgde kwaliteit natuur en landschap

Het open landschappelijke karakter tussen Boukoul en Asselt, ten oosten van Boukoul tot de Duitse grens en Wieler, blijft gewaarborgd. Nieuwe bedrijventerreinen worden aantrekkelijk en kenmerken zich door veel groen (architectuur en landschapsarchitectuur).

Een gehandhaafd of groter inwoneraantal

Het tenminste handhaven van het aantal inwoners of liever nog enige groei (jongeren, starters) is in het belang van de werkgelegenheid, de continuïteit van de detailhandel en het betaalbaar houden van het voorzieningenniveau. De samenstelling van de bevolking (naar leeftijd en inkomen) moet wel evenwichtig zijn. Onder deze voorwaarde en onder de voorwaarde dat Swalmen kan uitbreiden, is Swalmen ook bereid een rol te spelen bij het vervullen van de regionale woonwensen.

Alleen wonen voor het midden- en dure segment

Scheefhuurders kunnen straks doorstromen naar andere woningen. Ontwikkeling van toplocaties, hoogwaardig vormgegeven, met veel groen en een natuurlijke overgang naar en inpassing in de landelijke omgeving. Met gedifferentieerde dichtheden. Ter illustratie nog: om het aantal inwoners de afgelopen tien jaar in Swalmen op peil te houden, was alleen al een toename van het aantal woningen van meer dan tien procent noodzakelijk (bron gegevens: CBS).

Betekenis voor plangebied

Een harde eis voor onderhavig plangebied is dat de woning zich dient te voegen in de bestaande ruimtelijke structuur door invulling van deze open plek en daarnaast een eenheid vormt met de woningen van het bebouwingscluster hier aan de Asseltsestraat en tevens dicht. De woning wordt landschappelijk ingepast. Hierdoor wordt de realisatie van kwalitatief groen gestimuleerd en de nieuwe vrijstaande woning draagt bij aan een gedifferentieerde woningvoorraad dat zorgt voor een versterking van de leefbaarheid van de ruimtelijke structuur ter plaatse. Daarnaast draagt de nieuwe woning bij aan enige groei van het inwoneraantal en draagt bij aan het verhelpen van scheefhuurders. Onderhaving plangebied valt buiten het open landschappelijk karakter van Boukoul en Asselt en heeft hier dus geen invloed op.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Geluid

Voor ruimtelijke ontwikkelingen die voorzien in nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is om aan te tonen, dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde, indien de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone rond een weg, spoorweg of gezoneerd industrieterrein.

Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van een grondgebonde vrijstaande woning gelegen aan een 60 kilometer weg, namelijk de Asseltestraat. Daarnaast ligt het plangebied in de nabijheid van de Schroefstraat, A73 en de spoorweg tussen Roermond en Venlo. In het kader van de Wet geluidhinder wordt een woning gezien als een geluidgevoelig object. Ten aanzien van de 60 km weg dient middels een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat op het betreffende perceel ter plaatse van de woning.

In dat kader is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, rapportnummer 4414.004, 31 oktober 2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Swalmen. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 1. Uit het onderzoek is gebleken dat de woning is geprojecteerd in de geluidszone van de A73, Asseltsestraat en Schroefstraat. Ook is de woning gelegen binnen de zone van de spoorlijn Roermond - Venlo. De gemeente Roermond heeft reeds aangegeven dat de geluidsbelasting als gevolg van de A73 en de spoorlijn voldoet aan de betreffende grenswaarden, en daarom niet nader onderzocht hoeft te worden. In de nabijheid van het plan zijn geen relevante 30 km/uur wegen gelegen. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de woning inzichtelijk gemaakt en beoordeerd op basis van het toetsingskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0014.png"
De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.21.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0015.png"  
Geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer  

Betekenis voor het plangebied

Alleen als gevolg van de Asseltsestraat treedt overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met 1 dB overschreden op de voorgevel. De maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Voor de Asseltsestraat is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren. Voor de woning moet een hogere grenswaarde procedure worden vastgesteld.

4.3 Bodem

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.

In dat kader is een historisch bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 4414.001, 6 oktober 2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Swalmen. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten.


In de periode 1940 - 1970 zijn op de locatie enkele bomen aanwezig geweest. Op basis van het kaartmateriaal wordt verondersteld dat het destijds ging om een extensieve boomgaard. Gezien dit extensieve gebruik wordt een verontreiniging in de bodem als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet aannemelijk geacht.

Betekenis voor het plangebied
De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek, dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden, dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Betekenis voor het plangebied

Op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' en de meest recente juridische inzichten draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de concentraties. Er wordt maar één woning gerealiseerd. Hiermee blijft het aantal nieuwe woningen ruimschoots onder de grenswaarde van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. Aangenomen wordt dat luchtkwaliteit dan ook geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Bij het toevoegen van een milieugevoelige functie, in dit geval een woning, moet gekeken worden naar de invloed van en invloed op omliggende functies. Dit gebeurt op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijkt dat bij een woning geen sprake is van een milieuzone ten opzichte van anderen. De woning zelf kan echter wel beïnvloed worden door milieuhinder van omliggende functies. In de directe omgeving van het plangebied komen echter geen bedrijven of andere functies voor die een mogelijke belemmering vormen voor de te realiseren woning.

4.6 Geurhinder

Met dit plan wordt een geurgevoelige object in de vorm van een woning gerealiseerd. Een inventarisatie van eventuele geurveroorzakende activiteiten, ingevolge de Wet geurhinder en veehouderijen, is daarom nodig.

Er zijn geen veehouderijen nabij het plangebied gelegen. Geurveroorzakende activiteiten vormen dus geen belemmering voor het planvoornemen. Het woon- en leefklimaat voor het planvoornemen is hiermee in voldoende mate gewaarborgd. Omgekeerd worden binnen het plangebied geen activiteiten toegestaan die geurhinder kunnen veroorzaken. Het aspect geurhinder is dan verder ook niet van toepassing.

4.7 Externe veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

In dat kader is een Quickscan risico-onderzoek externe veiligheid (Econsultancy, rapportnummer 4414.005, 31 oktober 2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Swalmen. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 3. Uit het onderzoek is gebleken dat de woning geprojecteerd is in de nabijheid van de infrabundel gevormd door de A37 en de spoorlijn Roermond - Venlo. Uit de Regeling Basisnet volgt dat het plaatsgebonden risico vanwege zowel de A73 als de spoorlijn lager is dat 10-6/jaar. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden. Aan de hand van vuistregels wordt afgeleid dat het groepsrisico vanwege beide risicobronnen lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde.

Met behulp van de provinciale risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van de woning aanwezige bronnen. In onderstaand figuur is een uitsnede weergegeven van de ricicokaart. De woning is geprojecteerd in het centrum van de grijze cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0016.png"  
Uitsnede risicokaart  


Spoorlijn Roermond - Venlo

Het plangebied ligt op ca. 200 meter van de spoorlijn Roermond - Venlo (route 50). Planontwikkelingen binnen 200 meter van de spoorlijn dienen te worden onderzocht. De spoorlijn is onderzocht in het kader van het opstellen van het Basisnet Spoor (Regeling Basisnet). Uit die inventarisatie blijkt dat het plaatsgebonden risico ten allen tijde lager dan de grenswaarde 10-6/jaar. Ter hoogte van de woning wordt een risico van 10-7/jaar berekend op 131 meter afstand uit het spoor. Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.

Rijksweg A73

De woning is gelegen op meer dan 200 meter afstand tot de A73. Ook de Rijksweg is onderzocht in het kader van het opstellen van het Basisnet Spoor (Regeling Basisnet). Uit de inventarisatie blijkt dat het plaatsgebonden risico ten allen tijde lager dan de grenswaarde 10-6/jaar. Ter hoogte van de woning wordt een risico van 10-7/jaar berekend op 74 meter afstand uit de wegas. Er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Omdat het plan op meer dan 200 meter tot de weg is gelegen, hoeft in beginsel geen onderzoek te worden uitgevoerd. Desondanks wordt aan de hand van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport een inschatting gegeven van het groepsrisico.


Hogedruk aardgastransportleiding

Op ten minste 130 meter afstand tot het plan is buisleiding Z-509-01 aanwezig. De leiding heeft een werkdruk van 40 bar en een (uitwendige) diameter van 8,62 inch. De inventarisatieafstand voor leidingen met een diameter van 10 inch en een druk van 40 bar bedraagt 120 meter. Voor de leiding is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Vanwege de ligging binnen de invloedsgebieden van de A73 en de spoorlijn Roermond-Venlo dient er invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Gelet op de afstand tussen het plangebied en voornoemde risicobronnen en het gestelde in het Bevt kan worden volstaan met een beperkte verantwoording. In het kader van de verantwoording is het planvoornemen voor advies toegestuurd aan de Veiligheidsregio Limburg Noord (VRLN).

Advies Veiligheidsregio Limburg Noord

Op 11 juli 2018 heeft de VRLN, op basis van het Bevt en Bevb, advies uitgebracht. Dat advies luidt als volgt:

  • 1. Voorzie de woning van mechanische ventilatie met een noodschakeling zodat de ventilatie ingeval van een calamiteit gemakkelijk afgeschakeld kan worden. Oriënteer daarbij de luchtinlaat van het ventilatiesysteem van de A73 en het spoor af;
  • 2. Oriënteer de voor- en achterdeur van de woning van de A73 en het spoor af;
  • 3. Zorg dat de bewoners van de woning op de hoogte zijn van de risico’s die op hen van toepassing zijn zodat zij hiernaar kunnen handelen bij een incident;
  • 4. Breng op korte termijn de benodigde bluswatercapaciteit voor de vervoers- en transportassen waaronder de A73 en het spoor samen met de Veiligheidsregio Limburg-Noord in beeld brengen en doe aanbevelingen.

Verantwoording externe veiligheid

Vanwege de ligging binnen de invloedsgebieden van de A73 en de spoorlijn Roermond-Venlo dient de gemeenteraad van Roermond aan te geven dat het verantwoord is om medewerking te verlenen aan het plan. Hiervoor is een notitie opgesteld waarin aangegeven wordt of medewerking verantwoord is en welke maatregelen nodig zijn. Deze notitie is samen met het advies van de Veiligheidsregio Limburg Noord bijgevoegd als Bijlage 4. De conclusie van de notitie luidt als volgt:

Door de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Asseltsestraat 41 te Swalmen” vinden er veranderingen plaats binnen de invloedgebieden van de A73 en de spoorlijn Roermond-Venlo.

Ongeacht de inzet van de gemeente en hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken is er sprake van een restrisico. Immers de kans op een ongeval, hoe klein ook, blijft altijd aanwezig.

Het restrisico is in dit geval onder déze omstandigheden en door het treffen van onderstaande maatregelen aanvaardbaar.

Te treffen maatregelen:

  • de woning voorzien van een mechanisch ventilatiesysteem dat de mogelijkheid heeft om het systeem met één druk op de knop uit te schakelen;
  • de gemeente informeert de bewoners van de woning over de mogelijke risico’s van brandbare en toxische gassen/dampen;
  • de gemeente informeert de bewoners van de woning over hoe te handelen bij een calamiteit op de A73 en de spoorlijn Roermond-Venlo en met hogedruk aardgastransportleiding in de nabijheid van de woning;
  • de luchttoevoeropeningen zoveel mogelijk van de risicobronnen af richten;
  • de voor- en achterdeur van de woning zijn van de A73 en de spoorlijn Roermond-Venlo af gesitueerd.

Het is verantwoord om medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Asseltsestraat 41 te Swalmen”.

Betekenis voor het plangebied

Externe veiligheid zal geen belemmerende factor zijn voor de realisatie van de woning op de beoogde locatie.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast is archeologisch ondezoek noodzakelijk. Binnen het kader van de Erfgoedwet (juli 2016), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is men verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren. Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt een onderzoeksplicht voor archeologie bij een verstoringsoppervlakte en -diepte van >100 m² en > 40 cm. Uitgaande van een totaal grondbeslag van 500 m²worden de waarden genoemd in het bestemmingsplan overschreden. Een archeologisch onderzoek wordt derhalve noodzakelijk geacht.

In het kader van de Bouwverordening, alsmede een bestemmingsplanwijziging is een archeologisch onderzoek (Econsultancy, rapportnummer 4414.002, 2 november 2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Peel en Maas. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 5.

Gespecificeerde archeologische verwachting

Uit de landschappelijke ligging op een dalvlakteterras uit het Allerød, blijkt dat het plangebied vanaf het Paleolithicum gunstig is geweest voor jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum voor landbouwers. Uit de archeologische gegevens die verzameld zijn uit het onderzoeksgebied blijkt dat er veel vondsten uit de omgeving van het plangebied bekend zijn. Opvallend is dat bij de vondsten zowel de archeologische resten van jagers-verzamelaars uit het Paleolithicum en Mesolithicum als van de landbouwers uit latere perioden goed vertegenwoordigd zijn. In het hele plangebied kunnen archeologische resten voorkomen van zowel jagers-verzamelaars als landbouwers. De kans op het voorkomen van archeologische resten is hoog voor alle perioden.

 

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de aanwezigheid van veel vondsten in de nabijheid van het plangebied de kans daarop. Daarom is aansluitend een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren in het sediment van de boringen, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.

Betekenis voor het plangebied

Archeologie vormt geen belemmerende factor voor de realisatie van de woning op de beoogde locatie.

4.9 Kabels en leidingen


In of direct nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. Wel zijn in het straatprofiel de reguliere leidingen gelegen. Deze zijn echter niet van invloed op het plangebied.
 

4.10 Flora en fauna


Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming 2017 die op 1 januari 2017 in werking is getreden. De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen.

Gezien de ligging van het planvoornemen in het buitengebied in een agrarische omgeving is er de mogelijkheid dat er beschermde flora en fauna binnen het plangebied bevinden. In dat kader is een quickscan flora en fauna (Econsultancy, rapportnummer 4414.003, 06 november 2017) uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 6. De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000 gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

4.10.1 Gebiedsbescherming

In algemene zin kan er door een plan sprake zijn van negatieve gevolgen vanuit natuurwetgeving beschermde gebieden. In dit hoofdstuk wordt beschreven voor welke gebieden er mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingrepen op de onderzoekslocatie. Verder wordt beschreven of een vervolgtraject noodzakelijk is en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen.

 

Natura 2000 
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Swalmdal, bevindt zich op circa 0,5 km afstand ten noorden van de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand (± 0,5 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (realiseren nieuwbouw) niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt niet noodzakelijk geacht.


Natuurnetwerk Nederland

De onderzoekslocatie ligt volgens het POL (Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014) op 0,5 km meter van de Goudgroene natuurzone. De Goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie is op 0,5 km afstand van een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland gelegen. Door de voorgenomen plannen op de onderzoeklocatie in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

Houtopstanden
Op de onderzoekslocatie zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig.

Vaatplanten
De aanwezigheid van water, de zuurgraad van de bodem, de beschikbare hoeveelheid voedingsstoffen, de hoeveelheid zonlicht en de antropogene beïnvloeding bepalen in hoeverre een groeiplaats voor een bepaalde plant geschikt is. Op de onderzoekslocatie bestaat de aanwezige vegetatie uit eenzijdig grasland waarin soorten als raaigras, witte klaver en paardenbloem domineren. Hierdoor is aanwezigheid van beschermde of zeldzame plantensoorten op de onderzoekslocatie uitgesloten.

Betekenis voor het plangebied
Met betrekking tot beschermde gebieden en houtopstanden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoeklocatie. Ontheffing hoeft niet te worden aangevraagd.

4.10.2 Soortenbescherming

Als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie kunnen er overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming optreden of kan er sprake zijn van negatieve gevolgen voor door de wetgever vanuit natuurwetgeving beschermde gebieden. In dit hoofdstuk wordt beschreven voor welke soorten er sprake is van dreigende overtreding van de Wet natuurbescherming en overige natuurwetgeving en of met eenvoudige maatregelen overtreding is te voorkomen. Verder wordt beschreven voor welke soorten een vervolgtraject noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat toetsing van de ingreep aan de Wet natuurbescherming op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet mogelijk is, en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van vergunningen en ontheffingen.

Algemene broedvogels
Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Mocht er toch binnen het broedseizoen gewerkt worden dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie plaats te vinden.

Algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën
De werkzaamheden kunnen verstorend werken voor algemene zoogdieren en amfibieën die zich op de onderzoekslocatie bevinden. Door de werkzaamheden kunnen dieren gewond raken of worden gedood. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wet natuurbescherming, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Het doden of verwonden kan plaatsvinden indien schuil- of voortplantingslocaties worden beschadigd. Aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om veilig weg te komen.

Overige soort(groep)en
Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.


Betekenis voor het plangebied
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden is de verwachting dat de voorgenomen werkzaamheden uitvoerbaar zijn. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen voorkomen worden door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van algemene zoogdieren en amfibieën.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen voor deze soorten ten aanzien van de Wet natuurbescherming niet aan de orde. Dit wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling van desbetreffende overige soorten. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling


Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011. Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van Uitwerking Doorsteek Centrum 39 dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0017.png"

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in de bouw van één woning en valt daarmee onder categorie 11.2 van de D-lijst: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarde voor dergelijke ontwikkelingen zijn:

  • 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Onderhavig planvoornemen blijft ruim beneden deze drempelwaarden. Voorts wordt opgemerkt dat gezien de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kernmerken van de potentiele effecten geen belangrijke negatieve milieueffecten zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het plangebied is dan ook geen m.e.r. procedure of m.e.r. beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding


Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.

5.2 Beleid

5.2.1 Waterbeheerplan 2016-2021 (waterschap Limburg)

Het plangebied is gesitueerd in het werkgebied van het voormalige Waterschap Roer en Overmaas. Per 1 januari 2017 is dit waterschap na een fusie opgegaan in het Waterschap Limburg. Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.

Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.
5.2.2 Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2021

Het vastgestelde gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2017-2021) is relevant voor de voorgenomen ontwikkeling van de woning. Roermond is een van de partners in het samenwerkingsverband Waterketen Limburgse Peelen. In het Waterketenplan Limburgse Peelen zijn gezamenlijke ambities opgenomen. Deze ambities zijn leidend voor de het beheer van de Waterketen in de komende jaren en ook bepalend voor de richting van het GRP. Het GRP bevat het beleidskader, waarbinnen de gemeente haar taak voor de rioleringszorg dient uit te voeren.

De doelen uit het GRP 2017-2021 kunnen als volgt omschreven worden:

  • Samenwerking in de waterketen door partijen.
  • Beschermen van de bronnen van drinkwater.
  • Negatieve effecten van afvalwater worden niet afgewenteld en gezamenlijk invulling geven aan ambitie ‘van helder naar schoon water’.
  • Zuivering van stedelijk afvalwater zoveel mogelijk aan de bron.
  • Burgers en bedrijven hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het hemelwater dat op eigen terrein valt, de gemeente voor het hemelwater op openbaar gebied. Door robuuste systemen aan te leggen, waarbij zowel ondergronds als bovengronds meer ruimte wordt gemaakt voor water.
  • Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat het hemelwater gescheiden aangeleverd wordt bij de perceelsgrens, vervolgens afkoppelen, infiltreren of vasthouden.
  • Het zo natuurlijk mogelijk beheren van grondwater.
  • Gemeenten en waterschap zijn van elkaar afhankelijk om voldoende oppervlaktewater
  • van goede kwaliteit te hebben, zowel binnen als buiten het bebouwd gebied.

Het beleid van de gemeente Roermond is dat bij nieuwbouwprojecten 100% van het hemelwater dat valt op bebouwing en andere oppervlakteverhardingen van de gemeentelijke riolering afgekoppeld dient te worden met de volgende uitgangspunten:

  • Bij nieuwbouw moeten hemelwater en vuilwater afzonderlijk worden aangeboden. Onder nieuwbouw wordt verstaan: gebouwen en verhard oppervlak.
  • De kleur van leidingen voor hemelwaterafvoer moet grijs zijn.
  • Het is verboden zonder toestemming van de rioleringsbeheerder aan te sluiten op
  • hemelwaterafvoerleidingen van kolken en goten.
  • Schoon hemelwater moet zoveel mogelijk worden geïnfiltreerd in de bodem.
  • Zoveel als mogelijk bovengrondse hemelwaterbuffering en/of infiltratievoorzieningen
  • toepassen (regenton, greppels).

De infiltratie-en bergingsvoorziening(en) in het plan dienen gedimensioneerd te worden conform 84 mm gerekend over het aantal m² (T=100 jaar).

5.3 Waterhuishouding

Gebiedsomschrijving

Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd en onverhard. Het hemelwater kan hierdoor rechtstreeks in de bodem infiltreren. De omgeving van het plangebied betreft buitengebied in de vorm van landbouwgronden, graslandschap en bosgebied. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn er in de nabije omgeving geen grappels en wadi's gelegen. Wel ligt aan de westzijde van het plangebied de rivier de Maas op een afstand van ca. 575 meter. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Spickerbroeklossing op een afstand van ca. 665 meter. Binnen het plangebied is geen sprake van een beschermingszones ten behoeve van watergangen.

Bodemopbouw

De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland uit een radebrikgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit fijnzandige lichte zavel. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Beegden. De bodem van het plangebied bestaat uit zwavel (grof zand of kiezelzand) met homogeen profiel.


Grondwater

Het plangebied ligt ten westen van de waterscheiding van het freatisch grondwater en valt binnen de freatische grondwaterstand van 1750-2000 cm ten opzichte van NAP. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 17 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 7,5 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, kaartblad 58 Oost (schaal 1:50.000), in oostelijke richting.

Op een afstand van ± 1 kilometer ten zuiden van de onderzoekslocatie ligt het pompstation Asselt. De onttrekking van dit pompstation heeft waarschijnlijk geen beperkte invloed op de grondwaterstroming van het freatisch grondwater. De onderzoekslocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.

Doorlatendheid

Door het waterschap Limburg is de doorlatendheid van de bodem in kaart gebracht. Het plangebied valt buiten de aanduidingen van de k-waarde metingen (m/dag). Ten noorden en oosten van het plangebied is de bodemdoorlatendheid 0,03-0,15 meter per dag. Deze waarde is gebaseerd op de regionale bodemopbouw en kan plaatselijk afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000297-VG01_0018.jpg"  
Uitsnede Bodemdoorlatendheidskaart waterschap Limburg met het plangebied rood omcirkeld  

Infiltratievoorziening

De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem. Bodemlagen met een minimale doorlatendheid van 1,0 m/dag worden geschikt geacht voor infiltratie van hemelwater. Hiermee wordt rekening gehouden met factoren die de doorlatendheid negatief kunnen beïnvloeden. Bodemlagen met lagere doorlatendheden worden als niet of minder geschikt geacht voor hemelwaterinfiltratie.


Op basis van de de provinciale bodemkaart is het aannemelijk dat de doorlatendheid van de bodem ter plaatse van het plangebied niet veel zal afwijken van de gronden rondom het plangebied. Hierdoor is de bodem niet geschikt voor infiltratie van het hemelwater. Daarnaast heeft het aanwezige gemeentelijk rioleringsstelsel geen reservecapaciteit meer om tijdens neerslag extra hemelwater te kunnen afvoeren. Hierdoor is het realiseren van een berging-/infiltratievoorziening op eigen terrein noodzakelijk om een oplossing voor de omgang met hemelwater te vinden.


Bij het maken van de keuze voor het type infiltratievoorziening(en) is het van belang rekening te houden met het actuele grondwaterniveau en het gemiddeld hoogste grondwaterniveau. Uiteraard is de hoeveelheid te infiltreren hemelwater, afkomstig van het toekomstig verhard oppervlak, eveneens bepalend voor de dimensionering. Voor onderhavig plangebied zijn een aantal mogelijkheden voorhanden om invulling te geven aan de omgang met hemelwater. Om geen wateroverlast te veoorzaken is allereerst van belang dat het bouwpeil altijd ruim boven het straatpeil komt te liggen. Er zal, gezien de slechte doorlatendheid van de bodem, ook rekening moeten worden gehouden met afschot van de tuin van de bebouwing af, zodat het water bij extreem weer niet richting het huis loopt. Daarnaast zal de tuin wat verdiept aangelegd kunnen worden, zodat het water bij extreem weer in (een deel van) de tuin komt te staan. Verhard oppervlak in de tuin zal zoveel mogelijk beperkt worden.

Tot slotte is een onderdeel van het planvoornemen de aanleg van een infiltratie-/beregeningsvijver. Het water uit deze vijver kan indien noodzakelijk hergebruikt worden voor beregening. Mocht de noodzaak daartoe niet aanwezig zijn, dan fungeert de vijver als infiltratievijver.


In een infiltratievoorziening zonder een overloop op het oppervlaktewater, zoals hier het geval is, moet boven de infiltratiezone een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 35 mm (T=25), te kunnen herbergen. Boven de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.

Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en voornoemde afvoercapaciteit.


Het verhard oppervlak van de bebouwing na realisering van het planvoornemen is nog niet exact bekend, maar bedraagt, met inachtneming van de bouwregels (50% van woonbestemming (540 m²) mag bebouwd worden), maximaal 270 m². Gelet op het voorgaande dient de dynamische buffer een grootte te krijgen van 9,45 m³ (270 m² x 35 mm). De benodigde waterberging bij T=100 (84mm) bedraagt dan (270 x 84 mm) 22,68 m³.

Bij een gemiddelde diepte van 1 meter, een waking van 0,50 meter en taluds van 1:1 dient de oppervlakte op maaiveldniveau derhalve minimaal 23 m² te zijn. Daarmee is de capaciteit van de vijver voldoende groot om in de benodigde waterberging te kunnen voorzien. Echter gezien de relatief lage infiltratiewaarden zou de vijver wat groter uitgevoerd moeten worden om wateroverlast te voorkomen. Tot slotte is, gezien het landelijk karakter van de omgeving van het plangebied, echte wateroverlast niet snel te verwachten.

Geadviseerd wordt om de keuze voor de omgang met het hemelwater af te stemmen met de gemeente Roermond en het Waterschap Limburg.

Daarnaast wordt geadviseerd om geen uitlogende materialen zoals zink, koper of lood toe te passen. En ter hoogte van het te ontwikkelen perceel is voor het huishoudelijk afvalwater langs de weg een drukriolering aanwezig, waarop aangesloten kan worden. Op deze drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten.

5.4 Toekomstige waterhuishoudkundige situatie

In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd en onverhard. In het plangebied kan maximaal één vrijstaande woning met bijgebouwen worden gerealiseerd. Volgens de regels van het voorliggende bestemmingsplan kan maximaal 50% van het bouwperceel bebouwd worden. Het bouwperceel bedraagt circa. 540 m², hetgeen impliceert dat er ca. 270 m² bebouwing gerealiseerd mag worden. Omdat nog niet duidelijk is hoeveel erfverharding aangelegd gaat worden, wordt vooralsnog gerekend met 270 m². Hierdoor wordt er in totaal ca. 270 m² verharding toegevoegd. Daarmee voorziet het planvoornemen in de realisatie van minder dan 2.000 m² verhard oppervlak. Dit betekent dat het plan niet aangemeld hoeft te worden bij het watertoetsloket ter verkrijging van een positief wateradvies. De gemeente Roermond is in deze de toetsende instantie.

Op basis van het verhard oppervlak in het plangebied en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave in totaal circa 23 m³ (270 m² x 84 mm). De voorziening dient tevens zodanig te worden gedimensioneerd en ingericht dat deze na 24 uur weer volledig leeg is en beschikbaar voor een vervolgbui.

Het afval(vuil)water zal op het gemeentelijk rioleringsstelsel worden aangesloten. Het achterterrein van het perceel wordt als tuin heringericht. Dit terreindeel is van voldoende omvang om al het hemelwater ter plaatse te infiltreren. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen (afgekoppeld van het riool) en naar een plek in de tuin (infiltratievoorziening) worden geleid.

De te bouwen woning zal worden uitgevoerd met een gescheiden rioolstelsel en ook als zodanig worden aangesloten op het aanwezige gescheiden rioolstelsel.

5.5 Conclusie

De bodemopbouw en doorlatendheid wijzen uit dat het infiltreren van hemelwater in de bodem niet mogelijk is. Om de invloed van hemelwater en grondwater op het planvoornemen minimaal te laten zijn wordt in het planvoornemen de infiltratie, opslag en/of afvoer van hemelwater opgenomen. De nieuwe woning kan hierop afgekoppeld worden. Het hemelwater kan worden geloosd op een vijver van voldoende afmeting op het perceel.

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plan geen nadelig gevolgen heeft voor het aspect water. Het plan is vanwege de beperkte omvang niet voorgelegd aan het Waterschap Limburg voor een verplichte watertoets.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Inleiding


Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SBVP 2012);
  • de Woningwet;
  • het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Swalmen' (vastgesteld in 2016).

In 2016 is een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van Swalmen vastgesteld door de gemeente Roermond. De regeling heeft als basis gediend voor onderhavig planvoornemen.

6.2 De verbeelding


Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden: ‘Wonen';
  • de bouwaanduiding 'bouwvlak';
  • de dubbelbestemming van de in het plangebied gelegen gronden: 'Waarde - Archeologie'.
  • de dubbelbestemming van de in het plangebied gelegen gronden: 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'.

Binnen het bestemmingsvlak is ter plaatse van het bouwvlak één woning toegestaan. Om het planvoornemen goed aan te laten sluiten op de bestaande ruimtelijke- en functionele structuur is de voorgevelrooilijn en de achtergevelrooilijn van het bouwvlak gelijk aan de naastgelegen bebouwing. Hiermee wordt de functie 'Wonen' uitsluitend aan de voorkant van het perceel toegstaan en de functie 'Tuin' aan de achterkant. Daarnaast gelden hier de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Beschermd doprsgezicht'.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

6.3 De regels


De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding


Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische en financiële uitvoerbaarheid


Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Binnen het gebied van het bestemmingsplan wordt één woning gerealiseerd. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een realiseringsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst wordt het gehele project voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd. Onder realisering wordt verstaan de realisatie van één woning. Aanpassingen aan de openbare ruimte zijn niet aan de orde. In de overeenkomst is ook vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Het is niet noodzakelijk een tijdvak of fasering te bepalen voor voorliggend plan. Omdat het bestemmingsplan betrekking heeft op één woning en derhalve geen percentage woningbouwcategorieën bevat, is het niet mogelijk om door middel van een exploitatieplan nadere eisen te stellen aan de uitvoerbaarheid. Daarmee is het verhaal van de kosten van de grondexploitatie voor dit gebied anderszins verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.

Betekenis voor het planvoornemen

Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid


Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van een grondgebonden vrijstaande woning op een open plek 3.3.1 in de bestaande ruimtelijke structuur. Aan de overkant en beide zijden van het perceel bevinden zich voornamelijk grondgebonden vrijstaande woningen. Dit leidt niet tot een wijziging van de ruimtelijke structuur, maar completeert deze juist door invulling van de open plek. Gezien de relatief beperkte impact op de omgeving kan – ook gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting – redelijkerwijs worden gesteld dat met onderhavig planvoornemen geen waarden of belangen (onevenredig) zullen worden geschaad. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.

Betekenis voor het plangebied 

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

7.4 Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)


Medio 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond besloten een thematische structuurvisie te doen opstellen ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is door Provinciale Staten respectievelijk Gedeputeerde Staten vastgesteld beleid en instrumentarium voor ‘rode” ontwikkelingen in het buitengebied en aanvullend een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied. Indien gemeenten ‘rode’ ontwikkelingen in deze gebieden (binnen het gemeentelijk beleid) willen toestaan -en voor de gemeente Roermond geldt dit- dan is toepassing van het LKM en daarmee het verplicht opleggen van een kwaliteitsbijdrage aan initiatiefnemers van ‘rode’ ontwikkelingen in het buitengebied aan de orde. Met dit beleid wordt beoogd de ruimtelijke kwaliteit te borgen en te versterken.

Toepassing van het LKM en opleggen van een kwaliteitsbijdrage aan initiatiefnemers van ‘rode’ ontwikkelingen maakt de opstelling van een structuurvisie voor dat buitengebied noodzakelijk. Er is voor de gemeente Roermond niet gekozen voor het opstellen van algehele herziening van de bestaande structuurvisies met een daarop gebaseerde kwaliteitsbijdrage. Er is gekozen voor het handhaven van de bestaande structuurvisies, waarop de voorliggende structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond een aanvulling vormt. De structuurvisie kwaliteitsbijdrage is uiteraard onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, maar is slechts op het punt van de kwaliteitsbijdrage aanvullend op de bestaande structuurvisies. Deze structuurvisie kwaliteitsbijdrage bevat daarmee niet meer of minder dan de uitgangspunten die noodzakelijk zijn voor het vragen van een financiële tegenprestatie in het geval van rode ontwikkelingen in het door het LKM aangeduide gebied.

Een kwaliteitsbijdrage zoals in het LKM wordt gevraagd kan belemmerend werken op het nemen van initiatieven. Niet alleen vanwege de bijdrage zelf, maar ook vanwege de administratieve bijkomstigheden die dit vraagt. De minimale bijdragen uit het LKM, welke ingezet moeten worden voor groen, natuur landschap en herstel van landschappelijke cultuurhistorie, zijn echter een gegeven. Het vragen van extra bijdragen boven op de minima uit het LKM wordt om eerder vermelde reden met terughoudendheid benaderd. In de praktijk gaat het bij “rode” ontwikkelingen buiten de contour om woningbouw, meestal om solitaire woningen. Voor solitaire grondgebonden woningen geldt een relatief hoge minimale bijdrage van 100 euro per vierkante meter uitgeefbaar kaveloppervlak. Voor uitleggebied voor woningbouw geldt een t.o.v. solitaire woningbouw relatief lage bijdrage van 5 euro per vierkante met uitgeefbaar kaveloppervlak voor grondgebonden woningen, wat is ingegeven door de extra investering die voor uitleggebieden dient plaats te vinden voor voorzieningen en/of infrastructuur alsmede de voor gemeenten benodigde ruimte om kosten van ontwikkeling te kunnen verhalen op de initiatiefnemer.

Betekenis voor het planvoornemen

Het planvoornemen betreft een solitaire grondgebonden woning. Initiatiefnemer dient dus een minimale bijdrage van 100 euro per vierkante meter uitgeefbaar kaveloppervlak te betalen.

7.5 Conclusie


De uitvoerbaarheid van het planvoornemen is zowel economisch en financieel als maatschappelijk haalbaar en aanvaadbaar. Wel dient de initiatiefnemer rekening te houden met een minimale bijdrage van 100 euro per vierkante meter uitgeefbaar kaveloppervlak.

Hoofdstuk 8 De procedure

8.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  • a. Voorbereiding:
      • Vooroverleg met instanties
      • Watertoets
      • Inspraak (optioneel)
  • b. Ontwerp:
      • Publicatie en terinzagelegging
      • Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
  • c. Vaststelling:
      • Vaststelling door de Raad
      • Mogelijkheid reactieve aanwijzing
      • Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
  • d. Inwerkingtreding:
      • Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
  • e. Beroep:
      • Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Asseltsestraat 41, Swalmen'. Hierin is vermeld dat het planvoornemen voorziet in de realisatie van een grondgebonden vrijstaande woning aan de Asseltsestraat in Swalmen.

8.3 Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan ‘Asseltsestraat 41, Swalmen’ is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de Provincie Limburg, Waterschap Limburg, Brandweer Limburg Noord en de Veiligheidsregio Limburg Noord.

8.4 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 augustus 2018 tot en met 9 oktober 2018, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 13 december 2018.