direct naar inhoud van Toelichting
Plan: N280-West deelproject wegvak Roermond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De N280 door Roermond combineert vele functies: verbinding tussen de A2 en de A73, bereikbaarheid voor stadsbewoners en -bezoekers, economische levensader voor de bedrijven op industrieterrein Willem Alexander, het Designer Outlet Center en het Retailpark. Maar ook voor fietsers en landbouwverkeer is de N280 van belang. De N280 vervult daarmee rondom Roermond zowel een regionale als een lokale functie.

De verkeerssituatie op de N280 ter hoogte van Roermond is echter regelmatig problematisch. De toegang tot het centrum van Roermond, het Designer Outlet en industriegebied Willem-Alexander valt samen op één locatie (kruispunt N280/Mijnheerkensweg/Wilhelminasingel), die het verkeer niet meer goed kan afwikkelen. Ook de beide andere kruispunten van de N280 in Roermond (Hatenboer en Buitenop) zijn of worden knelpunten. Naar verbetering van de verkeersafwikkeling op de kruispunten van de N280 op het wegvak Roermond is in opdracht van de gemeente in samenwerking met de provincie Limburg een uitgebreide studie uitgevoerd. Deze studie heeft geleid tot een nieuw wegontwerp, waarbij de scheiding van het doorgaande verkeer en het lokale verkeer als principe is gekozen met een verdiepte ligging voor het doorgaande verkeer onder de Mijnheerkensweg en de Schipperswal door.

Om het nieuwe wegontwerp te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om het ontwerp planologisch-juridisch te verankeren in een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan beoogt het juridisch-planologisch vastleggen van circa 4 kilometer N280 in de gemeente Roermond tussen de brug over het Hornergriend en de kruising waar de Mijnheerkensweg onder de N280 doorgaat, inclusief alle kunstwerken en bijbehorende voorzieningen.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status

De N280 doorsnijdt de stad Roermond van oost naar west ten noorden van de binnenstad. Ten noorden van de N280 liggen onder andere het Designer Outlet, industrieterrein Willem-Alexander en woonkern Leeuwen. Het plangebied betreft de N280 inclusief bijbehorende gronden tussen het Hornergriend en de kruising waar de Mijnheerkensweg onder de N280 doorgaat. Het gebied wordt globaal begrensd door de Noorderplas, het Designer Outletcenter en het industrieterrein Willem-Alexander in het noorden en Plas Hatenboer en de Roermondse binnenstad aan de zuidzijde.

De N280 verbindt Roermond in westelijke richting met de stad Weert en in oostelijke richting met Mönchengladbach. De N280 vormt tevens een verbinding tussen de snelwegen A73 en A2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0001.png"  

Ligging plangebied

In het plangebied N280 - wegvak Roermond gelden, tot het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Willem Alexander': vastgesteld 24 december 2006, goedgekeurd 26 juni 2007 en onherroepelijk.
  • Bestemmingsplan 'Buitengebied Maas en Maasplassen', vastgesteld 28 juni 2007, gedeeltelijk goedgekeurd 22 januari 2008 en onherroepelijk 27 maart 2008.
  • Bestemmingsplan 'Diverse locaties buitengebied Maas en Maasplassen': vastgesteld 31 maart 2011 en onherroepelijk.
  • Bestemmingsplan 'Maasoever': vastgesteld 15 december 2011 en onherroepelijk.
  • Bestemmingsplan 'Noordelijke en Oostelijke stadsrand', vastgesteld 26 september 2013.
  • Bestemmingsplan 'Binnenstad Roermond' (inclusief wijzigingen): vastgesteld 11 november 2013.

Het nieuwe bestemmingsplan dient ter vervanging (al dan niet gedeeltelijk) van de hierboven genoemde bestemmingsplannen. De in de loop van de jaren verleende vrijstellingen, projectbesluiten, ontheffingen en/of verleende omgevingsvergunningen zijn eveneens in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aan het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden toegekend. De juridische regeling wordt opgebouwd conform de SVBP2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Roermond.

De structuur van dit bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:

  • een verbeelding (met IMRO-ID NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01), waarin de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch zijn geregeld. Deze regels zijn in de SVBP 2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Daarnaast wordt in de toelichting de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro deel uit van de toelichting.

1.4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. De drie hoofdcriteria die centraal staan, zijn:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Toets

Voor het moederplan 'Ontwikkelas Weert-Roermond, studie N280-West' is een milieueffectrapportage (m.e.r.) opgesteld; een zogenaamde planMER. Hierbij is de Commissie voor de m.e.r. in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de opgestelde rapportage.

Langs de volledige N280 zijn verschillende ontwikkelingen voorzien. De ontwikkelingen zijn gericht op het handhaven van het bestaande tracé met het opheffen van een aantal knelpunten. De aanpassingen (activiteiten) kunnen nadelige effecten op het milieu hebben. Afhankelijk van de omvang en de ernst daarvan, moet eventueel een m.e.r.- of m.e.r.-beoordelings-procedure worden doorlopen.

De activiteiten omvatten de wijziging van een autoweg met een lengte van 3,9 kilometer. Hiermee valt de voorgenomen activiteit onder categorie D1.1 uit het Besluit m.e.r. en blijft deze onder de aldaar opgenomen drempelwaarden van 5 kilometer. Om deze reden moet door het bevoegd gezag bij het ontwerp bestemmingsplan worden gemotiveerd dat voor het plan geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen (vergewisplicht, ook wel vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd).

Aan de hand van de 3 eerder genoemde criteria is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie Bijlage 20).

Conclusies

Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er voor de meeste milieuaspecten geen of nauwelijks effecten worden veroorzaakt door de voorgenomen activiteit. Ook zijn er vrijwel geen belemmeringen geconstateerd. Voor zover er wel sprake kan zijn van effecten kunnen deze door het treffen van maatregelen in voldoende mate worden beperkt.

Voor het aspect archeologie geldt dat mogelijke verstoring van het bodemarchief wordt verwacht bij het uitdiepen van de verdiept gelegen weg, althans voor zover dieper gegraven wordt dan het ophoogpakket uit de 20e eeuw. Door de werkzaamheden te laten plaatsvinden onder archeologische begeleiding kunnen zo nodig de vereiste maatregelen worden getroffen. Voor het overige worden geen verstoringen verwacht.

Voor het aspect cultuurhistorie is met name de historische gelaagdheid van het gebied van belang. Met de aanpassingen aan de weg gaan deze waarden niet verloren.

Voor het aspect bodem geldt dat er één ernstig geval van bodemverontreiniging en enkele gevallen van overschrijdingen van de interventiewaarde in de waterbodem zijn aangetroffen. Het betreft slechts beperkte oppervlakten en er is op grond van dit aspect geen belemmering om het project uit te voeren.

Voor het aspect ecologie geldt ten aanzien van het onderdeel gebiedsbescherming dat tijdelijk significant negatieve effecten voor de zee- en rivierprik in het Natura2000-gebied Roerdal niet uit te sluiten zijn. Deze effecten zijn echter te voorkomen door geen werkzaamheden uit te voeren aan de Looskade in de voorjaars- en najaarstrek van de prikken. Andere negatieve effecten worden blijkens de passende beoordeling niet verwacht. Met betrekking tot het onderdeel soortenbescherming blijkt dat er voor enkele soorten (gewone dwergvleermuis en de das (deze laatste bevindt zich buiten het bestemmingsplangebied)) een ontheffing moet worden aangevraagd; deze ontheffingaanvraag heeft inmiddels plaatsgevonden waarbij kan worden opgemerkt dat verlening wordt voorzien, gezien het feit dat de gunstige staat van instandhouding van populaties van de soort niet wordt aangetast, er geen andere alternatieven zijn en er sprake is van geldige wettelijke belangen voor het project. Voor een aantal andere soorten (zoals wilde marjolein, rapunzelklokje, rivierdonderpad, Atlantische zalm, zeerprik en rivierprik) geldt de algemene zorgplicht en kan worden volstaan met de werkzaamheden niet in bepaalde perioden uit te voeren. Voor soorten als de grote leeuwenklauw geldt dat hiervoor vrijstelling kan worden verkregen indien gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode.

Voor het aspect water geldt dat er de waterhuishouding niet verslechtert en dat er geen extra overlast wordt veroorzaakt met betrekking tot waterkwaliteit en -kwantiteit in andere tijden, op andere plaatsen of in andere compartimenten. Wel zal er extra retentie plaatsvinden. In het kader van het bestemmingsplan is voor deze ontwikkeling de Watertoets doorlopen.

Voor het aspect Verkeer wordt geconcludeerd dat de nieuwe situatie over het algemeen leidt tot een forse verbetering van de doorstroming van het verkeer. Alleen voor de parallelweg (wegvak Buitenop - Mijnheerkensweg) in westelijke rijrichting en de Looskade in de zuidelijke rijrichting voor het kruispunt Kraanpoort- Looskade treedt een vertraging op gedurende een korte periode op piekmomenten, maar deze is beperkt in omvang en staat uitvoering van het project niet in de weg.

Voor het aspect geluid geldt dat er voor een aantal woningen een hogere waarde moet worden verkregen. In het bestemmingsplan is met voorwaardelijke verplichtingen geborgd dat bij de Looskade geluidmaatregelen worden getroffen en dat de wettelijke binnenwaarde van maximaal 35dB(A) is daarbij geborgd.

 

Voor het aspect luchtkwaliteit geldt dat er geen overschrijding van de wettelijke grenswaarden optreedt.

Voor het aspect externe veiligheid geldt dat zowel het plaatsgebonden als groepsrisico afnemen door het initiatief.

Beoordeling m.e.r.-plicht vanwege verplichting opstellen passende beoordeling

De centrale bepalingen in dit verband voor dit bestemmingsplan zijn de artikelen 7.2a Wet milieubeheer en 19j, lid 5 Natuurbeschermingswet 1998. Ingevolge art. 7.2a is ten aanzien van een bestemmingsplan een planMER-plicht aan de orde wanneer er in verband met de daarin opgenomen activiteit een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van art. 19j, tweede lid, Natuurbeschermingswet. Uit art. 19j, lid 5 Natuurbeschermingswet volgt dat de verplichting tot het maken van een passende beoordeling voor bestemmingsplan (met het oog op de mogelijk significante gevolgen) níet geldt in gevallen waarin het bestemmingsplan een herhaling of voortzetting is van een project (of plan) ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt en de nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van het bestemmingsplan.


In het kader van de Natuurbeschermingswet is er met betrekking tot de aanpassing van de gehele N280, waaronder het traject wegvak Roermond, een voortoets uitgevoerd (Arcadis, 2012) en deze voortoets is voor het traject wegvak Roermond in 2015 geactualiseerd (Ecologica, 2015). Uit de voortoets komt naar voren dat voor geen van de kwalificerende waarden in de vier Natura2000-gebieden rond de N280 significant negatieve gevolgen zijn te verwachten. Uit de actualisatie is echter gebleken dat een tijdelijk significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de zeeprik en de rivierprik niet kan worden uitgesloten. Door in het projectplan echter maatregelen op te nemen voor de prikken (geen werkzaamheden in de kwetsbare perioden), kunnen significante effecten worden voorkomen en zou een Natuurbeschermingswetvergunning niet nodig zijn. Om eventuele proces- en inhoudelijk risico's zoveel mogelijk te voorkomen, is er destijds voor gekozen om toch een passende beoordeling op te stellen en een Natuurbeschermingswetvergunning aan te vragen. Deze vergunning ex art. 19d Natuurbeschermingswet is in 2015 door GS van Limburg verleend. Vanwege wijzigingen in de plannen voor de herinrichting (scopewijziging) is er voor gekozen om ook de passende beoordeling te actualiseren. Blijkens de conclusies van de geactualiseerde passende beoordeling (Ecologica, sept. 2016; zie Bijlage 1 Passende beoordeling) zijn tijdelijk significant negatieve effecten voor de zee- en rivierprik in het Natura2000-gebied Roerdal (een tijdelijke verstoring) nog steeds niet uit te sluiten. Deze effecten zijn, aldus de passende beoordeling, echter te voorkomen door geen werkzaamheden uit te voeren aan de Looskade in de voorjaars- en najaarstrek van de prikken. Andere negatieve effecten worden blijkens de passende beoordeling niet verwacht. Conform de conclusie in de passende beoordeling wordt voorzien in een nieuwe aanvraag voor een Natuurbeschermingswetvergunning. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is inmiddels een vergunning verleend ten behoeve van de werkzaamheden aan de Looskade.


Het feit dat er inmiddels een (geactualiseerde) passende beoordeling voor het onderhavige project is opgesteld (Ecologica, 2015 en sept. 2016) én het bestemmingsplan planologisch gezien feitelijk een herhaling/voortzetting is van het project waarvoor eerder deze passende beoordeling is opgesteld, maken dat de verplichting om voor dit bestemmingsplan nogmaals een passende beoordeling op te stellen, komt te vervallen. Dit volgt uit het hiervoor genoemde art. 19, lid 5 Natuurbeschermingswet. Het bestemmingsplan regelt niets anders dan het project waarvoor eerder een passende beoordeling is opgesteld en een nieuwe passende beoordeling kan redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten opleveren omtrent de significante gevolgen van dit bestemmingsplan.


Het feit dat er, gezien het voorgaande, voor dit bestemmingsplan geen passende beoordeling behoeft te worden opgesteld, impliceert tevens dat de planMER-plicht als bedoeld in art. 7.2a Wet milieubeheer in dit geval niet aan de orde is. Art. 7.2a Wet milieubeheer veronderstelt de noodzaak van een passende beoordeling, maar deze noodzaak is ten aanzien van dit bestemmingsplan op grond van art. 19j, lid 5 Natuurbeschermingswet weggevallen. En daarmee vervalt ook de verplichting tot het opstellen van een planMER. Deze redeneerlijn wordt bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak (zie ABRS 15 april 2015, 201406542/1/R3).

1.5 Leeswijzer

De toelichting op dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het geldende beleidskader en de wijze waarop het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstellingen op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende deelaspecten waaronder milieu, externe veiligheid en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 wordt de feitelijke en juridische planopzet behandeld. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen verklaard. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe de verschillende bestemmingen en regelingen in voorliggend plan zijn vastgelegd. Daarnaast wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De N280 doorsnijdt de stad Roermond van oost naar west ten noorden van de binnenstad. Ten noorden van de N280 liggen onder andere het Designer Outlet en industrieterrein Willem-Alexander. De N280 verbindt Roermond in westelijke richting met de stad Weert en in oostelijke richting met Mönchengladbach (D). De N280 vormt tevens een verbinding tussen de snelwegen A73 en A2.

De verkeerssituatie op de N280 ter hoogte van Roermond is regelmatig problematisch. Het kruispunt ter hoogte van de Mijnheerkensweg is naast de ontsluiting van het Designer Outlet en industriegebied Willem-Alexander ook een belangrijke toe- en uitgang van het centrum van Roermond. Het is van belang dat dit kruispunt op korte termijn wordt verbeterd. Ook de beide andere kruispunten van de N280 in Roermond (Hatenboer en Buitenop) zijn of worden knelpunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0002.png"

Luchtfoto met plangebied

2.2 Planbeschrijving

In het plan worden, gezien vanaf het westen, vanaf het Lateraalkanaal tot aan het spoorwegviaduct Roermond - Weert naast de hoofdrijbaan, de doorgaande provinciale weg N280, parallelwegen aangelegd. Het doorgaande verkeer op de N280 wordt op deze wijze gescheiden van het lokale verkeer dat Roermond als herkomst en/of bestemming heeft.

Het doorgaande verkeer wordt afgewikkeld op een gebiedsontsluitingsweg met een snelheidsregime van 80 km/uur. De hoofdrijbaan krijgt per rijrichting één rijstrook en is volledig buiten de bebouwde kom van Roermond gelegen. Afhankelijk van de ligging is de scheiding uitgevoerd met een rijbaanscheiding of met een middenberm. De parallelwegen voor het lokale verkeer worden eveneens vormgegeven als een gebiedsontsluitingsweg in stedelijke omgeving binnen de bebouwde kom met een snelheidsregime 50 km/uur. Het aantal rijstroken op de parallelweg is, afhankelijk van de benodigde capaciteit één of twee. Bij kruispunten komen daar de opstelstroken voor afslaand verkeer bij. Het halteren van het openbaar vervoer vindt plaats in havens.

Stedelijke functies zoals de ontsluiting van diverse aanliggende percelen en het parkeren vinden plaats op een nieuw aan te leggen fietsstraat en in parkeerplaatsen naast deze fietsstraat. Langs de Wilhelminasingel wordt een aantal parkeerplaatsen aangelegd voor bewoners. Vanaf de zuidelijke parallelweg is het niet mogelijk de fietsstraat en de parkeerplaatsen te bereiken.

Uitwisseling tussen de parallelwegen en de hoofdrijbaan (N280) is aan de westzijde alleen mogelijk tussen het Lateraalkanaal en het kruispunt Hatenboer en aan de oostzijde tussen de Schipperswal en het viaduct van de N280 over de Mijnheerkensweg.

Kruispunt Hatenboer

Ter plaatse van het kruispunt N280 - Hatenboer zijn de huidige rijbanen van de N280 reeds gescheiden. De verkeerssituatie op het kruispunt wijzigt door de scheiding van de hoofdrijbaan van de parallelwegen. De aanwezige verkeerslichten voor het autoverkeer worden verwijderd en vervangen door vrije in- en uitvoegers naar de parallelwegen.

Kruispunt Buitenop

Op het kruispunt N280 - Buitenop wordt oversteken van noord naar zuid en andersom niet meer mogelijk door de scheiding van de doorgaande rijbaan van de parallelwegen. Om het tankstation veilig bereikbaar te houden en het invoegen van de bus vanuit de bushalte DOC (rijrichting Weert) veilig te laten verlopen, wordt de aansluiting noordelijke parallelweg - Buitenop voorzien van verkeerslichten. Daarbij wordt voor het verkeer op de noordelijke parallelweg onderscheid gemaakt tussen het openbaar vervoer en het overige gemotoriseerd verkeer. Afslaand verkeer naar de Buitenop valt buiten de regeling. De zuidelijke parallelweg wordt niet voorzien van verkeerslichten.

Uitwisseling van verkeer tussen de noordelijke en zuidelijke parallelweg is mogelijk via de Looskade. Het kruispunt wordt voorzien van calamiteitendoorsteken (CADO) tussen de hoofdrijbaan en de parallelwegen.

Kruispunt Mijnheerkensweg / Wilhelminasingel

Ter hoogte van de kruispunten N280 met de Mijnheerkensweg / Wilhelminasingel en N280 met de Schipperswal wordt de N280 verdiept aangelegd. De verdiepte ligging krijgt een rijstrookconfiguratie van 1x2 rijstroken.

Op basis van een advies van de veiligheidsregio zijn in het ontwerp loopstroken aan weerszijden van de rijbaan en vluchtroutes ingepast. De loopstroken worden gescheiden van de rijbaan middels barriers. Inpassing van de vluchtroutes vergt nadere detaillering in een volgende fase van projectvoorbereiding. Het aanleggen van zowel de loopstroken als de vluchtroutes kent geen wettelijke verplichting.

De kruispunten Mijnheerkensweg / Wilhelminasingel met de noordelijke en zuidelijke parallelwegen van de N280 worden vormgegeven middels met verkeerslichten geregelde kruispunten. Het doorgaande verkeer van de N280 kruist het kruispunt ongelijkvloers door middel van een verdiepte ligging van de N280. Verkeer op de parallelwegen kan in alle richtingen worden afgewikkeld en kan de N280 ook kruisen.

Naast de ontsluiting van het centrum van Roermond en het Design Outlet center zal het kruispunt ook worden gebruikt voor de ontsluiting van bedrijventerrein Willem Alexander en Leeuwen. Dit is conform de huidige situatie. Het kruispunt is daarnaast geschikt voor de afwikkeling van LZV-voertuigen (lange zware vrachtvoertuigen).

Kruispunt Schipperswal

De Schipperswal wordt op de parallelwegen van de N280 aangesloten door middel van VRI geregelde kruispunten. De parallel liggende weg Mijnheerkensweg wordt door de Schipperswal ongelijkvloers gekruist. Deze nieuwe kruispunten zijn bedoeld om verkeer af te wikkelen van en naar het DOC en de bedrijven langs de Schipperswal. Deze extra aansluiting is nodig vanwege de voorziene groei van het aantal bezoekers van het DOC. Verkeer vanuit het oosten wordt grotendeels via een verruimde Schipperswal naar het parkeerterrein geleid. De bestaande route naar de bestaande entree op de Mijnheerkensweg blijft daarnaast ook mogelijk, zodat bij grote drukte het verkeer kan worden gedoseerd.

Bereikbaarheid LZV

Het industrieterrein Willem-Alexander is bereikbaar voor LZV-voertuigen via het kruispunt Mijnheerkensweg.

Fietsstraat

De aanliggende percelen aan de Pastoorswal worden niet rechtstreeks ontsloten op de zuidelijke parallelweg. Daarvoor is gekozen om de doorstroming van het verkeer zo min mogelijk te hinderen en de verkeersveiligheid te borgen als gevolg van manoeuvrerende auto's naar de diverse parkeervakken en inritten. Om de bereikbaarheid van de percelen te borgen wordt een fietsstraat aangelegd. Gemotoriseerd verkeer is op deze straat te gast. De verkeersintensiteiten worden laag gehouden door de fietsstraat alleen te voorzien van een uitrit op de Parallelweg.

Landbouwverkeer

De heringerichte N280 is goed in staat om landbouwverkeer af te kunnen wikkelen. Alle bestaande routes blijven mogelijk omdat het landbouwverkeer afgewikkeld kan worden op de parallelwegen. Het doorgaande verkeer ervaart dus geen hinder.

Langzaam verkeer

Het wegontwerp houdt zoveel mogelijk rekening met alle bestaande langzaamverkeersverbindingen. Alleen de noord-zuid verbinding ter hoogte van het kruispunt parallelweg N280 - Mijnheerkensweg / Wilhelminasingel wordt niet hersteld. Het is in de toekomstige situatie vanwege te hoge verkeersintensteiten in relatie tot verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid, niet mogelijk om langzaam verkeer dit kruispunt te laten oversteken. Voetgangers dienen gebruik te maken van de passage onder de N280 door. Voor fietsers wordt een alternatief ontwikkeld middels een route via de Slachthuisstraat richting Mijnheerkensweg en Leeuwen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

In dit hoofdstuk wordt het - voor dit initiatief - relevante Europees- en Rijksbeleid, Provinciaal beleid, Regionaal Beleid, en Gemeentelijk beleid belicht.

3.1 Europees- en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 12 maart 2012 is de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de nieuwe SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen.

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Er worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Tevens verstevigt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.

Daarnaast zijn er 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De nationale belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (belang 1).
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie.
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • 7. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen (belang 7).
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De aanpassing van de N280 is in lijn met bovenstaande beleid, aangezien het in overeenstemming is met hoofddoel 2 "Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat" en hoofddoel 3 "Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving" en de daarbij behorende nationale belangen 1, 5, 6, 7 en 13.

Het voornemen komt voort uit en is in lijn met bovenstaande beleid; het initiatief voorziet in de uitwerking of nadere invulling van bovenstaande belangen.

3.1.2 Barro

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.

Er zijn geen onderwerpen of Rijksbelangen uit het Barro waarmee het voornemen strijdig is.

3.1.3 Beleidsregels Grote Rivieren

Op 4 juli 2006 zijn de Beleidsregels Grote Rivieren formeel in werking getreden. De Beleidsregels grote rivieren gelden voor alle grote rivieren en zijn bedoeld om plannen en projecten in de uiterwaarden te beoordelen.

De beleidsregels zijn gericht op:

  • a. het tegengaan van ontwikkelingen die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken;
  • b. het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater, maar bieden onder strikte voorwaarden meer mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed.

De beleidsregels stellen dus de afvoercapaciteit van de rivier voorop: nieuwe activiteiten mogen de afvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het winterrivierbed.

Het plangebied maakt deel uit van het rivierbed van de Maas inclusief het stroomvoerend regime (zie onderstaande kaart). Het stroomvoerend regime is van toepassing voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, in principe alleen specifiek omschreven “riviergebonden” activiteiten zijn toegestaan (“Ja, mits”). Deze activiteiten dienen te voldoen aan rivierkundige voorwaarden. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan; alleen onder specifieke criteria zijn uitzonderingen mogelijk (“Nee, tenzij”). Een van de criteria is dat er sprake moet zijngroot van een groot openbaar belang (GOB).

De Beleidsregels Grote Rivieren is van toepassing op het plangebied. Het betreft alle nieuwe activiteiten (ook wijziging van bestaande activiteiten), die zouden leiden tot waterstandsverhoging, belemmering van de vergroting van de toekomstige afvoercapaciteit en/of potentiële schade bij hoogwater, zijn in principe niet toegestaan. Onderscheid wordt gemaakt in een stroomvoerend en waterbergend rivierbed. Voor het rivierengebied wordt aangegeven dat veiligheid voorop staat en dat het water meer ruimte moet krijgen (‘meebewegen met het water’).

Concreet wil dat zeggen dat initiatieven toelaatbaar zijn als het bergend vermogen niet wordt aangetast, er sprake is van voldoende compensatie en er sprake is van een groot openbaar belang (economisch en maatschappelijk belang).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0004.jpg"

Uitsnede kaartblad Maas 12 Beleidslijn Grote Rivieren

Daarnaast ligt een deel van het plangebied in een gedeelte van het rivierbed waar §6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit zijn gebieden die weliswaar deel uitmaken van het rivierbed, maar waar geen vergunningplicht op grond van de Waterwet geldt. Bouwen binnen deze gebieden is op eigen risico en verantwoordelijkheid. Het Rijk kan niet aansprakelijk gesteld worden voor eventuele schade voortkomend uit bouw binnen deze gebieden. Eventuele schade kan dan ook niet op het Rijk worden verhaald.

Tot slot is er een lijn hoogwaterkerende gronden opgenomen. Deze belijning is wettelijk verankerd en vormt de grens van het toepassingsgebied van de Beleidsregels Grote Rivieren. Eventuele wijzigingen van deze belijningen als gevolg van de evaluatie van het Besluit rijksrivieren hebben direct tot gevolg dat het toepassingsgebied van de beleidsregels ook wijzigt.

De toepassing van het afwegingskader waarborgt de veiligheid in het achterland; de ruimte die de rivier nodig heeft bij een maatgevende hoogwatersituatie (waterstand bij maatgevende, extreme omstandigheden) blijft hiermee behouden. Voor nieuwe of uitbreiding van bestaande activiteiten in het rivierbed is een vergunning in het kader van de Waterwet nodig. Een goede doorwerking van het beleid vereist een adequate coördinatie tussen de ruimtelijke ordening en de toepassing van de Waterwet. De beleidsregels zijn het instrument dat hierin voorziet.

Voor deze gronden is een dubbelbestemming in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen waarmee de belangen van de Beleidsregels grote rivieren worden gewaarborgd. De aard van het voornemen ter plaatse van bovengenoemde gebieden (geringe verhoging van de weg ter hoogte van de Looskade) is van groot openbaar belang en zijn in dat kader reeds gesprekken gestart met Rijkswaterstaat, als beheerder van het winterbed van de Maas, om het voornemen passend te maken.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 heeft Provinciale Staten het POL2014, met bijbehorend Plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld.

Het POL 2014 omvat een visie waarin wat nodig is om de kwaliteit van onze fysieke leefomgeving te verbeteren centraal staat voor de komende 10 jaar. Het is een visie waarin uitnodiging en inspiratie centraal staan. De ambitie is een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg.

Het POL 2014 gaat uit van 2 Limburgse principes: Kwaliteit centraal en Uitnodigen centraal.

De uitgangspunten van 'kwaliteit centraal' zijn: 'meer stad, meer land', 'van scheiden naar verweven van functies', 'inspiratie door kwaliteitsbewustzijn', 'een grens die verbindt' en 'zorgvuldig omgaan met onze voorraden'.

De uitgangspunten van 'uitnodigen centraal' zijn: 'uitnodigen en inspireren', 'een selectieve provincie', 'dynamisch voorraadbeheer', stimuleren van voorlopers', kwaliteitsbewust ontwikkelen', instrumenten op maat' en 'ruimte om te experimenteren'.

Gebiedstypen

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied is gelegen in de zones: Stedelijk centrum, Bedrijventerrein en Overig bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0006.png"  

Uitsnede kaart 1: Zonering Limburg

Infrastructuur en bereikbaarheid

De ambitie voor Limburg is dat Limburg uitstekend bereikbaar is, mede door een goede aansluiting op (inter)nationale en (eu)regionale netwerken (weg, spoor, water, lucht, buis). Het vervoer van mensen en goederen is betrouwbaar, vlot, veilig en duurzaam. Het mag geen al te grote inbreuken maken op de leefomgeving en de milieukwaliteit.

Alle wegen behorend tot het regionaal verbindend wegennet voldoen in 2045 aan de landelijke basiskenmerken duurzaam en veilig.

De bereikbaarheid van Limburg is in het algemeen redelijk op orde. Deze gunstige bereikbaarheid willen we in ieder geval behouden.

Onbereikbare plekken zijn er niet, met het realiseren van enkele grote (infrastructuur)projecten zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet om knelpunten aan te pakken en ontbrekende schakels te realiseren. De huidige verkeersdruk op de wegen leidt over het algemeen niet tot grootschalige, structurele congestie.

Op een aantal punten zijn nog verbeteringen gewenst. Die hebben vooral te maken met het verbeteren van de bereikbaarheid van de economische topsectoren via het hoofdwegennet en de internationale bereikbaarheid via het OV. De logistieke sector vraagt in het bijzonder om een goede bereikbaarheid.

De provincie wil de beschikbare infrastructuurnetwerken en mobiliteitsvoorzieningen zo optimaal mogelijk benutten door een betere organisatie van het verkeer (bijv. door het zorgen voor goede doorstroming van het verkeer en verbeteren van de mogelijkheden van ketenmobiliteit). Door het beïnvloeden van burgers en bedrijven in hun mobiliteits- en vervoerkeuzes (bijv. door programma´s rond vervoersmanagement of via reisinformatie) wil zij sturing geven aan het efficiënter gebruiken van het totale vervoerssysteem en dus van alle vervoersmodaliteiten. Wanneer er echter sprake blijft van een structureel tekort aan capaciteit in de infrastructuur of de vervoervoorzieningen, dan zet de provincie in op de optie bouwen c.q. uitbreiden.

Midden-Limburg

De centrale ambitie voor Midden-Limburg is het behouden en versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven en sluit aan bij die voor Limburg als geheel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de unieke grensligging tussen België en Duitsland en slim ingespeeld op de demografische ontwikkeling. De centrale strategische ligging van Midden-Limburg in Brainport Zuidoost-Nederland, tussen Greenport Venlo en de campussen in Zuid-Limburg, in combinatie met de uitstekende bereikbaarheid, en het goede woon- en leefklimaat worden optimaal benut.

Het behouden en versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven vormt een belangrijke uitdaging in Midden-Limburg. De focus in POL2014 is gericht op de fysiek-ruimtelijke opgaven en keuzen. Uiteraard moet hierbij het menselijk kapitaal als belangrijk onderdeel van het vestigingsklimaat niet worden vergeten. Voor Midden-Limburg (en dit geldt voor geheel Limburg) is er zowel een kwalitatieve als kwantitatieve opgave.

Het verder versterken van de economische structuur met focus op voor de regio krachtige sectoren zijnde maakindustrie, agribusiness, logistiek, leisure&retail, zorg, het bevorderen van innovaties, het benutten van de cross-overs tussen deze sectoren en andere sectoren zijn belangrijke opgaven voor de regio. In zijn algemeenheid kunnen de bedrijven voldoende uit de voeten met het bestaande aanbod aan vestigingscondities (infrastructuur en werklocaties).

Voor het benutten en versterken van de regionale economie, is een goede ruimtelijke infrastructuur belangrijk. De aandachtspunten liggen in het regionaal ontsluiten en het (inter)nationaal verbinden. Voor de regio Midden-Limburg gaat het om:

  • de structurele verbreding van de A2 Weert-Eindhoven (ten behoeve van optimale bereikbaarheid van Eindhoven, belangrijk gezien vanuit de oriëntatie van Weert op Eindhoven);
  • het opwaarderen A2/A73 knooppunt St. Joost (soepele verbinding van A2 naar A73);
  • N280 en N266 vormen aandachtspunten in het kader van verbetering van de bereikbaarheid;
  • verbeteren van de Maaslijn (OV verbinding, elektrificatie);
  • stations Baexem en Haelen (stations als ankerpunt ter versterking van het stedelijk interactiegebied);
  • internationale treinverbinding voor personenvervoer tussen Weert - Antwerpen.

Het voornemen is in lijn met bovenstaande beleid; het initiatief voorziet in de nadere invulling van het provinciaal beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening 2014

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.

Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen.

Het hoofdstuk Ruimte van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In 2008 is het ruimtelijk ordeningsrecht grondig gewijzigd, met name waar het de onderlinge verhoudingen tussen de drie overheidslagen gemeente, rijk en provincie betreft. Eén van de meest in het oog springende veranderingen was het wegvallen van de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen. Met die goedkeuringsbevoegdheid kon de Provincie rechtstreeks invloed uitoefenen op de inhoud van bestemmingsplannen. Onder de huidige Wro is dat alleen nog mogelijk ten aanzien van die onderdelen van het ruimtelijk beleid, die in een zogenaamde ruimteverordening zijn ondergebracht. Dat betekent dat Provinciale Staten bewust moeten kiezen welke onderwerpen voor doorwerking via de verordening in aanmerking komen. In het hoofdstuk Ruimte (hoofdstuk 2) van de Omgevingsverordening 2014 zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen.

De ruimteverordening richt zich tot de gemeentebesturen. De instructies die in dit hoofdstuk staan moeten door de gemeentebesturen in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De ruimteverordening heeft dus geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, zoals dat voor de meeste andere hoofdstukken van de Omgevingsverordening 2014 wel het geval is.

In de omgevingsverordening zijn de volgende aspecten voor onderhavig plan van belang.

Reserveringszones langs spoorwegen en provinciale wegen

De provincie streeft ernaar dat Limburg uitstekend bereikbaar is en blijft en daarbij speelt een goed functionerend Regionaal Verbindend WegenNet (RVWN) en spoorwegnet een belangrijke rol.

De verkeersdruk op het RVWN leidt op dit moment over het algemeen niet tot duidelijke knelpunten of congestie. Slechts op een beperkt aantal deeltrajecten van enkele wegen is er sprake van een kritische belasting. Niettemin is er vanwege het belang van de bereikbaarheid van Limburg aanleiding om voor de bovenregionaal verbindende wegen van het RVWN via monitoring 'de vinger aan de pols te houden' om tijdig knelpunten te kunnen signaleren en te agenderen. Deze bovenregionaal verbindende wegen zijn in het POL2014 voorzien van een reserveringszone om te voorkomen dat zich in de tussentijd op de voor een verbreding benodigde grondstroken ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een dergelijke verbreding in de toekomst bij voorbaat onmogelijk maken of ernstig kunnen belemmeren. Aldus wordt zoveel mogelijk voorkomen dat nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd een toekomstige wegverbreding verhinderen en dus weer teniet zouden moeten worden gedaan, met alle planologische procedures van dien.

De N280 behorende tot het plangebied heeft geen reserveringszone. Bij het huidige profiel is hier reeds rekening mee gehouden en is hier dus al ruimte voor aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0008.png"  

Uitsnede kaart 3: Provinciale wegen en reserveringszones

3.2.3 Provinciaal Verkeers- en vervoerprogramma

Het POL2014 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid. Deze zijn verder geconcretiseerd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 (PVVP 2014). Het PVVP is een aanvulling op het POL in de vorm van een programma. Het gaat om thema’s als regionale infrastructuur, waaronder het provinciale wegennet, regionaal openbaar vervoer (trein- en busdiensten), verkeersveiligheid, verkeers- en vervoersmanagement, fietsverkeer, logistiek en goederenvervoer.

De provincie Limburg heeft de ambitie om in Limburg naar een betrouwbaar, vlot, veilig en duurzaam vervoer van mensen en goederen te willen, door een gericht aanbod van mobiliteitsvoorzieningen van de zijde van de overheid en door een efficiënt gebruik van deze vervoersvoorzieningen door burgers en bedrijven.

Dit betekent een afgewogen keuze van maatregelen en aanpakken:

  • Selectief. De economische bereikbaarheid en de veiligheid van het verkeer staan voorop.
  • Duurzaam. De mobiliteit mag bovendien geen verslechtering van de leefkwaliteit opleveren en moet toekomstbestendig zijn.
  • Gevarieerd. Afhankelijk van het probleem wordt ingezet op benutting, beïnvloeding of facilitering.
  • Afgewogen. De ruimtelijk-economische noodzaak en de politieke bereidheid om middelen in te zetten bepalen de aanpak.
  • Gebiedsgericht. Dat wil zeggen: toegespitst op verschillen tussen regio's en behoeften uit regio's.
  • Flexibel. Het bieden van ruimte, om op grond van de actualiteit nadere accenten te kunnen zetten.

Met behulp van het PVVP wil de provincie de bereikbaarheid van Limburg in stand houden en waar nodig verbeteren.

Er is nog aan bereikbaarheid te winnen door een betere benutting van de infrastructuurnetwerken en vervoersvoorzieningen die er zijn. Daarnaast valt er echter in een aantal gevallen, waar we een structureel tekort constateren, ook niet te ontkomen aan investeringen. Onze prioriteit in het mobiliteitsbeleid ligt bij de economische bereikbaarheid. De doorontwikkeling van de Limburgse economie en arbeidsmarkt naar nieuwe, moderne richtingen en sectoren kan in belangrijke mate worden ondersteund door adequate infrastructuurvoorzieningen en mobiliteitsmogelijkheden. Een goede bereikbaarheid en (verkeers)leefbaarheid zijn positieve vestigingsplaatsfactoren voor bedrijven en werknemers.

Om de regionale en (inter)nationale bereikbaarheid op termijn op peil te houden moet het gehele mobiliteitssysteem dat tot onze beschikking staat op een optimale manier worden gebruikt. De infrastructuurnetwerken moeten daarvoor op orde zijn, en goed op elkaar afgestemd en met elkaar verbonden zijn. De verschillende modaliteiten moeten in voldoende mate beschikbaar zijn, zodat er goede alternatieven zijn voor de nog altijd dominante (vracht)auto. Het hoofdwegennet (HWN) en regionaal verbindend wegennet (RVWN) moet goed met elkaar zijn verknoopt. Via verkeersmanagement kan het wegverkeer vervolgens zo slim en optimaal mogelijk over dit netwerk worden geleid met technische middelen en actuele reisinformatie.

Om de mobiliteitsvraagstukken van de komende decennia aan te pakken, blijft de provincie de eerder gekozen drieslag hanteren. De provincie wil de beschikbare infrastructuurnetwerken en mobiliteitsvoorzieningen allereerst zo optimaal mogelijk benutten door een betere (technische) organisatie van het verkeer (bijv. door dynamisch verkeersmanagement en voorzieningen voor ketenmobiliteit). Door het zonodig en mogelijk beïnvloeden van burgers en bedrijven in hun mobiliteitskeuzes (bijv. door programma's rond vervoersmanagement, door modal shift, of reisinformatie) wil de provincie sturing geven aan het efficiënter gebruiken van het totale vervoerssysteem en dus van alle vervoersmodaliteiten. Wanneer er echter sprake blijft van een structureel tekort aan capaciteit in de infrastructuur of de vervoervoorzieningen dan zet de provincie in op de optie bouwen. Dat zal naar de toekomst toe, in het licht van de relatieve compleetheid van het mobiliteitsnetwerk (met uitzondering van de grensoverschrijdende verbindingen), dan vooral gaan om de optimalisering van het bestaande (wegen)netwerk en het versterken van de andere vervoerswijzen.

Het voornemen is in lijn met bovenstaand programma; het initiatief voorziet in de nadere uitwerking van dit beleid.

3.2.4 Beleidskader bodem 2010

Op 28 september 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Beleidskader bodem 2010 vastgesteld (geactualiseerd in 2011). Dit beleidskader omvat het provinciale beleid voor de aanpak van bodemverontreiniging in Limburg. Het beleidskader is het toetsingskader voor de invulling van de rol van Gedeputeerde Staten als bevoegd gezag Wet bodembescherming, Wet ruimtelijke ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Besluit bodemkwaliteit. Het beleidskader heeft een tweeledig doel:

  • het geven van invulling aan de beleidsvrijheid en interpretatieruimte die wet- en regelgeving bieden;
  • het bijdragen aan een, op hoofdlijnen, uniform beleid binnen de provincie.

De provincie heeft in dit beleidskader bepaald dat er op saneringslocaties en vermoedelijke saneringslocaties buiten de gemeenten Heerlen, Maastricht en Venlo sprake is van een provinciaal belang in het kader van het Wet ruimtelijke ordening waarover vooroverleg noodzakelijk is over het ruimtelijke plan. Mede in dit kader, wordt dit bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie.

Op de website www.bodemloket.nl zijn voor een groot deel van het plangebied geen gegevens bekend ten aanzien van lopende onderzoeken en/of saneringen. Voor het deel ter plaatse van de Maasplassen is onderzoek uitgevoerd waarbij voor een deel geldt: 'geen noodzaak tot verder onderzoek of sanering' en voor een deel 'verder onderzoek kan noodzakelijk zijn'.

De provincie Limburg is bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de benodigde bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor de conclusie en het onderzoeksrapport wordt verwezen naar paragraaf 4.1.1 Bodem van deze toelichting.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Stimuleringsplan Midden Limburg West

In dit stimuleringsplan worden de natuurgebieden van Midden Limburg West beschreven. Hierin is ook het Maasplassengebied beschreven. Dit Maasplassengebied ligt ten westen van het plangebied, en maakt hier (deels) onderdeel van uit.

Het Maasplassengebied van Limburg omvat een gestuwd deel van de Maas. De stuwen liggen bij Maasbracht, Linne, Roermond en Belfeld. Dit gebied bestaat uit enkele natuurgebieden. In de nabijheid van het plangebied liggen de natuurgebieden Beegden-Horn, De Weerd, Schutsluis Roermond, De Grote Stadsweide, Maas Roermond, Het Smalbroek I en II, Osen, Isabellagreend en Heeresteerten. De beoogde ontwikkeling heeft geen directe negatieve effecten op deze natuurgebieden. Zie paragraaf 4.5 Natuur van deze toelichting voor een meer specifieke onderbouwing op dit onderdeel.

3.3.2 Nota bodembeheer regio Maas en Roer

Op 7 juli 2011 heeft de gemeente Roermond de Nota bodembeheer regio Maas en Roer gedeelte Roermond vastgesteld. De gemeenten Maasgouw, Beesel en Roermond hebben een nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart opgesteld. Doelstelling is om het hergebruik van de bodem van gebiedseigen grond te stimuleren en de gewenste bodemkwaliteit af te stemmen op de bodemfunctie.

De stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit waar nodig te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. In dit kader is de reikwijdte van de Nota bodembeheer beperkt tot die situaties waarbij een maatschappelijke ontwikkeling gepland is die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit, de zogenaamde 'nieuwe situaties'.

De Nota bodembeheer bevat het toetsingskader voor de te hanteren bodemkwaliteit afhankelijk van de nieuwe functie en de huidige bodemkwaliteit oftewel de zogenaamde dubbele toets. Gebiedsbodemfunctieklasses, toepassingsklasses en ontgrondingsklasses maken deel uit van deze bodemkwaliteitskaart. Het plangebied heeft voor deze klassen de volgende aanduidingen:

Gebiedsbodemfunctieklasse   Toepassingsklasse   Ontgrondingsklasse  
Industrie   Industrie   Industrie  
Beheergebied RWS   Beheergebied RWS   Beheergebied RWS  
Wonen   Wonen   Wonen  
    Overig (landbouw/natuur)  

Binnen het plangebied zijn vooronderzoeken en verkennende onderzoeken conform de wettelijk voorgeschreven normen uitgevoerd. De conclusies hiervan zijn verwoord in 4.1.1 Bodem.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie

De Strategische Visie Roermond 2020 beschrijft het gewenste toekomstbeeld van de gemeente Roermond en is vastgesteld op 30 oktober 2008. De visie omvat doelstellingen, standpunten, sterke punten en onderscheidende kenmerken en geeft op hoofdlijnen aan waar de gemeente Roermond in 2020 wil staan. In 2020 dient Roermond een stad te zijn voor alle leeftijden, voor alle bevolkingsgroepen, waar het goed wonen, werken, vertoeven en recreëren is.

De strategische visie is uitgewerkt in een zestal aandachtsgebieden waarin de komende jaren geïnvesteerd dient te worden:

  • Roermond: Levende stad. Voor alle leeftijdscategorieën dient de stad de juiste voorzieningen te bieden zodat een bijzonder karakter en een grote aantrekkingskracht behouden blijft.
  • Roermond: Regio stad. De functie van Roermond als centrumstad voor de regio dient in de toekomst verder te worden versterkt. Hiervoor wordt onder meer geïnvesteerd in (EU)regionale bedrijventerreinen. Het huidige voorzieningenniveau van de gemeente dient zoveel mogelijk in stand te worden gehouden en waar mogelijk te worden uitgebreid.
  • Roermond: Sociale stad. Er dient geïnvesteerd te worden in veiligheid en sociale problematiek.
  • Roermond: Economisch sterke stad. In dit kader dient onder meer geïnvesteerd te worden in hoogwaardige (ouderen) zorg, verbetering van vestigingsklimaat voor bedrijven door een kwalitatieve woon-, cultuur-, en leefomgeving te creëren en bereikbaarheid.
  • Roermond: Prachtige stad. Kansen ten aanzien van toerisme en recreatie dienen optimaal te worden benut. Hiertoe dient geïnvesteerd te worden in de kwaliteit van de woon-, cultuur-, en leefomgeving.
  • Roermond: de gemeente. Betrokkenheid van de burgers bij besluitvorming en de kwaliteit van besluitvorming dient gewaarborgd te blijven.

In de binnenstad kent het bestemmingsplan ruime bestemmingen toe waarbij onderling diverse functies uitwisselbaar zijn. Als gevolg hiervan kunnen de juiste voorzieningen worden aangeboden en kan het aanwezige voorzieningenniveau in stand blijven.

Dit bestemmingsplan maakt het voornemen voor de verbreding van de N280 en hiermee het verbeteren van de bereikbaarheid van de stad Roermond mogelijk. Hiermee blijft het aantrekkelijke vestigingsklimaat voor bedrijven in stand. De aantrekkingskracht van de stad is euregionaal door onder meer de aanwezigheid van het Designer Outlet. Door de voltooiing van de uitbreiding van het Designer Outlet is deze euregionale aantrekkingskracht verder versterkt. Dit voornemen voorziet in de benodigde bereikbaarheid van de stad; zowel voor het Designer Outlet als de voorzieningen in de binnenstad met de diverse terugkerende evenementen in de (directe) omgeving. Hiermee houdt de stad ook een grote aantrekkingskracht op alle leeftijdscategorieën.

Hiermee is dit bestemmingsplan in lijn met bovenstaande beleid.

3.4.2 Structuurvisie Roermond

In de Structuurvisie Roermond (vastgesteld door de raad op 29 maart 2001) is het ruimtelijk toekomstbeeld van Roermond voor de komende tien jaar gegeven, met een doorkijk naar de langere termijn. De visie vormt een belangrijke basis voor het ruimtelijk beleid van de gemeente. Uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkelingen in dit plangebied zijn onder andere de volgende:

Stedelijke structuur

  • Het stationsgebied is het vestigingsgebied voor kantoren.
  • Door aanleg van grote parkeergelegenheden aan de rand van de (binnen)stad dienen auto's uit de binnenstad geweerd te worden.

Binnenstad/waterfront

  • Het historische stadsbeeld en het grote potentieel aan monumentale en beeldbepalende gebouwen in de binnenstad moeten beschermd worden. Dit betekent onder meer het beschermen van oude stratenpatronen en instandhouding van de oude bebouwing rond de Singelring.
  • Ten behoeve van de herkenbaarheid en de oriëntatie zullen de specifieke kwaliteiten en functie van de pleinen versterkt dienen te worden. Hierdoor zullen verschillende pleinruimtes ontstaan met een eigen en aantrekkelijk verblijfskarakter.

De verschillende doelstellingen met betrekking tot de ontwikkeling van omgevingskwaliteit zijn per woongebied verwoord. Het plangebied met het voornemen kent daarbij raakvlakken met de volgende doelstellingen uit de structuurvisie:

  • het bevorderen van bereikbaarheid, het benutten van de bestaande distributieve ruimte en ruimte voor kantoorontwikkeling en wonen (o.a. wonen boven winkels), het bevorderen van de levendigheid en het versterken van de positie als cultureel centrum;
  • het verbeteren van langzaam verkeer verbindingen met het Designer Outlet en Roerdelta;
  • de functie van de binnenstad als economisch verzorgingscentrum in de regio en knooppunt van cultuur en voorzieningen moet verder versterkt worden. Dit betekent onder meer:
    • 1. behoud / versterking van binnenstedelijke functies en kwaliteit;
    • 2. versterking van de pleinfuncties (waaronder de Markt);
    • 3. waarborgen van een goede bereikbaarheid en een adequaat parkeerbeleid.

Hiermee is dit bestemmingsplan niet in strijd met bovenstaand beleid.

3.4.3 Groenstructuurplan

Het Groenstructuurplan legt op hoofdlijnen beleid vast dat dient te zorgen voor bescherming, ontwikkeling en uitbreiding van groene waarden. Het geeft een lange termijn visie over de wijze waarop groenvoorzieningen in samenhang met andere ruimtelijke functies vorm gegeven dienen te worden. Het groenstructuurplan richt zich daarbij onder andere op de volgende onderdelen:

  • 1. kaartbeelden van de diverse wijken met een nadere beschrijving van de aanwezige groene waarden in die wijken. Per wijk zijn de beschrijvingen voorzien van een korte analyse en relevante aanbevelingen gericht op handhaving, verbetering, uitbouw of omvorming;
  • 2. nadere benoeming of beschrijving van de Groene Waarden die 'Mooi Roermond' bepalen.

Groen leent zich bij uitstek om in samenhang met de gebouwde omgeving in de stad of bij kenmerkende situaties in het landelijk gebied, identiteit te verlenen aan een plek. Omvang en soortenkeuze spelen hierbij een belangrijke rol. Het groen neemt daarbij wisselende vormen aan. Groen langs wegen heeft een andere vorm en functie dan het groen rondom een speelplek of in een plantenbak in het centrumgebied. Een andere belangrijke functie van het groen is de verbindende waarde of de mogelijkheid om structuren aan te brengen. Groen kan de samenhang van ruimtelijke onderdelen of functies bevorderen en daarmee zorgen voor structuur binnen de opeenvolging van groene waarden in het stedelijk gebied of in het omringende buitengebied.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de aanwezige groene waarden in het plangebied doen verslechteren. Bovendien kan binnen het bestemmingsplan de kwaliteit van de bestaande groene waarden wel worden verbeterd doordat in de diverse bestemmingen ook groenvoorzieningen zijn toegestaan. Het bestemmingsplan past zodoende binnen de aanbevelingen van het Groenstructuurplan.

De gemeente en de provincie hebben separaat een inrichtingsplan laten opstellen voor de groene ruimten en bermen van de N280.

3.4.4 Nota parkeernormen

De nota parkeernormen is op 4 november 2014 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Doel van deze nota is om voldoende parkeerplaatsen op de juiste locaties in de stad te realiseren. Het parkeerbeleid van de gemeente Roermond vormt zowel een volgend als een sturend beleid. Met een sturend beleid wil de gemeente het selectief gebruik van de auto bevorderen. Dit wordt toegepast op de functies werken, winkelen en recreëren.

De gemeente stelt met haar nieuwe parkeernota een actuele parkeernormensystematiek vast waarin parkeren bij in-, uitbreidingen functieverandering duidelijk is vastgelegd, gekoppeld aan de regelgeving van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De huidige parkeernormen worden getoetst aan de nieuwste parkeerkencijfers. Uitgangspunt is om binnen de bandbreedtes van de nieuwste parkeerkencijfers van CROW te zoeken naar de best passende parkeernorm voor Roermond. Mogelijkheden om bij nieuwe functies bezoekers op te nemen in de bestaande parkeervoorzieningen moeten worden onderzocht.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen en de bouwverordening worden parkeernormen gehanteerd als norm voor het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen voor een gebouw of functie binnen een plangebied. Daarbij gaat het om nieuw te realiseren functies of uitbreidingen; bij bestaand gebruik blijft de parkeernorm gehandhaafd die bij het vaststellen van het oorspronkelijke bestemmingsplan is vastgesteld.

In dit bestemmingsplan is geen sprake van het toevoegen / realiseren van (woon)-functies of voorzieningen. Het wijzigen of toevoegen van parkeerbehoefte is daarmee dan ook niet aan de orde.

3.4.5 Mobiliteitsplan

Op 26 augustus 2009 heeft de raad het Mobiliteitsplan Roermond 2020 vastgesteld. Het plan is een actualisering van de nota Verkeer en Vervoer. De verschillende ontwikkelingsambities van de gemeente brengen extra verkeersbewegingen met zich mee. Om deze ambities te kunnen verwezenlijk is een verkeerssysteem noodzakelijk dat is afgestemd op deze ambities. Met behulp van het geactualiseerde verkeersrekenmodel zijn de verwachte verkeersknelpunten zichtbaar gemaakt. De verwachte knelpunten en de geformuleerde doelstellingen zijn vertaald in concrete maatregelen en projecten. Het realiseren van de doelstellingen kan via meerdere wegen, daarom is een aantal varianten opgesteld. Deze vormen een voorwaarde om de vastgestelde streefbeelden te bereiken. Ongeacht de uiteindelijke variantkeuze moeten deze worden uitgevoerd. Samenvattend houden deze basismaatregelen het volgende in:

  • belangrijke locaties moeten beter per voet te bereiken zijn;
  • door middel van stimuleringsmaatregelen moet het fietsgebruik toenemen;
  • het openbaar vervoer dient verbetert te worden;
  • onderzocht moet worden of met behulp van stedelijke distributie het vrachtverkeer kan worden geclusterd waardoor het totaal aantal verkeersbeweging afneemt.
  • met behulp van dynamische verkeermanagement maatregelen en het optimaliseren van bewegwijzering dient de doorstroming van het autoverkeer te worden verbeterd.

Dit bestemmingsplan maakt geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk die extra verkeersbewegingen mee brengen. Dit bestemmingsplan maakt de verbreding en daarmee het verbeteren van de verkeersbewegingen / bereikbaarheid mogelijk.

Het plan voorziet daarbij tevens in het realiseren van (nieuwe) bushaltes en het verbeteren van langzaamverkeersontsluitingen (fietspaden). Daarmee wordt invulling gegeven aan bovenstaande gewenste maatregelen uit dit beleid.

Hoofdstuk 4 Omschrijving deelaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Ter plaatse van het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om de volgende onderzoeken:

  • een historisch vooronderzoek;
  • een milieu- en civieltechnisch onderzoek en een aanvullend milieu- en civieltechnisch onderzoek;
  • een aanvullend bodemonderzoek voor het voormalig tankstation;
  • een drietal waterbodemonderzoeken.

Onderstaand zijn deze onderzoeken beknopt weergegeven.

Historisch vooronderzoek

Door Geonius Milieu B.V is in opdracht van de gemeente Roermond een historisch vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied N280 te Roermond. Het onderzoek is uitgevoerd conform de werkwijze volgens de NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, januari 2009) en de NEN 5707 (Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem, mei 2003). Het vooronderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Vooronderzoek bodem In het vooronderzoek zijn de volgende conclusies getrokken met betrekking tot de bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie:

  • Een deel van de locatie is gelegen in de oude binnenstad van de gemeente Roermond (Looskade, Buitenop en Wilhelminasingel), loopt parallel aan de Roer en is deels gelegen binnen de oude gedempte Roertak. Binnen de locatie kan de bodem derhalve diffuus verontreinigd zijn geraakt door ophogingen en overstromingen in het verleden.
  • Ter plaatse van de Looskade dient rekening gehouden te worden met sterke verontreinigingen met zware metalen en mogelijk cyanide.
  • De waterbodem van de Roer, direct naast de Looskade, zal hoogstwaarschijnlijk sterk verontreinigd zijn met zware metalen en PAK.
  • Onder een groot deel van N280 (vanaf Buitenop tot globaal Mijnheerkensweg) is onder de weg mogelijk tot 7,5 meter minus maaiveld bodemvreemd materiaal aanwezig, door demping van de oude stadsgracht.
  • De bermen tot circa 0,5 m-mv langs de N280 zijn in zijn algemeenheid sterk verontreinigd met lood, zink en PCB’s.
  • Ter plaatse van het Esso-tankstation aan de Maasbrug, kunnen in de ondergrond (6,0 m-mv) nog sterke verontreinigingen met minerale olie en aromaten aanwezig zijn. Hier zijn ook waarschijnlijk sintels op 5,0 m-mv aanwezig welke sterk verontreinigd zijn met metalen.
  • Ter plaatse van Arlo heeft een calamiteit plaatsgevonden die zintuiglijk gesaneerd is. Mogelijk dat hier nog een sterke verontreiniging met minerale olie aanwezig is.
  • Ter plaatse van Weerd, Hatenboer en de Schipperswal zijn sterke verontreinigingen te verwachten met metalen en PAK.
  • De aanwezige riolering bestaat plaatselijk mogelijk uit eternietbuizen. Het gemiddelde asfalt dikte binnen de onderzoekslocatie wordt geschat tussen de 20 en de 30 cm.
  • Ter plaatse van de Looskade en de Schipperswal is teerhoudend asfalt aanwezig.
  • Er zijn meer dan 25 asfalt reparatievakken aanwezig.

Vervolgens is in het rapport een aantal onderzoeksstrategieën geformuleerd.

Milieu- en civieltechnisch onderzoek

Econsultancy heeft vervolgens in opdracht van de gemeente Roermond een milieu- en civieltechnisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied N280 in de gemeente Roermond. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Bodemonderzoek.


Het milieu- en civieltechnisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van een reconstructie, waarbij de openbare ruimte binnen het plangebied opnieuw wordt ingericht met onder andere een verdiepte ligging. Bij deze werkzaamheden zullen (verhardings)materialen en grond vrijkomen. Het onderzoek is gericht op de (asfalt)verhardingslagen, de funderingslagen, de boven- en ondergrond, het grondwater en de waterbodem. Voor het waterbodemdeel zijn inmiddels nieuwe onderzoeken uitgevoerd die leidend zijn ten opzichte van het onderhavige milieu- en civieltechnisch onderzoek. Zie voor deze nieuwe onderzoeken verderop in deze paragraaf onder het kopje "waterbodemonderzoeken".


Het doel van het milieu- en civieltechnisch onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de opbouw van de wegconstructie/(water)bodem, de milieuhygiënische kwaliteit/hergebruiksmogelijkheden van de tijdens de reconstructie vrijkomende materiaalstromen en de civieltechnische herbruikbaarheid van het funderingsmateriaal alsmede de te nemen veiligheidsklasse voor het werken in verontreinigde grond. Verder heeft het onderzoek tot doel het bepalen van de grondwaterstand (inclusief monitoring) en de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater. Tevens zal de locatie plaatselijk geotechnisch onderzocht worden aangaande de draagkracht van de bodem en de waterdoorlatendheid. Met het uitgevoerde milieu- en civieltechnisch onderzoek zijn de fysisch/chemische eigenschappen van de wegconstructie en de bodem ter plaatse van het te ontwikkelen plangebied vastgelegd.


Voor het onderzoek is het plangebied onderverdeeld in een achttal deeltrajecten.

Deeltraject   Situering deeltraject  
A   Plangebied ten westen van de Maasbrug tussen hmp 17.1 en hmp 17.8  
B   Fietspad incl. berm St. Wirosingel alsmede wegtraject N280 incl. bermen ten oosten van het kruispunt N280-Mijnheerkensweg tot aan hmp 21.0  
C   Plangebied gelegen tussen het kruispunt N280- Wilhelminasingel en het kruispunt N280-Roerkade  
D   Kruispunt N280- Wilhelminasingel  
E   Kruispunt N280-Roerkade  
F   Mijnheerkensweg-Schipperswal  
G   Looskade-Arlo  
H   Waterbodem rivier de Maas  

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • De toplaag van een deel van de fietspaden in de deeltrajecten C en D is voorzien van een teerhoudende laag. Geadviseerd om de teerhoudende en teervrije lagen separaat af te frezen en gescheiden af te voeren.
  • Een klein deel van het wegtraject is voorzien van een teerhoudende laag. Het gaat daarbij om de vluchtstroken binnen deeltraject A, de vluchthavens binnen deeltraject B en het wegtracé binnen deeltraject G. Geadviseerd om de teerhoudende en teervrije lagen separaat af te frezen en gescheiden af te voeren.
  • De lokaal aanwezige slakkenfundering binnen deeltraject A is niet geschikt voor hergebruik.
  • Zeer plaatselijk is een sterke verontreiniging met PAK aangetroffen in de berm van deeltraject B en deeltraject D (Wilhelminasingel). Op deze locatie zullen echter geen werkzaamheden worden uitgevoerd.
  • Zeer plaatselijk is binnen deeltraject C in de diepe ondergrond ten noorden van het wegtraject (gelegen achter de schuttingmuur van het 'DOC' een sterke verontreiniging met barium respectievelijk barium, koper, nikkel en lood aangetroffen. Op deze locatie zullen echter geen werkzaamheden worden uitgevoerd.
  • De centrale asfaltfundering binnen deeltraject D is waarschijnlijk niet geschikt voor hergebruik.
  • De slakkenfunderingslaag onder de asfaltverharding binnen deeltraject F is mogelijk niet geschikt voor hergebruik.
  • De sliblaag in de greppel binnen deeltraject F is sterk verontreinigd met koper en zink. Deze sliblaag is nooit toepasbaar. Geadviseerd wordt om de sliblaag ten tijde van de herontwikkeling te saneren conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan of een melding conform het Besluit Uniforme Saneringen te verrichten waarbij de grenzen van het civieltechnisch werk als uitgangpunt dienen.
  • Plaatselijk is het wegtracé binnen deeltraject G sterk verontreinigd met koper en lood. Op deze locatie zullen echter geen werkzaamheden worden uitgevoerd.
  • De sliblaag, alsmede de onderliggende klei en zandlaag binnen deeltraject H betreft voor de toepassing op de landbodem klasse nooit toelaatbaar. Voor de toepassing onder water voldoet de sliblaag aan klasse B. Indien in de waterbodem werkzaamheden gaan plaatsvinden, dan dient in samenspraak met het bevoegd gezag een werkplan te worden opgesteld.
  • Er zijn geen asbestverontreinigingen aangetroffen.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met diverse zware metalen en zeer plaatselijk met minerale olie. Tevens is het grondwater zeer plaatselijk matig verontreinigd met barium. Deze verontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan regionale achtergrondwaarden in het grondwater.

In juli 2016 is vervolgens nog een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Aanvullend bodemonderzoek N280). Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Puylegats: De asfaltverharding heeft een gemiddelde dikte van 14,7 cm (diktes variërend van 11,8 tot 17,5 cm). De asfaltverharding dient op basis van het onderzoek geheel als teerhoudend te worden beschouwd. Onder de asfaltverharding bevindt zich plaatselijk een volledige puinfundatie met een dikte van circa 38 cm en plaatselijk een stol/grindfundatie met een dikte van circa 1 m. Uit de getoetste resultaten blijkt dat het puinfunderingsmateriaal, niet zijnde bodem, voldoet aan de maximale samenstellingswaarden voor bouwstoffen en mogelijk geschikt is voor hergebruik. De stol en grindfunderingsmaterialen, zijnde bodem, zijn licht verontreinigd met zware metalen, PCB en PAK.
  • Looierstraat: het puinfunderingsmateriaal, niet zijnde bodem, voldoet niet aan de maximale samenstellingswaarden voor bouwstoffen (overschrijding van de parameter minerale olie). Op basis van deze resultaten is het puinfunderingsmateriaal mogelijk niet geschikt voor hergebruik. De lemige bovengrond is licht verontreinigd met diverse zware metalen. De zandige bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met diverse metalen.
  • N280: de leem- en zandgrond zijn zeer plaatselijk licht verontreinigd met kobalt of PAK. De kleilaag in de ondergrond is licht verontreinigd met cadmium, lood en zink. Het grondwater in de ondiepe peilbuizen is licht verontreinigd met barium, het grondwater van de diepe peilbuizen bevat geen verontreiniging. De lichte verontreiniging aan barium is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
  • Grondwal N280: De bodem van de grondwallen is voornamelijk licht verontreinigd met kobalt en plaatselijk licht verontreinigd met nikkel.
  • Schipperswal-Mijnheerkensweg: de zintuiglijk met baksteen, kolengruis en asfalt verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met kobalt, zink en minerale olie. De zintuiglijk schone zandige bodem bevat geen verontreinigingen. De kleilaag in de ondergrond is licht verontreinigd met diverse zware metalen. Het grondwater in de ondiepe peilbuizen is licht verontreinigd met barium, het grondwater van de diepe peilbuizen bevat geen verontreiniging. De lichte verontreiniging aan barium is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater. De concentratie onopgeloste bestanddelen voldoet niet aan de voorlopige lozingseisen voor oppervlaktewateren (zowel voor bijzonder beschermingsniveau evenals geen bijzonder beschermingsniveau). Geadviseerd wordt om in overleg met het Waterschap de te nemen vervolgstappen vast te stellen.

Doorlatendheidsonderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd op het terreindeel gelegen tussen de N280 en de Mijnheerkensweg. De doorlatendheid van de aanwezige matig siltig matig fijne zandlaag in de onverzadigde zone wordt geclassificeerd als zeer goed doorlatend, waarbij k-waarden zijn gemeten van 11,1 m/dag. De zwak zandige, matig grove grindlagen in de verzadigde zone worden geclassificeerd als vrij goed doorlatend waarbij k-waarden zijn gemeten van 0,7 en 0,9 m/dag. De sterk siltige klei laag in de onverzadigde zone wordt als niet geschikt geacht voor infiltratie.

Aanvullend onderzoek voormalige tankstation

Aanvullend is door Econsultancy een bodemonderzoek uitgevoerd voor de N280 bij het voormalige tankstation Maasbrug (zie Bijlage 5 Aanvullend bodemonderzoek vml tankstation). In het reeds uitgevoerde milieu- en civieltechnisch onderzoek N280 was het voormalig tankstation, ter plaatse van de zuidzijde van de Maasbrug, niet onderzocht.

Uit archiefinformatie is gebleken dat niet alleen aan de noordzijde van de weg (ter plaatse van het huidige Esso-tankstation) maar ook aan de zuidzijde van de weg vanaf begin jaren 60 een deel van een tankstation aanwezig is geweest. Alhier bleken 2 pompeilanden aanwezig met respectievelijk afleverpunten voor (extra) benzine en diesel, mix en LPG. Ter plaatse van de zuidzijde waren géén ondergrondse tanks aanwezig. De afleverpunten waren via mantelbuizen onder de weg verbonden met de aan de noordzijde gelegen ondergrondse tanks. Verder was ter plaatse van het tankstation een kleine 'shelter' aanwezig.

Momenteel is de locatie van het voormalige tankstation geheel voorzien van een asfaltverharding en in gebruikgenomen als deel van de weg N280-Wilhelminasingel. Direct ten zuiden van de locatie bevindt zich een met asfalt verhard fietspad.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig, matig fijn zand. Plaatselijk bestaat de ondergrond uit zwak siltig zeer grof zand. Tevens is de ondergrond plaatselijk zwak tot volledig grindhoudend.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

In de bodem ter plaatse van de voormalige leidingen en pompeilanden zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten verworpen. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook geen belemmeringen voor de reconstructie van de onderhavige onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Waterbodemonderzoeken

Royal HaskoningDHV heeft in opdracht van de gemeente Roermond een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd op een onverharde locatie op de hoek van de openbare wegen Hatenboer en de Maaswaarderweg langs de Hornerweg N280 te Roermond (zie Bijlage 6 Waterbodemonderzoek Cruise Terminal). Het betreft een locatie die als droge waterbodem is te kwalificeren. Aanleiding van het onderzoek is de noodzaak voor het realiseren van een maaiveldverlaging op de onderhavige locatie als gevolg van de reconstructie van de N280 en de herinrichting van de Maashaven voor het project 'aanleg riviercruisevoorzieningen'.

De lokale bodemopbouw bestaat vanaf maaiveld tot een variërende diepte van circa 1,0 tot 2,5 m-mv uit siltig en/of grindig zand. Hierna wordt tot de maximale boordiepte van 3,5 m-mv zandige leem en lokaal ook zandige klei aangetroffen.

Lokaal worden in de opgeboorde bodemlagen van tot aan de einddiepten maximaal zwakke bijmenging met bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van kolen, baksteen en asfalt. Er zijn geen asbestverdachte materialen op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal waargenomen. Uit het analytisch onderzoek blijkt, na toetsing van de analyseresultaten van de onderzochte waterbodemmonsters en rekening houdende met de voorgenomen ingreep, een milieuhygiënische waterbodemkwaliteit aanwezig te zijn, variërend van altijd toepasbaar materiaal tot en met klasse ‘Industrie’. De variërende milieuhygiënische kwaliteit is tijdens onderhavig onderzoek in verschillende bodemlagen vastgelegd.

Door uitvoering van onderhavig waterbodemonderzoek is de waterbodemkwaliteit aangetoond en met het oog op de voorziene ingreep en diens benodigde handelingen in de waterbodem afdoende bekend.

Met het oog op de uit te voeren werkzaamheden in het kader van compensatiemaatregelen ter plaatse van de onderzoekslocatie:

  • is de samenstelling van de vrijkomende en achterblijvende (water)bodem en milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit inzichtelijk;
  • varieert de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit van niet of licht verontreinigd;
  • kan onderhavig bodemonderzoek conform de NEN 5720 dienen als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de vrijkomende en toe te passen (water)bodem conform het Besluit Bodemkwaliteit.


De initiatiefnemer/uitvoerende partij dient bij de uitvoering van diens werkzaamheden rekening te houden met de onderzoeksresultaten.

Afhankelijk van het definitieve ontwerp dient de initiatiefnemer/uitvoerende partij zelf na te gaan welke melding(en) en/of vergunning(en) noodzakelijk zijn en welke maatregelen genomen dienen te worden.

Verder heeft Royal HaskoningDHV in opdracht van de provincie Limburg een aanvullend bodemonderzoek in het oppervlaktewater, op het talud en de oever van de Maas aan de Looskade uitgevoerd (zie Bijlage 7 Aanvullend waterbodemonderzoek Maas).

Daarin is plaatselijk een grote variatie aan zintuiglijke verontreiniging in de waterbodem aangetroffen. Asbestverdachte materialen (grove fractie) zijn op de locatie bij de uitvoering van het veldwerk niet waargenomen. Uit het onderzoek blijkt, na toetsing van de analyseresultaten en rekening houdende met de ingreep, een gevarieerde milieuhygiënische waterbodemkwaliteit aanwezig te zijn. Hierbij worden overschrijdingen van de interventiewaarden gemeten (kwaliteitsklasse Nooit Toepasbaar). Verder is lokaal een verhoogd asbestgehalte vastgesteld waarbij de interventiewaarde voor asbest niet wordt overschreden.

De aanwezigheid van deze sterk verhoogde gehalten aan cadmium, lood, koper, barium, PAK en PCB in de waterbodem zijn te relateren aan het vroegere gebruik (historie). In het verre verleden is de oever binnen en rondom het onderzoeksgebied vele keren gewijzigd ten opzichte van de Maas. Een van de grotere wijzigingen was een vroegere demping van een deel van de loop van de Roer. In de nabijheid van de huidige Maasbrug lag ooit een meander van de Roer die, vanaf de Maas gezien, in de oostelijke richting terugliep in de richting van het zuidelijke deel van de toenmalige Maashaven. Uit het rapport Actief Bodembeheer Roerdal van CSO dat dateert van 2006 (20052953/05.B220.00) blijkt dat een oude meander die in het verleden dichtstroomde cadmium, koper, lood, zink, barium en PCB bevatten en zodoende als de kritische stoffen voor het deelgebied ‘oude meanders’ werden bestempeld. De aanwezigheid van het sterk verhoogde gehalte aan PCB in de waterbodem is naar verwachting te relateren aan de vroegere verspreiding van Roerslib.

Daar waar een cadmium- en PCB-verhoging is aangetoond, betreft het hoogstwaarschijnlijk diepere (oude) waterbodemlagen uit de tijdsperiode van de historische lozingen op de Maas (voor cadmium) en Roer (voor PCB) die nimmer zijn verwijderd bij baggeren vanwege diens aanwezigheid in het diepere bodemtraject. Daar waar de stoffen lood, koper, barium en PAK sterk verhoogd zijn aangetoond, betreft het een in het verleden gebruikte oever en een gedempte oude meander. Het verontreinigde terreindeel van het onderzoeksgebied is in een tijdsperiode intensief gebruikt, waarbij de oever als kade en oversteekplaats werd benut en de daarbij te relateren activiteiten. Deze verontreinigingen kunnen deels als puntbron (voor de PAK verontreiniging) worden aangemerkt gelet op de aard van de zintuiglijke verontreiniging en het daarin gemeten gehalte.

Op basis van de gemeten concentraties is voor de te ontgraven waterbodem (groter dan klasse B) de indeling van de voorlopige veiligheidsklasse met het berekeningsprogramma T&F klasse versie 4.0 bepaald. Hieruit blijkt dat voor de:

  • bariumverontreiniging (> IW-waarde) de veiligheidsklasse 2T (o.b.v. Barium) volgt;
  • loodverontreiniging (> IW-waarde) de veiligheidsklasse 3T (o.b.v. Lood) volgt.


Voor de overige (meng)monsters van de te ontgraven waterbodem (op oever en in het oppervlaktewater) is de berekening ervan met behulp van het berekeningsprogramma T&F klasse versie 4.0 achterwege gebleven. Reden hiervoor is dat het toetsingsresultaat van deze (meng)monsters, zijnde gelijk of kleiner dan klasse B, hier per (meng)monster sprake zal zijn van een voorlopige veiligheidsklasse lager dan (of gelijk aan) de Basisklasse (en geen brandbaarheidsklasse). Voor de (meng)monsters in het oppervlaktewater, welke zich dieper bevindt dan 13 m+NAP is de bepaling van de voorlopige T&F klasse achterwege gebleven, omdat hier sprake is van een achterblijvende waterbodem.

Met onderhavig waterbodemonderzoek is de milieuhygiënische waterbodemkwaliteit bepaald voor zowel de te ontgraven als de achterblijvende waterbodem. In dit waterbodemonderzoek is vastgesteld dat plaatselijk voor chemische parameters overschrijdingen van de interventiewaarden in de waterbodem aanwezig zijn. Deze overschrijdingen van de interventiewaarden voor waterbodem zijn met het oog op de voorziene ingreep en diens daarbij benodigde handelingen in de waterbodem:

  • afdoende in beeld gebracht;
  • zijn in wisselende dieptetrajecten in de waterbodem vastgesteld en zijn in verticale richting in voldoende mate vastgelegd;
  • bevinden zich binnen de te ontgraven bodemlagen en ter plaatse van de vrij te graven bodemlagen in de waterbodem, waardoor hier rekening gehouden dient te worden.


Op basis van het huidige ontwerp (waar in dit rapport wordt verwezen), waarbij een ingreep in het oppervlaktewater (het natte deel van de waterbodem) tot een diepte van 13 m+NAP is voorzien, voldoet onderliggend waterbodemonderzoek in deze vorm om te kunnen dienen als basis voor de vergunningaanvraag in het kader van de Waterwet. Voor de bodemlaag tussen 12,5 en 13 m+NAP is een vergelijkbare waterbodemkwaliteit vastgesteld als voor de bovenliggende bodemlagen. Als een diepere ingreep plaatsvindt (dieper dan 12,5 m+NAP) moet er rekening worden gehouden met de aanwezigheid van kwaliteitsklasse Nooit Toepasbaar voor de waterbodem. Dan dient rekening te worden gehouden met nagaan van en/of het oppakken van verdere (advies)werkzaamheden waarbij overleg en afstemming met het betreffende bevoegd gezag nodig is. Voor de voorziene ingreep op de oever (het droge deel van de waterbodem) is het oppakken van (een) vervolgactie(s) door de aanwezigheid van overschrijdingen van de interventiewaarden in de waterbodem nodig.

Voorts is door Royal HaskoningDHV in opdracht van de provincie Limburg een aanvullend waterbodemonderzoek uitgevoerd voor een deel van de N280, rijbaan met wegberm, gelegen ten westen van de Maas en is gelegen binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat (Zie Bijlage 8 Aanvullend waterbodemonderzoek westzijde Maas).

Plaatselijk is een grote variatie aan zintuiglijke verontreiniging in de waterbodem aangetroffen. Uit het onderzoek blijkt, na toetsing van de analyseresultaten en rekening houdende met de ingreep, een gevarieerde milieuhygiënische waterbodemkwaliteit aanwezig te zijn. Hierbij wordt éénmalig een overschrijding van de interventiewaarden gemeten (kwaliteitsklasse Nooit Toepasbaar). Het vastgestelde sterk verhoogde gehalte aan minerale olie in de waterbodem is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan vroegere activiteit die al daar een puntverontreiniging in de waterbodem heeft veroorzaakt ter plaatse van boorpunt 044 in de ondergrond van 1,0 tot 1,5 m-mv (nabij de bushalte). Ter plaatse zijn werkzaamheden tot circa 0,5 m-mv voorzien. Gelet op gemeten oliefractie en het dieptetraject van de olieverontreiniging bestaat de verwachting dat dit een ‘oude puntverontreiniging’ is die op diepte aanwezig is. Om deze reden is voor de uit te voeren werkzaamheden geen nader bodemonderzoek nodig. Mochten in de latere planvorming alsnog graafwerkzaamheden tot de bodemdiepte noodzakelijk blijken waardoor graafwerk in de olieverontreiniging wordt uitgevoerd, dient vooraf wel extra bodemonderzoekswerk te worden uitgevoerd.

De aanwezigheid van de door Econsultancy gerapporteerde overschrijdingen van de interventiewaarden in de rapportage ‘Milieu- en civieltechnisch onderzoek plangebied N280 te Roermond (rapportnummer 13041329, definitief, d.d. 3 januari 2014)’ zijn in onderhavig onderzoek niet meer aangetoond. De analyseresultaten, zoals gerapporteerd in onderhavig rapport, zijn van toepassing voor de voorziene werkzaamheden en de analyseresultaten uit 2014 blijven daarbij achterwege.

De uitvoering van dit aanvullend bodemonderzoek is nodig daar de beschikbare resultaten uit 2014 niet meer dekkend waren voor het nader uitgewerkte ontwerp. Voor het nader uitgewerkte ontwerp en ten behoeve van de aanvraag voor de watervergunning is dit noodzakelijk. Het rapport ‘Milieu- en civieltechnisch onderzoek plangebied N280 te Roermond’ van Econsultancy ( rapportnr. 13041329, definitief, d.d. 3 januari 2014) op zich blijft bruikbaar voor het ontwerp en wordt met onderhavig gerapporteerd onderzoek aangevuld. Bruikbare onderdelen zijn bijvoorbeeld het voor onderhavige locatie ‘deelgebied locatie N280 westzijde Maas’ door Econsultancy uitgevoerde asfalt-, funderings en asbestonderzoek dat Econsultancy in 2014 heeft meegenomen.

Op basis van de gemeten concentraties is voor de te ontgraven waterbodem (vanaf klasse B) de indeling van de voorlopige veiligheidsklasse met het berekeningsprogramma T&F klasse versie 4.0 bepaald. Hieruit blijkt dat voor de bovengrond (tot 0,5 m-mv) sprake is van Basisklasse (en geen brandbaarheidsklasse). Lokaal (zoals bij mengmonsters V1 MM2) is de Basisklasse (en geen brandbaarheidsklasse) ook voor de bodemlaag van 0,5-1,0 m-mv van toepassing. Uit de overige geanalyseerde (meng)monsters (waterbodem < klasse B) zal voor de te ontgraven waterbodem geen veiligheidsklasse gelden. De definitieve veiligheidsklasse voor de uitvoering van werkzaamheden dient conform de CROW-publicatie 132 door de aannemer zelf te worden bepaald.

Met onderhavig waterbodemonderzoek is de milieuhygiënische waterbodemkwaliteit bepaald voor zowel de te ontgraven als de achterblijvende waterbodem.

In dit waterbodemonderzoek is vastgesteld dat plaatselijk een overschrijding van de interventiewaarden in de waterbodem aanwezig (een minerale olieverontreiniging). Deze overschrijdingen zijn met het oog op de voorziene ingreep en diens daarbij benodigde handelingen in de waterbodem:

  • afdoende in beeld gebracht en
  • bevinden zich in de dieper gelegen bodemlagen in de waterbodem (zelfs dieper dan de nieuwe waterbodem na de realisatie) waardoor geen vervolgactie nodig is.


De te ontgraven bodemlagen in de waterbodem laten GEEN overschrijdingen van de interventiewaarden voor de waterbodem zien. De nieuwe waterbodem, die na de realisatie komt vrij te liggen (achterblijvende waterbodem), laat eveneens GEEN overschrijdingen van de interventiewaarden voor de waterbodem zien.


Conclusie

Er is, behoudens de sliblaag in de greppel tussen de N280 en de Mijnheerkensweg en enkele overschrijdingen van de interventiewaarde in de waterbodem, geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Een en ander leidt ertoe dat geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem zich niet verzet tegen de met dit bestemmingsplan beoogde reconstructie. Op enkele locaties direct aangrenzend aan de huidige onderzoeksgrenzen zijn mogelijk nog werkzaamheden voorzien. Deze uitbreidingen zijn marginaal ten opzichte van het gebied dat thans al onderzocht is. Waar nodig zal ook hiervoor uitvoering bodemonderzoek plaatsvinden i.v.m. afvoer materialen en inzicht in kwaliteit. Ten opzichte van het nu reeds onderzochte gebied zal dit gelet op het de bestaande onderzoeksresultaten niet leiden tot andere conclusies en worden er geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van de werkzaamheden.

4.1.2 Geluid

Tritium Advies heeft in opdracht van de gemeente Roermond een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Akoestisch onderzoek.

Het doel van het akoestisch onderzoek is om na te gaan in hoeverre de herinrichting van de N280 aan te merken is als een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. In het kader van deze wet is er sprake van een reconstructie indien er ten gevolge van één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg de geluidbelasting vanwege de weg met (afgerond) 2 dB of meer toeneemt. Om dit te onderzoeken is de geluidbelasting berekend in de huidige situatie (2016, één jaar voor herinrichting) en 10 jaar na herinrichting (2030). Ten behoeve van het onderzoek zijn de volgende wegen onderzocht:

  • N280
  • Looskade
  • Buitenop/Roerkade
  • Maashaven
  • Hatenboer/De Weerd
  • Mijnheerkensweg
  • Schipperswal
  • Wilhelminasingel

De N280 heeft in de huidige situatie een snelheidsregime van 100 km/uur ten westen van de kruising met Hatenboer. Het overig deel (tot aan de N271) heeft een snelheidsregime van 80 km/uur, behalve tussen de kruising met de wegen Hatenboer en De Weerd en de kruising met de Buitenop. Hier is, zij het tijdelijk, een 50 km/uur regime van toepassing. In de nieuwe situatie zal de N280 een doorgaande weg (80 km/uur) worden zonder verkeerslichten en met parallelwegen (50 km/uur) voor bestemmingsverkeer. Ten westen van de kruising met Hatenboer blijft het snelheidsregime 100 km/uur. De aansluitende wegen (Looskade, Buitenop, Wilhelminasingel, Mijnheerkensweg, Hatenboer en de Weerd) hebben in de huidige situatie een snelheidsregime van 50 km/uur. In de nieuwe situatie blijft dit ongewijzigd. De Maashaven betreft in de huidige situatie een 50 km/uur weg en zal in de nieuwe situatie een snelheidsregime van 30 km/uur hebben. Nagenoeg alle onderzochte woningen zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Roermond. Enkel de woningen gelegen aan wegen Hatenboer en De Weerd zijn gelegen buiten de bebouwde kom van Roermond.

Uit de rekenresultaten blijkt dat er sprake is van een reconstructie, de toename bedraagt namelijk maximaal 11 dB ter plaatse van de woonboten; dit vanwege de verkeerstoename op de Looskade. Derhalve zijn bron- en overdrachtmaatregelen onderzocht. Uit de rekenresultaten van deze aanvullende berekeningen volgt dat er geen wettelijke bezwaren zijn om de reconstructie uit te voeren (toename maximaal 4,5 dB), mits de Looskade wordt voorzien van een geluidreducerend wegdek (dunne deklagen B) en ter plaatse van de woonboten gelegen aan de Looskade een geluidscherm geplaatst wordt met een lengte van 65 meter en een hoogte van 1 meter ten opzichte van het wegpeil. Bij de berekeningen is ervan uitgegaan dat de bestaande geluidwallen worden gehandhaafd, met uitzondering van de zuidelijke geluidwal langs de N280 tussen de Wilhelminasingel en de St. Wirosingel. Deze wordt aangepast om ruimte te maken voor het nieuwe wegprofiel inclusief de zuidelijke parallelweg.

Tevens dient ten behoeve van de hogere waarden procedure een aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar het binnengeluidniveau ter plaatse van de woningen gelegen op de volgende adressen:

  • Looierstraat 10 t/m 84 (flat 'De Roerboog');
  • Looierstraat 2, 6 en 8;
  • Roerkade 14, 14a, 15 en 17 t/m 37.

In de planregels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van het aanbrengen van het geluidreducerend wegdek en het geluidscherm alsmede voor het borgen van de wettelijke binnenwaarde (35dB(A)) op de voormelde adressen.

4.1.3 Luchtkwaliteit

In het kader van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen geldt een onderzoeksplicht. Het onderzoek heeft als doel inzichtelijk te maken wat de bijdrage is aan de luchtkwaliteit en te toetsen aan de vigerende normen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 10 Onderzoek luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen Wet milieubeheer

Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht van o.a. de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP).

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werken de Rijksoverheid en de centrale overheden samen om overal in Nederland tijdig (binnen de verkregen derogatietermijn) te voldoen aan de Europese grenswaarden voor PM10 en NO2.

Bestuursorganen dienen rekening te houden met deze grenswaarden bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5), omdat de achtergrondconcentraties van deze stoffen het dichtst bij de grenswaarden liggen. Fijn stof en stikstofdioxide zullen dus in belangrijke mate bepalen of er rond planontwikkeling een luchtkwaliteitsprobleem is. Om die reden zal deze rapportage voornamelijk betrekking hebben op deze beide stoffen.

Toetsingskader stikstofdioxide

Vanaf 1 januari 2015 geldt een grenswaarde van 40 µg/m3 als de jaargemiddelde concentratie en een uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de grenswaarden en plandrempels voor stikstofdioxide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0009.png"

Toetsingskader fijn stof

Vanaf 11 juni 2011 geldt voor fijn stof een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3 en de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de grenswaarden voor fijn stof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0010.png"

Onderzoeksopzet

Het luchtkwaliteitsonderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen activiteit. Voor het onderzoek zijn een vijftal situaties in kaart gebracht:

  • Het jaar van vaststellen bestemmingsplan 2017;
  • De autonome ontwikkeling voor het eerste jaar na realisatie (2022);
  • De plansituatie voor het eerste jaar na realisatie (2022);
  • De autonome situatie 10 jaar na vaststellen bestemmingsplan (2027);
  • De plansituatie 10 jaar na vaststellen bestemmingsplan (2027).

Voor deze situaties zijn zowel de concentraties stikstofdioxide (NO2) als fijn stof (PM10 en PM2.5) in kaart gebracht. Deze zijn met elkaar vergeleken, om inzicht te krijgen in de effecten van het project (alsmede toetsing NIMB). Tevens is getoetst aan de normen uit de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, luchtkwaliteitseisen).

Het onderzoeksgebied is afgebakend op basis van de wegen die fysiek wijzigen en wegen waar een relevant effect op kan treden door een toe- of afname van de verkeersintensiteiten als gevolg van het project. Het gaat hierbij om minimaal die wegen die een toe- of afname hebben in de plansituatie ten opzichte van de autonome situatie van 500 motorvoertuigen of meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0011.png"

Onderzoeksgebied

De berekeningen voor het jaar van vaststellen bestemmingsplan, de autonome- en plansituaties zijn uitgevoerd conform Standaardrekenmethode 1 en 2 uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Geomilieu versie 2.62. Er is gerekend voor de jaren 2017, 2022 en 2027. Hierbij is het jaar 2022 het maatgevende jaar (waarin het plan gerealiseerd is), omdat latere jaren een afname van emissies van voertuigen en een afname van achtergrondconcentraties laten zien.

Wanneer de afstand van de wegas tot aan dichtstbijzijnde bebouwing minder dan drie maal de hoogte van deze bebouwing bedraagt, dient een weg als SRM1 weg gemodelleerd te worden. Voor alle wegen waar dit het geval is, zijn de wegen op een worstcase wijze als SRM 1 meegenomen.

Er is hierbij uitgegaan van bebouwing aan weerszijde van de weg en aanwezigheid van bebouwing op ca. 5 meter vanaf de wegas. Er is een bomenfactor van 1,25 gehanteerd. Dit is een overschatting van de werkelijke concentratie.

Omdat de verbreding van de N280 zorgt voor een afname van de stagnatie, is een conservatieve werkwijze gehanteerd waarbij de stagnatie in de plansituatie gelijk is gesteld aan de autonome situatie. Dit zorgt bij een vergelijking tussen de plansituatie en autonome situatie voor een overschatting van de toename. Om te voorkomen dat de totale concentraties (achtergrondconcentratie + wegbijdrage) een onderschatting vormen van de werkelijkheid, is een hoog stagnatiepercentage aangehouden op de gehele N280. Op de gehele N280 is 20% stagnatie aangehouden. Dit is een conservatieve benadering. Conform de NSL-monitoringstool1 vindt er op de A73 en overige wegen binnen het plangebied zowel in de huidige als toekomstige situatie geen stagnatie plaats.

Naast deze stagnatiefactor op de N280 is voor alle SRM1 wegen een correctie van snelheden uitgevoerd voor afremmen en optrekken. Hierbij is een conservatieve benadering gehanteerd waarbij voor alle 30 km/uur wegen een gemiddelde snelheid van 19 km/uur is gehanteerd en voor alle 50 km/uur wegen een gemiddelde snelheid van 26 km/uur.

Conclusie

Uit de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat de maximaal berekende toename aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) in het jaar na realisatie 1,06 µg/m3 bedraagt. De maximale toename van de concentraties PM10 als gevolg van het project bedraagt ca. 0,17 µg/m3. Dit houdt in dat met de nu gehanteerde worstcase berekeningen het project niet "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen en er getoetst dient te worden aan de grenswaarden uit de wet milieubeheer (Titel 5.2 luchtkwaliteitseisen).

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat in de plansituaties in 2022 en 2027 nergens overschrijding plaatsvindt van de jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 of PM2,5. Ook de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde waarde PM10 wordt nergens overschreden.

Uit de berekeningsresultaten blijkt tevens dat in het jaar van vaststellen van het bestemmingsplan (2017) geen overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden zijn. Ook zijn er in alle beschouwde situaties geen overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie van stikstofdioxide berekend.

Derhalve vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de planvorming.

4.2 Externe veiligheid

De wetgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor is sinds 1 april 2015 vastgelegd in de Beleidsregels EV-beoordeling Tracébesluiten en de hieraan gerelateerde Regeling Basisnet. Deze vervangen de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

In de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten en de Regeling Basisnet worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico's; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Arcadis Nederland BV heeft het onderzoek externe veiligheid uitgevoerd ter plaatse van het plangebied N280 in de gemeente Roermond. Doel van dit onderzoek is om de invloed van de beoogde wijzigingen aan de N280 op de externe veiligheidsrisico's in kaart te brengen. Tevens worden de bouwstenen geleverd voor de verantwoording van het groepsrisico. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 11 Onderzoek externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische jaarlijkse kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Dit risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictieve) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie.

Het plaatsgebonden risico kan als risicocontour worden weergegeven op een topografische kaart door middel van lijnen die getrokken zijn door de punten met een gelijke jaarlijkse kans op overlijden. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is een kans van één op de miljoen per jaar (10-6 per jaar). Binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze risicocontour als richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt zowel bepaald door de mogelijke ongevallen en bijbehorende ongeval- en uitstromingsfrequentie als het aantal aanwezigen in de nabijheid van een eventueel ongeval. Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gekeken naar zowel de kwetsbare als de beperkt kwetsbare bestemmingen. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe hoog het totale aantal slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers (N) groter wordt, moet de kans (f) op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Dit resulteert in een fN-curve, waarbij de kans tegen het aantal slachtoffers is uitgezet.

Bij het bepalen van het groepsrisico wordt er getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten aan langs een transportroute en nabij stationaire risicobronnen waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen. Op basis van deze informatie kan het bevoegd gezag zijn standpunt bepalen om het groepsrisico in bepaalde situaties te accepteren of niet.

Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten

Artikel 7 van de Beleidsregels schrijft voor dat risicoberekeningen noodzakelijk zijn als de in het Basisnet vastgestelde risicoplafonds worden overschreden. Risicoberekeningen zijn nodig als "het groepsrisico is gelegen tussen 0.1 maal de oriëntatiewaarde en 1 maal de oriëntatiewaarde en met meer dan 10% toeneemt of hoger is dan 1 maal de oriëntatiewaarde en ten opzichte van de huidige situatie toeneemt" (art. 7, lid 2).

Vanwege het feit dat de N280 geen Basisnetroute is, kan paragraaf 2.2 'Aanleg of wijziging van wegen die geen deel uitmaken van het Basisnet' van de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten van toepassing worden verklaard.

Uitgaande van de Beleidsregels zijn er in principe geen risicoberekeningen noodzakelijk. De provincie en gemeente willen echter inzicht hebben in de hoogte van de externe veiligheidsrisico's. Er is voor gekozen om de regels te volgen die de Beleidsregels voorschrijven in art. 7, lid 2 en 3. Dit betekent onder meer dat:

  • Risico's worden berekend met RBMII (versie 2.3).
  • Er gebruik wordt gemaakt van de Handleiding Risicoanalyse Transport (hierna afgekort tot HART).
  • De huidige bevolkingsdichtheden, de vigerende bestemmingsplannen en de redelijkerwijs te verwachten bevolkingsdichtheden worden meegenomen.

Artikel 8 uit de Beleidsregels geeft een nadere invulling aan de beoordeling en verantwoording van het groepsrisico.

Conclusie

Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico neemt af als gevolg van de aanpassingen aan de N280. Dit komt vooral doordat de kans op ongevallen met gevaarlijke stoffen op de hoofdrijbaan afneemt als gevolg van de beoogde realisatie van de ongelijkvloerse kruisingen. Door de nieuwe parallelstructuur en de aansluiting N280 - Schipperswal zal het transport van brandbare vloeistoffen naar het bedrijf Varo Energy BV gebruik moeten maken van deze nieuwe aansluiting. Deze transporten leiden echter niet tot een PR 10-6 contour en een groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

Uit de risicoberekeningen is gebleken dat rekenkundig gezien geen knelpunten zijn geconstateerd als gevolg van de aanpassing van N280. De PR10-6 contour verdwijnt en het groepsrisico daalt aanzienlijk. De aanpassingen aan de N280 leveren daarom geen beperkingen op. De gemeente en de provincie, als bevoegd gezag, zijn, vanwege de afname van het groepsrisico, niet verplicht om risico beperkende maatregelen te treffen en andere stappen uit paragraaf 2.3 van de Beleidsregels te doorlopen.

Aangezien sprake is van de nieuwe aansluiting N280 - Schipperswal, waar vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, de bereikbaarheid van de N280 verandert en er sprake is van een relatief hoog groepsrisico, worden de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor wordt ingegaan op de bereikbaarheid voor hulpverleningsdiensten, bluswatervoorzieningen en ontvluchtingsmogelijkheden. De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft reeds een advies uitgebracht op de voorgenomen herinrichting van de N280. Bij het aangeven van de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid is dit advies in acht genomen.

De volgende scenario's zijn mogelijk op de N280:

  • Plasbrand (ontbranden van vrijgekomen brandbare vloeistoffen).
  • BLEVE (explosie als gevolg van ongeval met tankwagen met brandbaar gas).
  • Toxische lekkage.

Bereikbaarheid

In het advies van de Veiligheidsregio Limburg Noord wordt onder andere ingegaan op enkele eisen uit het Bouwbesluit en de situatie gedurende de fasering van de werkzaamheden. Dit onderzoek heeft betrekking op de eindsituatie van de N280. Het ontwerp van de eindsituatie dient in ieder geval te voldoen aan de eisen die gesteld worden in het Bouwbesluit. Het advies van de Veiligheidsregio Limbug Noord is zoveel als mogelijk in acht genomen.

De hoofdrijbaan van de N280 is in de eindsituatie nog te bereiken via de Kanaalweg-West aan de westzijde en de St. Wirosingel aan de oostzijde. Daarnaast worden op diverse locaties calamiteitendoorsteken voorzien op de parallelstructuur, zodat de N280 ook via deze doorsteken te bereiken is. De omgeving van de weg blijft eveneens bereikbaar, alleen nu via de ongelijkvloerse kruisingen in plaats van gelijkvloerse kruisingen. De ongelijkvloerse kruisingen ter hoogte van Schipperswal en de Wilhelminasingel zorgen eveneens voor een betere bereikbaarheid ter hoogte van Schipperswal en de Wilhelminasingel.

Bluswatervoorzieningen

In het advies van de Veiligheidsregio Limburg Noord is aangegeven dat voorzien moet worden in een bluswatercapaciteit van 180 m3 per uur en dat de afstand tot de bluswatervoorziening maximaal 200 meter mag zijn. In het ontwerp van de N280 wordt voor zover als mogelijk aangesloten bij dit advies. Het advies van de Veiligheidsregio Limburg Noord over de bluswatercapaciteit en de afstand tot de blusvoorzieningen wordt bij de verdere uitwerking van het uitvoeringsontwerp in acht genomen.

Zelfredzaamheid

Met betrekking tot de zelfredzaamheid (ontvluchtingsmogelijkheden) van mensen in de omgeving is de parallelweg te allen tijde bereikbaar voor het onderliggend wegennet. Via de parallelwegen is de N280 bereikbaar en kan het gebied ontvlucht worden. In het advies van de Veiligheidsregio Limburg Noord wordt verder ingegaan op de ontvluchtingsmogelijkheden vanuit de verdiepte ligging. De Veiligheidsregio Limburg Noord geeft een aantal maatregelen aan die ontvluchtingsmogelijkheden vanuit de viaduct verbeteren, zoals de verdiepte ligging voorzien van trappen, voorzien in een loopstrook richting deze trappen, vluchtrouteaanduiding realiseren en de constructie moet tenminste 60 minuten brandwerend zijn. Bij de verdere uitwerking van het uitvoeringsontwerp zal er in overleg met de Veiligheidsregio Limburg Noord gezorgd worden voor een veilige vluchtweg vanuit de verdiepte ligging.

4.3 Waterparagraaf

Binnen het plangebied is het waterschap Limburg de beheerder van de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater en tevens beheerder van de regionale waterkeringen. De gemeente Roermond is verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van het afvalwater binnen het plangebied via riolering. Rijkswaterstaat is beheerder van de Maas en het bijbehorende buitendijkse gebied.


In het voorstadium heeft telefonisch afstemming plaatsgevonden met de gemeente Roermond en heeft de gemeente uitgangspunten en informatie aangeleverd. Er zijn twee overleggen gevoerd met de waterbeheerders (Rijkswaterstaat, gemeente Roermond en waterschap ) in het kader van de Watertoets. De overleggen hebben plaatsgevonden op 17 april 2015 en 29 juni 2016. De uitkomsten van de overleggen en de gemaakte opmerkingen van de verschillende partijen zijn verwerkt in de waterparagraaf (zie Bijlage 12 Waterparagraaf N280).

De aangepaste waterparagraaf is verstuurd aan het waterschap voor een pré-wateradvies. Tevens is de aangepaste waterparagraaf voorgelegd aan de gemeente Roermond, provincie Limburg en Rijkswaterstaat. De opmerkingen van de verschillende partijen en het pre-wateradvies van het waterschap zijn vervolgens verwerkt in de waterparagraaf.

Wegafwatering, retentie en riolering

Vanwege de verkeersveiligheid is het niet gewenst dat het hemelwater op de weg blijft staan. Hierdoor moet het hemelwater worden afgevoerd naar de zijkant van de weg. Om wateroverlast in de omgeving of op de weg te voorkomen is het van belang dat voor de opvang, berging en/of transport van het regenwater voldoende ruimte aanwezig is. Naast de hoeveelheid hemelwater is ook de kwaliteit van het afstromend hemelwater van belang. Door de verkeersbelasting kan dit mogelijk verontreinigd zijn met olie, rubberresten en dergelijke.

Voor de wegafwatering van de N280 wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande systemen. Daar waar wegdelen zijn aangesloten op de gemengde riolering worden wegdelen, indien mogelijk, afgekoppeld. Voor de nieuwe onderdoorgangen worden nieuwe systemen gerealiseerd. Uitgangspunt hierin is dat de waterhuishouding niet verslechterd en dat er geen extra overlast wordt veroorzaakt met betrekking tot waterkwaliteit en -kwantiteit in andere tijden, op andere plaatsen of in andere compartimenten.

De afwatering van de wegvakken van de N280 vindt plaats door de weg met een verkanting aan te leggen. Op rechte stukken wordt de weg aangelegd in een dakprofiel, met een dwarshelling van 2% à 2,5%, waardoor beide rijbanen naar de zijbermen afwateren. In bochten wordt de weg vaak op één oor aangelegd, waarbij de weg naar 1 zijde afwatert. Op de locaties waar een dakprofiel wordt aangelegd, stroomt het water af naar de zijbermen Op de locaties waar de weg op één oor wordt aangelegd én afwatering plaatsvindt richting middenberm, wordt een goot met kolken in de middenberm van de weg aangelegd. Het hemelwater wordt vervolgens via een buis afgevoerd naar de zijkant van de weg. Vanaf de zijkant van de weg wordt het hemelwater afgevoerd naar greppels, hemelwaterriolering of gemengde riolering, afhankelijk van het traject.

Conclusie

Door de aanleg van extra retentievoorzieningen en infiltratievoorzieningen wordt een deel van het afstromend hemelwater vertraagd afgevoerd en geborgen tot een neerslaggebeurtenis tot T=100. Er vindt daardoor geen toename plaats van afvoer naar de gemengde riolering. Een deel van de Wilhelminasingel en Mijnheerkensweg wordt afgekoppeld van de gemengde riolering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0012.png"

Samenvatting afwatering en retentie, huidige en toekomstige situatie

Waterkwaliteit

De N280 kent hoge verkeersbelastingen. De retentievoorziening ten noorden van de N280 wordt aangelegd met een first flush systeem, waarbij het vuilste deel van het regenwater wordt afgevoerd naar de gemengde riolering, conform de eisen uit de Blbi.

De aansluitende wegen worden grotendeels aangesloten op de gemengde riolering. Dit water wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Dit is gelijk aan de huidige situatie. Een deel van de Wilhelminasingel wordt omgezet naar fietsstraat. Omdat de verkeersbelasting daar sterk afneemt, kan de straat worden afgekoppeld en kan het water worden afgevoerd naar hemelwaterriolering.

Het buitendijkse deel van de Looskade loost direct op de Maas. Dit is gelijk aan de huidige situatie, maar het aantal verkeersbewegingen zal toenemen. De afvoer blijft dus gelijk, maar de verontreinigingsgraad neemt toe. Voor deze lozing moet daarom een Blbi-melding (Besluit lozen buiten inrichting) plaatsvinden bij Rijkswaterstaat. Er is geen ruimte voor een berm of greppels. Aansluiting op de binnendijks gelegen riolering is ook niet mogelijk, omdat er dan leidingen door de waterkering heen moeten worden gelegd. Het regenwater dat afstroomt van het buitendijkse deel wordt direct afgevoerd naar de Maas.

Grondwater

Ontwatering

Omdat de gehele N280 op een kunstmatig grondlichaam ligt, is de ontwatering (afstand tussen onderkant asfalt en de hoogste grondwaterstand) overal minimaal 1,0 meter. De weg ligt op een hoogte van circa 23- 26 m+NAP. De hoogst gemeten grondwaterstanden liggen rond de 20,0 m+NAP. Er zijn in de huidige situatie geen problemen bekend met de ontwatering.

Ontwerp Onderdoorgang

Opdrijven van de bak van de verdiepte ligging is een scenario dat te allen tijde moet worden voorkomen. Het noodzakelijkerwijs laten vollopen van de bak wordt ongewenst geacht. De bak van de verdiepte ligging is derhalve ontworpen op een waterstand hoger dan de toekomstige kadehoogte. Daarom is voor de constructie gerekend met een waterdrukhoogte van NAP + 22,81 meter, als representatieve waarde, overeenkomend met de 1/1250 jaar Maaswaterstand met verhoogde klimaatafvoer.

De constructie moet het grondwater keren tot tenminste NAP +22,81 m. Er wordt dus een gesloten bak gerealiseerd tot een hoogte van 22,81 m+NAP. Voor het verticaal evenwicht van de bouwput tegen opbarsten kan worden gerekend met de stijghoogte onder de waterremmende laag. Hier is door Fugro een maximale stijghoogte van NAP +17,5 m aangetroffen. Voor een verder toelichting wordt verwezen naar de rapportage N280 Ontwerpnota en variantenstudie onderdoorgang.

Keringen

De Looskade ligt deels binnen het waterbergend regime van de Maas, daardoor is de Waterwet van toepassing. De Waterwet is op 29 januari 2009 in werking getreden. De Waterwet is enkel van toepassing op gebieden die in de Waterwet zijn opgenomen. In de Waterwet zelf is er geen onderscheid gemaakt tussen het stroomvoerend en bergend regime. Hiervoor dient de Beleidslijn Grote Rivieren te worden geraadpleegd. In deze beleidslijn is voor de Maas aangegeven welke functie de gebieden hebben. Hierin zijn twee typen zones opgenomen, te weten de stroomvoerende zone en de waterbergende zone. Daarnaast zijn er gebieden waar §6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit (artikel 6.16 van het Waterbesluit) niet van toepassing is, opgenomen. Dit zijn gebieden die weliswaar deel uitmaken van het rivierbed, maar waar geen vergunningplicht op grond van de Waterwet geldt. De reden hiervoor is dat dit over het algemeen sterk bebouwde gebieden zijn. Bouwen binnen deze gebieden is op eigen risico en verantwoordelijkheid.

Vanwege de aanpassingen aan de Looskade zijn gesprekken gestart met Rijkswaterstaat, als beheerder van het winterbed van de Maas.

De kering zelf valt onder beheer van het waterschap. De aanleg van het fietspad over de kering en de werkzaamheden nabij de kering zijn vergunningsplichting. Dit aspect zal in het kader van de Waterwet met het waterschap worden besproken.

Op 20 januari 2017 heeft er een vervolgoverleg plaatsgevonden met Rijkswaterstaat. Hierin is besloten dat de waterwetvergunning voor de Maasbrug voorlopig nog niet aangevraagd wordt, totdat duidelijkheid is verkregen ten aanzien van de problematiek rondom mogelijke aanpassing van de afwatering (oplossingsrichting ligt mogelijk in aanpassingen op verkeerskundig vlak).

Beheer en onderhoud

De N280 is provinciale weg en het beheer en onderhoud zal bij de Provincie Limburg blijven liggen. De aansluitende wegen worden door de gemeente Roermond onderhouden.


Het onderhoud bestaat over het algemeen uit:

  • Regelmatig maaien van de bermen en de oevers van de retentievoorzieningen.
  • Controleren verstoppingen of verontreinigingen in retentievoorzieningen.
  • Regulier reinigen van de kolken.
  • Reinigen van het asfalt.
  • Regulier reinigen van pompkelder.
  • Regulier reinigen retentie-voorzieningen en waarborgen functioneren.
  • Regulier reinigen en onderhoud riolering.

De greppels kunnen vanaf de berm worden gemaaid. Om de bodemkwaliteit van de bermen, en infiltratievoorzieningen te monitoren wordt in het CIW rapport 'afstromend wegwater' geadviseerd de toplaag (bovenste 30 cm) eens per 5 jaar te bemonsteren en te controleren op verontreinigingen. Wanneer de toplaag dusdanig verontreinigd is dat deze vervangen dient te worden, kan deze toplaag eenvoudig afgegraven en vervangen worden. Geschat wordt dat de toplaag circa eens per 15 jaar vervangen dient te worden.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

Grontmij Nederland bv heeft in opdracht van de gemeente Roermond in februari 2013 archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen herinrichting van de N280. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 13 Archeologisch onderzoek.


Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied.


Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied aan de hand van archeologische en geologische criteria in drie deelgebieden is op te delen. In twee van deze deelgebieden (1 en 3) ligt de N280 op een kunstmatig aangebracht grondlichaam en vinden bovendien geen ingrepen plaats die kunnen leiden tot verstoring van het bodemarchief. In het derde deelgebied (2) ligt de N280 eveneens op een kunstmatig grondlichaam, maar een deel van de aansluitende wegen echter niet. Bovendien worden hier wel ingrepen uitgevoerd die tot verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. Behalve bij de aansluitende wegen (deelgebieden 2a en 2e), zal dit het geval zijn bij de ongelijkvloerse kruising N280 met de Wilhelminasingel en de Mijnheerkensweg (deelgebied 2d).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0013.png"

Overzicht deelgebieden

Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat in het deelgebied 2, archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd zijn te verwachten. Deze zullen bestaan uit restanten van de verschillende fortificaties die de stad gekend heeft en uit de neerslag van diverse activiteiten die hebben plaatsgevonden in de open ruimte aan de noordzijde van de stad (Stadsweide). Hierbij moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van natte contexten en de daaraan gerelateerde bijzondere datasets. Aangetoond is verder dat er nog lange tijd een actieve geul van respectievelijk de Maas en de Roer aan de noordzijde van de stad heeft gelegen.

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek en het toetsend booronderzoek is besloten om de milieukundige en geotechnische boringen en sonderingen te analyseren om vast te kunnen stellen of er inderdaad een geul is en zo ja, op welke diepte. Daarnaast is een karterend onderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd om de aanwezigheid van resten van de middeleeuwse stadsmuur vast te stellen.


Uit de analyse van de boorgegevens blijkt dat zich inderdaad een voormalige geul onder de huidige weg bevindt en dat de bovenzijde daarvan op circa 16.00 tot 17.00 meter +NAP ligt. Ten westen van de kruising N280/Mijnheerkensweg bevat deze geul veel puin, en is daar afgedekt met een laag afval en puin uit de late 19de en vroege 20ste eeuw.


Het proefsleuvenonderzoek heeft alleen een klein fragment van de Cattentoren en een stukje muur, mogelijk de stadsmuur aangetroffen op 1.20 meter beneden maaiveld, op de plek waar dit ook verwacht werd. Op een tweede plek naast de Cattentoren, waar zich ook resten zouden bevinden is binnen 2.00 meter beneden maaiveld niets aangetroffen. In de overige 3 werkputten zijn geen resten van de stadsmuur aangetroffen, ondanks een put diepte van 2.00 meter. Wel werden resten van de inrichting van het park uit de late 19de eeuw aangetroffen, en kon worden vastgesteld dat de 19de eeuwse tuinmuren achter de Swalmerstraat een hoogte hebben van meer dan 3.00 meter. Het oorspronkelijke maaiveld zal hier dus minimaal 1.50 tot 2.00 meter lager hebben gelegen dan het huidige. Het terrein tussen de N280 en de tuinmuren blijkt in tenminste twee fasen te zijn opgehoogd vanaf de late 19de eeuw. De kans dat zich binnen het plangebied resten van de stadsmuren kunnen worden aangetroffen binnen 1.00 meter beneden maaiveld, wordt gering geacht, daar het onderzoek heeft aangetoond dat de stadsmuren verder van de huidige N280 afliggen dan aanvankelijk werd aangenomen.


Aanbevolen wordt om in deelgebied 2 het grondwerk voor het uitdiepen van de verdiept gelegen weg uit te voeren onder archeologische begeleiding, voor zover dieper gegraven wordt dan het ophoogpakket uit de 20ste eeuw. In de planning en organisatie van de civieltechnische werkzaamheden dient daartoe rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat bijzondere vondsten worden gedaan die op verantwoorde wijze, en met voldoende tijd, onderzocht kunnen worden. Hiervoor zal een apart Programma van Eisen moeten worden opgesteld.


Voor de zone binnen deelgebied 2 die ligt tussen de N280 en de 19de eeuwse tuinmuren, de tuinmuur van het Landbouwhuis, de Cattentoren alsmede voor de wal aan de Wilhelminasingel, wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Wel dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met het aantreffen van archeologische waarden wanneer dieper gegraven wordt dan 1.00 meter beneden maaiveld. In het geval dat dergelijke waarden aangetroffen worden, kan volstaan worden met het documenteren daarvan conform het reeds opgestelde en goedgekeurde Programma van Eisen.


Tenslotte pleit veel voor het weer zichtbaar maken van de 19de eeuwse tuinmuren, door het huidige plantsoen voor deze muren deels of geheel af te graven en het rommelige groen te verwijderen.


In het bestemmingsplan behoeft geen beschermende regeling te worden opgenomen.

4.4.2 Cultuurhistorie

Voor het beschrijven van de cultuurhistorie heeft Grontmij Nederland bv onder meer gebruik gemaakt van de rapporten "De noordelijke stadsrand van Roermond. Een cultuurhistorische analyse" (Monumentenhuis Limburg, V. Hamers, Roermond, 2002) en " Tuinmuren Wilhelminasingel. Cultuurhistorische analyse met waardestelling (V. Hamers en K.J.G. Pesch, Roermond, 2002).

Het plangebied reconstructie wegvak Roermond bestaat uit het deel van de provinciale weg N280 dat gelegen is tussen de brug over het Lateraalkanaal en de kruising met de Sint Wirosingel. Cultuurhistorisch is alleen deelgebied 2 interessant mede gezien de voorgestelde wijzigingen in het landschap als gevolg van het plan. Dit deelgebied loopt vanaf de Maasbrug tot en met de kruising met de Wilhelminasingel en Mijnheerkensweg. In deelgebied 1 en 3 zijn deze minimaal.


In deelgebied 2 zijn vanuit het aspect cultuurhistorie de volgende zaken van belang:

  • 1. De landschappelijke kenmerken van het gebied. Het noordelijk deel van de Roermondse binnenstad is aangelegd op een steilrand. Langs de steilrand hebben in de afgelopen eeuwen Maas- en Roerarmen gelopen. Deze overgangszone tussen natte en droge landschappen is natuurlijk altijd aantrekkelijk geweest voor bewoning, zeker in de prehistorie.
  • 2. De vestingbouwgeschiedenis van de stad. Tussen tuinmuren en weg liggen de noordelijke vestingwerken (rijksmonument) onder de grond. De precieze loop is niet bekend maar uit recent uitgevoerd archeologisch proefsleuvenonderzoek is gebleken dat de muren niet aanwezig zijn binnen het project N280. Naast deze vestingmuren is het Cattentorencomplex een uiting van de vestingbouwgeschiedenis. Dit complex bestaat uit Cattentoren, Heksenhuuske, kazemat en aan de zijde van de Wilhelminasingel uit een aarden wal met daarin fundamenten van de vestingmuur. Richting de Maasbrug is ter plaatse van de stijgpunten nog een halfronde muurtoren gelegen en verderop achter de kathedraal de Rattentoren. Ondergronds zijn nog de resten van de Wernerstoren bewaard gebleven.
  • 3. De aanwezige 18e en 19e-eeuwse tuinmuren. Deze markeren de noordelijke rand van de historische binnenstad. Ze zijn grotendeels aangelegd voordat de vesting is geslecht en vormden de begrenzing van de formele tuinen van de grote panden aan de Swalmerstraat. De tuinmuren bestaan uit een aaneenschakeling van afzonderlijke muursegmenten met hoge monumentale kwaliteiten. Het geheel is daarbij meer dan de som der delen. Op dit moment komen ze niet goed uit de verf doordat het gebied is verwilderd en ontsierd door middel van een ventweg met parkeerplaatsen en een tweetal illegale doorbraken door de tuinmuren ter grootte van een personenauto. De tuinmuren worden in de richting van de kathedraal begrensd door een theehuisje, een gemeentelijk monument, dat behoort tot het voormalig woonhuis en atelier van de Roermondse glaskunstenaar Joep Nicolas. Momenteel is het in gebruik als galerie van Mariska Dirkx en atelier van Dick van Wijk. Tussen voormalige pastorie en Rattentoren ligt de voormalige tuinmuur van de kathedraal met aangrenzend kerkhof. Toen de vestingwerken gedeeltelijk gesloopt werden is eind 19e eeuw een stadspark ter plaatse aangelegd langs de vestingmuren en tuinmuren.
  • 4. De bebouwing ter plaatse van de Pastoorswal, Grote Kerkstraat en de aangrenzende straten. Deze bebouwing is in hoofdzaak 19e-eeuws hoewel uit de redengevende omschrijvingen van de aanwezige monumenten blijkt dat verwacht wordt dat veel panden in de kern ouder zijn, mogelijk zelfs middeleeuws.
  • 5. De Roermondse kathedraal. Deze ligt direct achter het plangebied en markeert de noordwestelijke begrenzing van de historische binnenstad. Daarnaast is het gebouw door zijn hoogte een belangrijke speler in de Roermondse skyline. De kathedraal is tot stand gekomen in de late middeleeuwen en heeft in de loop der tijd belangrijke veranderingen ondergaan. De toren is na de oorlog gewijzigd als gevolg van het opblazen van de toren door de terugtrekkende Duitse troepen. Voor het ontwerp tekende in eerste instantie architect Alphons Boosten. Na diens overlijden maakt architect Frits Peutz het karwei af.
  • 6. Stedelijke ontwikkeling in de 20e eeuw. Naast het Cattentorencomplex staat het LLTB-gebouw, een rijksmonument, van de hand van architect Jos Franssen (1939). Richting de Maasbrug zijn op de voorgrond parallel aan de weg nog het stadskantoor van de gemeente Roermond gelegen en op de achtergrond de 21e eeuwse woontorens, beiden van de hand van architect Cees Dam. Daar tegenover is ter plaatse van het Buitenop de 21e eeuwse Natalinitoren gelegen. Een fraaie aanwinst in de skyline van de stad.
    De Maasbrug is een gemeentelijk monument en karakteristiek voor de wederopbouwperiode. Aan de zijde van het DOC is langs de Maas de hoge Arlo-flat gelegen, tevens uit de wederopbouwperiode en de eerste hoogbouw van Roermond. Achter de Cattentoren is nog een gemeentelijk monument uit de wederopbouwperiode gelegen, de kantoortoren van het Verbond van Limburgse Onderlinge Verzekeringsmaatschappij. Door zijn strategische ligging fungeert het pand als een dominant landmark van de noordoostelijke binnenstad.
    De overzijde van de N280 wordt bepaald door het lager gelegen Designer Outlet Center (DOC), een merkendorp dat voor het merendeel in een historiserende fantasiestijl is aangelegd. Drie onderdelen van het Outlet Center zijn rijksmonument en maken deel uit van de voormalige militaire kazerne. Het is duidelijk lager gelegen en gelegen achter een keermuur die geldt als harde en onveranderlijke begrenzing van het project N280. Van origine gold het terrein waarop het DOC is gelegen, aangeduid als stadsweide, als een gebied dat in gebruik was als blekerij en om vee op te laten grazen. Dit gebied werd vrijgehouden van bebouwing in verband met de militaire functie. De Maas en Roer kwamen hier bijeen en vormden een natuurlijke kaap.
  • 7. De ligging van de weg op zichzelf. De weg is eind 19e eeuw een steeds belangrijkere doorgaande verbinding gebleken voor het Maas kruisend verkeer. De ter plaatse aanwezige dikke ophogingspakketten zijn 20e-eeuws.

Samengevat per tijdsperiode:

Prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen   Landschappelijke kenmerken, steilrand. Mogelijke bewoning in de prehistorie. Overgangszone tussen droge en natte landschappen.  
Late middeleeuwen (1200-1500)   Rijksmonumenten: Cattentoren, noordelijke vestingwerken, Rattentoren, ondergrondse resten Wernerstoren, halfronde muurtoren bij stijgpunten, voorloper van de kathedraal.  
Nieuwe tijd (1500-1800)   Rijksmonumenten: Kathedraal.

Zonder monumentenstatus: bebouwing uit de 18e eeuw.  
19e eeuw   Rijksmonumenten: Sint Jansstraat 22 (19e eeuw).

Gemeentelijke monumenten: Theehuisje Nicolas nabij tuinmuren, Grote Kerkstraat 29 (oorsprong 1840), Pastoorswal 1 (1890), Pastoorswal 2 (1890, kern mogelijk ouder), Pastoorswal 3 (1875, kern mogelijk ouder).

Zonder monumentenstatus: De tuinmuren, voormalig stadspark de Doolhof, bebouwing uit de 19e eeuw. Het gebied waar thans het DOC is gevestigd was in gebruik als stadsweide en bleekerij.  
20e eeuw   Rijksmonumenten: LLTB-gebouw 1939, toren van de kathedraal 1956, voormalige Ernst Casimirkazerne, architect Boost 1938.

Gemeentelijke monumenten: Maasbrug 1961, kantoortoren 1967 achter Cattentoren.

Zonder monumentenstatus: DOC, Arloflat, tankstation (wordt in kader planvorming gesloopt).  
21e eeuw   Zonder monumentenstatus: Natalini-toren, stadskantoor gemeente, stijgpunten, appartemententorens.  

Aanbevelingen voor de omgang met cultuurhistorie

Deelgebied 2 wordt met name gekenmerkt door de historische gelaagdheid van het gebied. Als er thema's uitspringen dan zijn het wel de vestingbouwgeschiedenis en de 19e eeuwse tuinmuren en (monumentale) panden. Ook kan gesteld worden dat de historische binnenstad hier scherp afgegrensd is. Nieuwe ontwikkelingen vinden allemaal plaats aan de zijde van het DOC terwijl de historische gelaagdheid zich in bebouwd opzicht beperkt tot de zijde van de tuinmuren. De harde overgang van steilrand naar lagergelegen stadsweide met zijarmen van Maas en Roer is bepalend geweest voor de vorm van de binnenstad. Samengevat zijn de kernwaarden de gelaagdheid die zich toont aan de stadszijde en de moderne ontwikkelingen aan de zijde van het DOC.

4.5 Natuur

4.5.1 Natuurbeschermingswet 1998

Verwezen wordt naar hetgeen hierover is geschreven in paragraaf 1.4 van deze toelichting onder het kopje "Beoordeling m.e.r.-plicht vanwege verplichting opstellen passende beoordeling".

4.5.2 Flora en Fauna

Ecologica heeft in opdracht van de provincie Limburg een toetsing natuurwetgeving uitgevoerd in verband met de voorgenomen herinrichting van de N280. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 14 Toetsing natuurwetgeving (januari 2017).

Het onderzoek betreft de actualisatie van het onderzoek uit 2012 en de toetsing van de voorgenomen maatregelen om te bepalen of de werkzaamheden kunnen leiden tot het overtreden van de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet. Andere vormen van gebiedsbescherming zoals de NNN (Natuurnetwerk Nederland, voorheen: EHS) zijn niet meegenomen. Dit aanvullend onderzoek en het opstellen van het rapport heeft plaatsgevonden in 2016.

Aanpak

Er is een bronnenonderzoek uitgevoerd naar nieuwe gegevens sinds 2012. Voor het bepalen van het veldwerk is gebruik gemaakt van de resultaten van de onderzoeken uit 2012 en 2014 om in te schatten welke veldonderzoeken zullen moeten worden uitgevoerd. Met betrekking tot beschermde soorten is bepaald wat de invloedsfeer is van de voorgenomen plannen. Voor fauna is voor de invloedsfeer naast ruimtebeslag tevens gekeken naar mogelijke (extra) barrièrewerking door het plan en de actieradius van de verschillende soorten. Aangezien de plannen betrekking hebben op de aanpassing van een al bestaand wegtracé, is het onderzoek met name gericht op het extra ruimtebeslag, het ruimtebeslag van tijdelijke werkwegen en de direct omgeving van het plan (straal 100 meter vanaf plangrens). De aanname is dat door de huidige in gebruik zijnde weg er reeds een mate van verstoring aanwezig is (geluid, trilling en optische hinder).

Daarna is een aantal veldbezoeken uitgevoerd met betrekking tot grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels, amfibieën, flora, reptielen en vissen.

Naast de waargenomen soorten is aan de hand van de aanwezige biotopen en biotoopkwaliteit ingeschat welke beschermde soorten, in het onderzoeksgebied aanwezig kunnen zijn. De inschatting is gedaan op basis van 'expert judgement' en betreft soorten die daadwerkelijk kunnen voorkomen op de locaties waar de maatregelen worden genomen of effecten kunnen hebben. Voor alle aanwezige of op basis van inschatting te verwachten soorten wordt aangegeven of het hier gaat om permanent leefgebied, foerageergebied, overwinteringsgebied etc.

Per beschermde soort is aangegeven onder welke beschermingsstatus de soort valt volgens de AMvB art. 75 van de Flora- en faunawet en de concept verordening Wet Natuurbescherming van de provincie Limburg. Er is ingeschat wat globaal de te verwachten effecten op beschermde flora en fauna zijn. Vervolgens is aangegeven of negatieve effecten op beschermde soorten kunnen worden voorkomen of gemitigeerd, al dan niet op basis van de Gedragscode Provinciale Infrastructuur. Mogelijke mitigerende maatregelen worden daarbij genoemd, maar niet uitgewerkt. Op basis van de verwachte effecten en de mogelijkheden deze te voorkomen of mitigeren is beoordeeld of een ontheffingsaanvraag noodzakelijk is. De effectinschatting is dan nader uitgewerkt.

Conclusies toetsing Flora- en faunawet

In de invloedsfeer van het plan komen in beperkte mate beschermde planten- en diersoorten voor. Voor de meeste soortgroepen is geen ontheffing nodig omdat effecten niet worden verwacht of effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van maatregelen. Hoewel voor enkele algemeen beschermde soorten van tabel 1 wel effecten worden verwacht, geldt voor deze soorten een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. De populaties van deze soorten worden ook niet geschaad en er wordt zorgvuldig gewerkt. Tevens komen er enkele beschermde plantensoorten en de rivierdonderpad voor van tabel 2. Door het nemen van maatregelen conform de gedragscode Provinciale Infrastructuur, geldt ook voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol, zie bijlage 3 bij het Toetsingsonderzoek natuurwetgeving. Tenslotte is het mogelijk met enkele voorzorgsmaatregelen de meeste effecten op de voorkomende tabel 3 soorten, das, gewone dwergvleermuis te voorkomen.

Echter er vindt aantasting plaats van een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis nabij de kruising van de Schipperswal met de Mijnheerkensweg. Hiervoor is een ontheffing nodig. Voorafgaand aan de ontheffingsaanvraag dienen de mitigerende en compenserende maatregelen nader te worden uitgewerkt. Ontheffingverlening wordt wel voorzien, gezien het feit dat de gunstige staat van instandhouding van populaties van de soort niet wordt aangetast, er geen andere alternatieven zijn en er sprake is van geldige wettelijke belangen voor het project.

In het kader van het onderhavig bestemmingplan is een groter gebied ecologisch onderzocht dan het plangebied. Hierbij is op het tracé van de toerit van de St. Wirosingel op de N280, gelegen buiten het plangebied, een dassenburcht aangetroffen. Voor deze dassenburcht dient separaat van onderhavig bestemmingsplan een ontheffing aangevraagd. Ook hiervoor geldt dat voorafgaand aan de ontheffingsaanvraag de mitigerende en compenserende maatregelen nader dienen te worden uitgewerkt. Ontheffingverlening wordt ook hier voorzien, gezien het feit dat de gunstige staat van instandhouding van populaties van de soort niet wordt aangetast, er geen andere alternatieven zijn en er sprake is van geldige wettelijke belangen voor het project.

Conclusies toetsing Wet Natuurbescherming

De conclusies tot de algemeen beschermde soorten uit de Flora- en faunawet blijven overeind, aangezien deze soorten ook conform de beleidsneutrale wijzigingsverordening Wet natuurbescherming van de provincie Limburg algemeen vrijgesteld blijven. De huidige aangetroffen plantensoorten wilde marjolein en rapunzelklokje verliezen echter hun bescherming, evenals de rivierdonderpad, waardoor er met betrekking tot deze soorten enkel de zorgplicht geldt. De in 2012 aangetroffen grote leeuwenklauw is echter wel beschermd in de Wet natuurbescherming, vergelijkbaar met het huidige tabel 2 beschermingsregime onder de Flora- en faunawet. Indien conform een goedgekeurde gedragscode voor de soort wordt gewerkt, geldt een vrijstelling. Voor de das, bever en vleermuissoorten verandert er niets aan de beschermingsstatus en blijven de hierboven onder het kopje 'Conclusies toetsing Flora- en faunawet' aangegeven conclusies overeind. Dit geldt hoogstwaarschijnlijk ook voor soorten met jaarrond beschermde vogelnesten, hoewel de provincie Limburg nog niet heeft aangegeven of zij de huidige lijst en interpretatie van de wet blijft hanteren.

Aanbevelingen

Er migreren vele vissoorten langs de oevers van de Maas om de Roer op te kunnen zwemmen. Door de werkzaamheden aan de Looskade kan de jaarlijkse trek worden verstoord, met gevolgen voor de gewenste optrekbaarheid van de Roer en voortplanting in het Nederlandse deel van de Roer. Hoewel de soorten niet direct beschermd zijn onder de Flora- en faunawet, geldt wel de zorgplicht voor deze soorten (onder andere Atlantische zalm, zeeprik en rivierprik). Om effecten op migrerende vissen te voorkomen, wordt aanbevolen om geen werkzaamheden uit te voeren in de meest kwetsbare perioden van trekvissen, zijnde de periode september-oktober (najaarstrek) en medio januari-medio mei (voorjaarstrek).

Vergunningen/ontheffingen

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is inmiddels een vergunning verleend ten behoeve van de werkzaamheden aan de Looskade. Tevens is een ontheffingsaanvraag soortenbescherming ingediend in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.6 Verkeer en infrastructuur

De N280 doorsnijdt de stad Roermond van oost naar west ten noorden van de binnenstad. Ten noorden van de N280 liggen onder andere het Designer Outlet, industrieterrein Willem-Alexander en woonkern Leeuwen. De N280 verbindt Roermond in westelijke richting met de stad Weert en in oostelijke richting met Mönchengladbach. De N280 vormt tevens een verbinding tussen de snelwegen A73 en A2.

De verkeerssituatie op de N280 ter hoogte van Roermond is regelmatig problematisch. De toegang tot het centrum van Roermond, het Designer Outlet en industriegebied Willem-Alexander valt samen op één locatie, die het verkeer niet altijd meer goed kan afwikkelen. Ook de beide andere kruispunten van de N280 in Roermond zijn of worden knelpunten.

De voorgenomen reconstructie houdt in dat, gezien vanaf het westen, vanaf het Lateraalkanaal tot aan het spoor Roermond –Weert naast de hoofdrijbaan parallelwegen worden aangelegd. Het doorgaande verkeer op de N280 wordt op deze wijze gescheiden van het lokale verkeer dat Roermond als herkomst en/of bestemming heeft. In onderstaand figuur wordt het ontwerpprincipe weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000262-VG01_0014.png"  

Ontwerpprincipe N280 Wegvak Roermond. (rood: doorgaand verkeer; blauw: lokaal verkeer; oranje; uitwisseling met onderliggend wegennet).

Het doorgaande verkeer wordt afgewikkeld op een gebiedsontsluitingsweg met een snelheidsregime van 80 km/uur. De hoofdrijbaan krijgt per richting één rijstrook zonder scheiding en is volledig buiten de bebouwde kom van Roermond gelegen.

De parallelwegen voor het lokale verkeer worden vormgegeven als een weg in stedelijke omgeving binnen de bebouwde kom met een snelheidsregime van 50 km/uur. Het aantal rijstroken per parallelweg is, afhankelijk van de benodigde capaciteit één of twee. Bij kruispunten komen daar de opstelstroken voor afslaand verkeer bij.

Het doel van de verkeerstoets is het in kaart brengen van de verkeerseffecten van de reconstructie van de N280 Wegvak Roermond. De verkeerskundige toets is opgenomen in Bijlage 16 Verkeerskundige toets.

Met behulp van het statisch verkeersmodel Midden-Limburg is in kaart gebracht welke gevolgen er optreden op het wegennet in de autonome situatie naar aanleiding van de reconstructie van de N280. Dit model is vastgesteld in maart 2013, kent als basisjaar 2010 en als prognosejaar 2020 en 2030. In de prognosejaren zijn onder andere de onderstaande autonome ontwikkelingen in de regio Midden-Limburg meegenomen:

  • Opwaardering huidige N280 tussen Roermond (Lateraal kanaal) en Weert, volgens een variant waarbij de doorstroming wordt verbeterd maar de weg een maximumsnelheid houdt van 80 en 100 km/u, gelijk aan de huidige situatie.
  • Eenrichtingsverkeer op de Singelring om het centrum van Roermond.
  • Woningbouwprojecten als Roerdelta en Oolderveste.
  • Groei Design Outlet Centrum.
  • Ontwikkeling Jazz City.

Om de gegevens voor het jaar 2022 te bepalen is gebruik gemaakt van een lineaire interpolatie tussen HB-tabellen van de jaren 2020 en 2030.

Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn in het verkeersmodel twee varianten onderzocht om het effect van de gehele ontwikkeling in beeld te brengen:

  • Prognosejaar 2022 inclusief alle autonome ontwikkelingen, maar exclusief reconstructie N280.
  • Prognosejaar 2020 inclusief alle autonome ontwikkelingen en reconstructie N280.

Het ontwerp van de N280 is getoetst in een dynamisch verkeersmodel. In dit dynamisch verkeersmodel, wat gebaseerd is op het statisch verkeersmodel zijn ochtend-, avond-, en weekendmiddagspits gemodelleerd. De weekendspits is gebaseerd op de 85% drukste weekenddag waarbij de gecombineerde in- en uitgaande intensiteit van/naar het Design Outlet Centrum het grootst is.

Conclusie

Als gevolg van de reconstructie van de N280 wijzigt de verkeersituatie rondom de weg. De diverse verkeersmodaliteiten (gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer, openbaar vervoer en landbouw verkeer) kunnen echter alle bestemmingen bereiken en routes blijven rijden conform de situatie zonder reconstructie van de weg.

Analyse van de verkeercijfers wijst uit dat de reconstructie van de N280 resulteert in een beperkte toename van de verkeersintensiteit op de weg. Belangrijkste verklaring voor deze toename is dat de N280 voor het verkeer aantrekkelijker wordt als doorgaande rijroute in plaats van parallelroutes via bijvoorbeeld de A2/A73.

Ondanks de toename van het verkeer zijn slechts twee locaties waarneembaar waar sprake is van een matige tot slechte doorstroming. Het betreft de parallelweg (wegvak Buitenop - Mijnheerkensweg) in westelijke rijrichting en de Looskade in de zuidelijke rijrichting voor het kruispunt Kraanpoort- Looskade. De vertraging treedt echter alleen op gedurende een korte periode op piekmomenten en is beperkt in omvang.

Ten opzichte van de huidige situatie is over het algemeen sprake van een forse verbetering van de doorstroming van het verkeer.

4.7 Niet gesprongen explosieven

Om het risico op het aantreffen van conventionele explosieven bij de voorgenomen werkzaamheden te bepalen, heeft Explosive Clearance Group (ECG) in opdracht van de provincie Limburg een uitbreiding van het vooronderzoek ˜N280 Roermond" uit 2013 en een projectgebonden risicoanalyse (PRA) uitgevoerd. In deze bureaustudie zijn de resultaten van het vooronderzoek uit 2013 opgenomen. Het onderzoek uit 2013 wordt daardoor door het voorliggende onderzoek vervangen (zie Bijlage 17 Explosievenonderzoek). Het vooronderzoek heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied Conventionele Explosieven (CE) aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen. Het vooronderzoek bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal en resulteert in een rapportage en een daarbij behorende CE Bodembelastingskaart.

In de projectgebonden risicoanalyse (PRA) is getracht een beeld te vormen van de huidige gesteldheid van het onderzoeksgebied om aan de hand daarvan te kunnen bepalen in hoeverre de kans op het aantreffen van explosieven verder verkleind of beheerst kan worden. Omdat er geen exacte gegevens met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden beschikbaar zijn, is de PRA vooral gericht op de elementen die een mogelijke opsporing van explosieven kunnen beïnvloeden.

Conclusie historisch onderzoek

Op basis van de geraadpleegde historische bronnen kan geconcludeerd worden dat het onderzoeksgebied ten tijde van de Tweede Wereldoorlog tot bevochten gebied heeft behoord. Het onderzoeksgebied is op basis van uitgevoerd literatuur- en archiefonderzoek en luchtfoto interpretatie verdacht op het aantreffen van verschoten, afgeworpen en gedumpte conventionele explosieven.

Op basis van de geraadpleegde bronnen kan geconcludeerd worden dat er na de Tweede Wereldoorlog diverse en ingrijpende bodemroerende werkzaamheden binnen het onderzoeksgebied plaats hebben gevonden. Door deze werkzaamheden is de kans op het aantreffen van conventionele explosieven bij de geplande werkzaamheden aanzienlijk afgenomen. Bovendien zijn er door ECG in 2013 en 2015 detectiewerkzaamheden verricht waarbij geen explosieven zijn aangetroffen.

Op basis van de voor deze bureaustudie geraadpleegde bronnen is gebleken dat binnen het onderzoeksgebied zowel verschoten (geschutsmunitie), afgeworpen (vliegtuigbommen) als gedumpte (klein kaliber munitie en granaten) munitieartikelen aangetroffen kunnen worden. Het is niet mogelijk om naar aanleiding van deze bronnen een feitelijke uitspraak te doen over de hoeveelheid van de vermoede conventionele explosieven.

Naar aanleiding van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er in delen van het onderzoeksgebied mogelijk nog restanten van conventionele explosieven aangetroffen kunnen worden. Deze conclusie vormt het uitgangspunt voor de projectgebonden risicoanalyse waarin wordt onderzocht wat de invloed is van deze conclusie op de geplande werkzaamheden.

Conclusie en aanbevelingen n.a.v. de projectgebonden risicoanalyse

Bij graafwerkzaamheden in op afwerpmunitie verdachte gebieden welke dieper gaan dan 1m beneden maaiveld dienen werkzaamheden in naoorlogs niet geroerde bodemlagen uitgevoerd te worden onder begeleiding van een explosievendeskundige. Onder naoorlogs niet geroerde bodemlagen wordt hier verstaan: bodemlagen waarin na de oorlog niet aantoonbaar werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Deze bodemlagen zijn te herkennen aan het ontbreken van ondergrondse infrastructuur zoals kabels, leidingen en riolering of andere constructies zoals funderingen. De begeleiding kan bestaan uit een visuele controle (bij graafwerkzaamheden) of, na het verwijderen van detectie verstorende omgevingsfactoren, detectie ter plaatse van de werkzaamheden. Met name bij heiwerkzaamheden en sonderingen is het uitvoeren van detectiewerkzaamheden ter plaatse van de hei- of sonderinglocatie de meest toepasselijke opsporingsmethodiek.

Om de kans op het spontaan detoneren van afwerpmunitie verder te reduceren dienen maatregelen te worden genomen bij de uitvoering. Concreet houdt dit in dat werkzaamheden waarbij normaliter veel trillingen worden veroorzaakt (zoals het heien met een heiblok, het slaan van damwanden, freeswerkzaamheden, boringen, etc.) zodanig aangepast dienen te worden dat de trillingen worden gereduceerd. Voor de rest van het onderzoeksgebied hoeven geen speciale maatregelen te worden getroffen.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'N280-West deelproject wegvak Roermond' is een bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan heeft naast het Handboek Bestemmingsplannen versie 3.1. tevens het bestemmingsplan "Binnenstad Roermond" als uitgangspunt gediend.

5.2 Verbeelding

Tot het plan behoren een analoge en digitale verbeelding. De analoge verbeelding bevat alle te verbeelden informatie. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en verklaringen. In de digitale verbeelding is eveneens alle te verbeelden informatie opgenomen die op een interactieve wijze wordt getoond.

De verbeelding is getekend op een digitale, kadastrale en GBKN-ondergrond. De analoge verbeelding bestaat uit vier deelkaarten. Aan de op de verbeelding opgenomen ondergrondgegevens, zoals gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergronden hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

5.3 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies. Alle bestaande functies zijn in voorliggend bestemmingsplan positief bestemd. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwvergunning) worden verleend.

Beschrijving van de bestemmingen

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de grootschalige (openbare) groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Tevens zijn de ondergeschikte functies speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, evenementen en nutsvoorzieningen toegestaan. Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer

Deze bestemming is toegekend aan de singels, N280 en de Venloseweg in het plangebied en hebben een duidelijke ontsluitings- en stroomfunctie voor het gemotoriseerd verkeer. Voor zover de wegen openbaar toegankelijk zijn en niet binnen een andere bestemming zijn opgenomen, zijn ze bestemd tot 'Verkeer - Wegverkeer'. Voor de aanwezige langzaamverkeerstunnels en de nieuwe viaducten zijn aparte aanduidingen opgenomen. Ook de noodzakelijke geluidwerende voorziening ter hoogte van de woonboten is van een aanduiding voorzien. Voor deze geluidwerende voorziening is tevens een voorwaardelijke verplichting in de regels neergelegd die de aanwezigheid van de geluidafscherming waarborgt. Verder zijn er voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die toezien op het voorzien van geluidreducerende wegdektypes en die de wettelijke binnenwaarde voor geluid waarborgen in een aantal met name genoemde woningen. Bovendien zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het realiseren van voorzieningen voor waterberging en een waterkelder.


Er is een bebouwingsregeling opgenomen ten behoeve van bovengenoemde functies. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een hoogte van maximaal 10 meter. Tevens zijn de functies parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, evenementen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Artikel 5 Water

Deze bestemming is opgenomen voor de Roer. Een smalle strook van deze rivier valt binnen het plangebied. De bepaling ziet toe op het regelen van de toegestane functies. Voor het overige zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.

Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de noodzakelijke geluidwerende voorziening ter hoogte van de woonboten.

Dubbelbestemmingen

Artikel 6 Leiding - Riool

Voor de aanwezige rioolwatertransportleidingen in het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de leiding geldt een beschermingszone waarbinnen geen gebouwen gebouwd mogen worden. Voor het verrichten van werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Binnen de bestemming is een bebouwingsregeling opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om af te wijken van de bouwregels voor het toestaan van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde die overeenkomstig de basisbestemming gerealiseerd mogen worden mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder. Daarnaast is voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

Artikel 7 Waarde - Archeologie historische kern

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming en het behoud van de op of in de gronden voorkomende archeologische waarden voor de bebouwde gronden binnen de historische kernen. Binnen deze bestemming mag geen bebouwing worden opgericht, behoudens vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, voor bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm of waarbij de oppervlakte maximaal 100m2 bedraagt. Van de bouwregels kan, onder voorwaarden, worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Verder is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden zodat de specifieke archeologische waarden worden beschermd. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern' (gedeeltelijk) komt te vervallen indien uit archeologisch onderzoek van een specifieke locatie blijkt dat de archeologische waarden niet langer aanwezig of behoudenswaardig zijn.

Artikel 8 Waarde - Beschermd stadsgezicht

Een deel van het plangebied heeft in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming vanwege de ligging in het beschermd stadsgezicht. Uitgangspunt van die bescherming is het behoud en/of herstel van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat voor het uitvoeren van bouwwerkzaamheden altijd een omgevingsvergunning nodig is.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels waardoor overeenkomstig de onderliggende basisbestemming toch gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht. Als voorwaarde kan worden gesteld dat voorafgaand een cultuurhistorische analyse met waardenstelling moet worden uitgevoerd. Tevens is voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist teneinde de cultuurhistorische waarden te beschermen.

Artikel 9 Waterstaat

De dubbelbestemming 'Waterstaat' is opgenomen mede ter bescherming, het beheer en onderhoud van de Roer alsmede voor de aanwezige waterkering en de ter weerszijden daarvan opgenomen beschermingszone. Dit betekent dat bij ontwikkelingen voor deze gronden, naast de bepalingen van de onderliggende bestemming ook rekening moet worden gehouden met de regels van deze dubbelbestemming.

Binnen deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen ten behoeve van de toegestane functies worden opgericht van ten hoogste 3,5 meter. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om af te wijken van de bouwregels voor het toestaan van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde die overeenkomstig de basisbestemming gerealiseerd mogen worden mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergang en het belang van de watergang niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 10 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

Deze bestemming is opgenomen om gevolg te geven aan de doorwerkingsplicht van de Beleidslijn grote rivieren. Aan een deel van het plangebied is deze dubbelbestemming toegekend. Dit deel van het plangebied is van belang in verband met de stroomvoerende functie voor de rivier. Binnen deze dubbelbestemming mag geen bebouwing worden opgericht. Dit verbod is niet van toepassing op bouwwerken die betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer, alsmede bouwwerken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden opgericht en voor bouwwerken waarvoor de vereiste vergunning is verleend dan wel de daarvoor vereiste melding is gedaan.

Via een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels mag onder strikte voorwaarden overeenkomstig de basisbestemming worden gebouwd.

Tevens is ter bescherming van de bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, opgenomen.

Artikel 11 Waterstaat - Waterbergend rivierbed

Deze bestemming is opgenomen om gevolg te geven aan de doorwerkingsplicht van de Beleidslijn grote rivieren. Aan een deel van het plangebied is deze dubbelbestemming toegekend. Dit deel van het plangebied is van belang in verband met de waterbergende functie voor de rivier. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.

Via een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels mag onder strikte voorwaarden overeenkomstig de basisbestemming worden gebouwd.

Tevens is ter bescherming van de bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen.

Artikel 13 Algemene bouwregels

Hierin zijn opgenomen regels voor situaties waarbinnen de bestaande maatvoering meer of minder bedraagt dan voorgeschreven in de overige planregels.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat onder meer een algemeen verbod om de gronden binnen het plangebied te gebruiken voor een seksinrichting, niet bebouwde staan of ligplaats en buitenpandige opslag.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is de geluidzone vanwege het industrieterrein Willem Alexander geregeld. Binnen de geluidzone gelden beperkingen als gevolg van de ligging binnen de geluidsruimte van het industrieterrein Willem Alexander. Binnen dit gebied gelden naast de normale bestemmingsregels enkele specifieke regels in verband met de geluidsaanduiding.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling zijn een aantal algemene afwijkingen opgenomen van de regels. Het betreft de mogelijkheid om onder voorwaarden maximaal 15% af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen en om bouwwerken van openbaar nut, kiosken, masten en waterretentiebekkens toe te staan.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel bevat de mogelijkheid om onder voorwaarden bestemmingsgrenzen te overschrijden, om de voorgeschreven maatvoeringen met 25% te veranderen en om de bepalingen die verwijzen naar wettelijke regelingen aan te passen.

Artikel 18 Algemene procedureregels

Hierin is aangegeven welke procedure bij het stellen van nadere eisen is voorgeschreven.

Artikel 19 Overige regels

In deze bepaling is opgenomen dat wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt, moeten worden gelezen zoals deze golden op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Tevens voorzien deze regels in een nadere eisenregeling met het oog op het aspect externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat:

  • Artikel 20 Overgangsrecht
    Hierin is bepaald dat legaal gebouwde bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels zoals deze in dit nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze bouwwerken mogen eveneens deels worden vernieuwd of veranderd of in geval van tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden herbouwd. Voorwaarde is wel dat de afwijking van de bouwregels naar aard en omvang niet mag worden vergroot. Via een omgevingsvergunning is een eenmalige vergroting van maximaal 10% toegestaan. Tevens is een regeling opgenomen die toeziet op het gebruik van gronden en opstallen. Wanneer het bestaande legale gebruik op het moment dat het bestemmingsplan rechtskracht krijgt, afwijkt van de regels, mag dit bestaande gebruik in die omvang worden gehandhaafd. Een intensivering van het gebruik is dus niet toegestaan. Ook naar aard mag het gebruik niet verder gaan afwijken. Wanneer het gebruik gedurende een termijn van meer dan een jaar onderbroken wordt dan mag het niet meer opnieuw worden opgepakt.
  • Artikel 21 Slotregel
    Hierin staat de benaming van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.

In februari 2016 heeft zowel de gemeenteraad van de gemeente Roermond als Provinciale Staten van de provincie Limburg een besluit genomen over de kostendekking van dit project. De totale kosten van het project en dus van het thans voorliggende bestemmingsplan N280-West deelproject wegvak Roermond zijn hiermee afgedekt.

Aan de zijde van de kostenkant is onderzoek gedaan naar kostenindicaties op het vlak van de aanpassing en aanleg van de infrastructuur, bodem, water, geluid, natuur, flankerende maatregelen, voorbereidingskosten waaronder ambtelijke kosten et cetera.

Aan de zijde van de dekkingskant hebben gemeente en provincie gezamenlijk de beschikking over een projectbudget van ca. €56 miljoen. Dit bedrag dekt de totale kosten van het project, zoals ook in de besluiten is vastgelegd en door de betrokken partijen is bekrachtigd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg met de besturen van betrokken gemeenten, waterschap en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn.

Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • Ministerie Infrastructuur en Milieu / Rijkswaterstaat*
  • Provincie Limburg
  • Waterschap Limburg *
  • Veiligheidsregio Limburg Noord*
  • NV Nederlandse Gasunie

De instanties voorzien van een * hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in Bijlage 18 Verslag inspraak en vooroverleg van deze toelichting.

De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.2.2 Inspraak

Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Roermond heeft het voorontwerp bestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegen van 9 november 2016 tot en met 20 december 2016.

Een ieder werd in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerp te reageren. In totaal zijn gedurende de termijn van terinzagelegging 4 inspraakreacties binnen gekomen.

Voor de reacties en het gemeentelijk antwoord daarop wordt verwezen naar het in Bijlage 18 opgenomen Verslag inspraak en vooroverleg. De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.2.3 Zienswijzenprocedure

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.

Het ontwerp bestemmingsplan 'N280 wegvak Roermond' heeft van 22 februari tot en met 4 april 2017 voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.

Gedurende de inzagetermijn zijn in totaal 4 zienswijzen ingediend die alle ontvankelijk zijn verklaard. De ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke reactie daarop zijn verwerkt in de nota zienswijzen en wijzigingen en is opgenomen als Bijlage 19 van deze toelichting. De reacties zijn, voor zover relevant, verwerkt in het bestemmingsplan.