direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broekhin Noord 39
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000258-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Aan de Broekhin Noord 39 te Roermond is een pluimveebedrijf (intensieve veehouderij) gevestigd geweest.

Het bedrijf heeft de bedrijfsactiviteiten in 2013 beëindigd. De bedrijfsgebouwen zijn, met gebruikmaking van een provinciale sloopregeling, gesloopt. Een van de voorwaarden van de provinciale sloopregeling is, dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd zodat nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf ter plaatse wordt uitgesloten.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestemming van de voormalige bedrijfsgronden gewijzigd.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het doel van het bestemmingsplan is het aanwijzen van bestemmingen van de in het plan begrepen gronden. Dit omvat zowel het doorvertalen van het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente als het adequaat vastleggen van kwaliteit en functies. Aan de bestemmingen worden regels gekoppeld gericht op het gebruik van de gronden. Het gaat om het bieden van een actueel, uitvoerbaar en handhaafbaar plan en juridisch kader. Een bestemmingsplan heeft voor zowel de overheid als de burger een bindend karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000258-VG01_0006.png"

Figuur 1 Ligging locatie

Binnen het plangebied is het bestemmingsplan 'Noordelijke en Oostelijke Stadsrand" van kracht. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 september 2013.

Het bestemmingsplan Broekhin Noord 39 vervangt dit bestemmingsplan voor zover het de betrokken percelen betreft.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Broekhin Noord 39" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden weergeven. De regels en de verbeelding vormen de juridische elementen van het bestemmingsplan. In de regels zijn de bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een beleidsmatige afweging en verantwoording van de randvoorwaarden. De resultaten van inspraak en vooroverleg zijn in deze toelichting opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de planregels en de verbeelding (digitaal en analoog). De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt voor dit plangebied het relevante beleid van de verschillende overheden samengevat. In hoofdstuk 3 komt de gebiedsbeschrijving aan de orde met aandacht voor de ruimtelijke en functionele structuur. De verschillende beleidsuitgangspunten vormen de bouwstenen voor dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 komen de randvoorwaarden op het gebied van milieu en natuur, archeologie en water aan bod. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op de planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen verklaard. Daarbij wordt aangegeven hoe een en ander juridisch wordt vastgelegd. Verder wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de reacties uit het artikel 3.1.1. Bro-overleg (vooroverleg met diverse instanties) en de inspraakreacties.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt tussen de weg Broekhin Noord en de spoorlijn Roermond-Venlo. Tegenover de locatie aan de oostzijde van de weg Broekhin Noord ligt een bedrijventerrein en zijn enkele woningen en een school gelegen. Het gebied ten westen van de weg Broekhin Noord is een overwegend agrarisch gebied met een open karakter met slechts beperkte bebouwing. De onderhavige locatie maakt ruimtelijk en functioneel gezien onderdeel uit van het agrarische gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het vigerend beleid dat van belang is voor het bestemmingsplan kort samengevat. Aangezien voorliggend bestemmingsplan met name gericht is op het beheer van de bestaande situatie en nauwelijks ontwikkelingen mogelijk maakt, is het nationaal beleid niet relevant. Uit het provinciaal beleid, zoals opgenomen in het POL blijkt dat de provinciale bemoeienis met bestaand stedelijk gebied beperkt is. Het gemeentelijk beleid is in deze gebieden richtinggevend.

In paragraaf 3.2 wordt kort aandacht besteed aan de relatie tussen provinciaal beleid en voorliggend bestemmingsplan. In paragraaf 3.3 wordt aandacht besteed aan het relevante regionale beleid.

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen:

  • 1. het vergroten van concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Hieraan zijn 13 nationale belangen gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van deze 13 nationale belangen.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridische borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is:

  • a. het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen met daarin opgenomen:
  • 1. het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. militaire terreinen en -objecten;
  • 3. de Wadden;
  • 4. de kust (inclusief primaire kering);
  • 5. de grote rivieren;
  • 6. de werelderfgoederen;
  • 7. ecologische hoofdstructuur;
  • 8. elektriciteitsvoorziening;
  • 9. toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet;
  • 10. veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • 11. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 12. bescherming van de primaire waterleidingen buiten het kustfundament;
  • 13. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • b. het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is opgenomen in het Bro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (actualisatie 2011)

Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL 2006) vastgesteld. Het POL 2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingsplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL 2006 een economische beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkelingen betreft.

Het POL 2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie op grond van de nieuwe ruimtelijke wetgeving. De laatste actualisatie dateert van 2011.

Perspectieven 

Inspelend op de aanwezige kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden zijn in het POL tien perspectieven onderscheiden. Elke zone in Limburg hoort, qua kenmerken en ontwikkelingsrichting, tot één van die perspectieven. Op de perspectievenkaart uit het POL is het plangebied aangeduid als Stedelijke ontwikkelingszone (P8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000258-VG01_0007.png"

Afbeelding 2 Uitsnede Perspectievenkaart POL

Het perspectief Stedelijke ontwikkelingszone (P8) omvat landbouwgebieden tussen het bestaande stedelijke gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op.

Deze gebieden kunnen ook ruimte beiden aan stadsuitbreiding en de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Dergelijke uitbreidingen zijn pas aan de orde als onderbouwd kan worden dat herstructurering van het bestaande gebied, inbreiding of revitalisering geen oplossing kan bieden.

Als er nieuwe rode ontwikkelingen in stedelijke ontwikkelingszones nodig zijn, dan dienen deze bij voorkeur uitsluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Met het oog op de bereikbaarheid komen daar voor werklocaties en winkelgebieden vooral plekken nabij stadsentrees, verkeers- en openbaar vervoerknooppunten en aansluitingen op transportassen in aanmerking.

Gemeenten kunnen bij ontwikkelingen in de stedelijke ontwikkelingszone saldobenaderingen toepassen, dat wil zeggen nieuw rood gaat gepaard met extra groen binnen deze ontwikkelingszones of nabij stadsregio's.

Onderhavige ontwikkeling betreft de wijziging van de bestemming van een agrarisch bedrijf. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd, de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en de terreinverharding is verwijderd. Door de sloop van de bedrijfsgebouwen en het verwijderen van de terreinverharding (in totaal 5292m2) is de oppervlakte rood verminderd; de oppervlakte groen in de vorm van agrarische gronden is met een zelfde oppervlakte toegenomen. Door deze ontwikkeling is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit ter plaatse. Hiermee is ook het doel behaald waarvoor de sloopregeling is opgesteld.

3.2.2 POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke ordening

De POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke ordening heeft de juridische status van een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wro en vormt de uitvoeringsparagraaf van het POL, zoals ook bedoeld in de Wro.

De wetgever heeft bepaald dat de provincie in zijn structuurvisie(s) moet aangeven wat de relevante ruimtelijke belangen zijn. POL 2006 en de bijbehorende POL aanvullingen vormen op grond van het overgangsrecht de huidige provinciale structuurvisies. Daarin staan de provinciale belangen genoemd en het beleid dat ten aanzien van die belangen wordt gevoerd. POL 2006 c.s. bevatten evenwel (veel) meer belangen dan alleen ruimtelijke belangen. Het POL is immers een integraal strategisch beleidsplan, waarin naast ruimtelijke, ook sociale, economische, milieu- en waterschapsbelangen zijn verenigd. Voor de uitvoering van het POL onder de nieuwe Wro gaat het echter alleen om de provinciale ruimtelijke belangen. Dat zijn aspecten van het provinciaal beleid die geheel of gedeeltelijk een ruimtelijke implicatie hebben. Die belangen zijn in de belangenstaat opgenomen.

De Provinciale belangenstaat dient ervoor om vast te stellen of er een provinciaal belang bij een bestemmingsplan of projectbesluit is betrokken. Niet in alle gevallen waarbij een provinciaal belang aan de orde is, hoeft overigens de provincie bij het vooroverleg betrokken te worden.

3.2.3 POL-aanvulling "Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering" en Limburgs Kwaliteitsmenu

Op 18 december 2009 hebben Provinciale Staten van Limburg de POL-aanvulling "Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering" vastgesteld. Deze POL-aanvulling bevat een aantal beleidsaanpassingen dat zich concentreert rond drie nauw samenhangende thema's: verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Voor deze drie thema's wordt op onderdelen de formulering van het provinciaal beleid aangescherpt. Dit is nodig om duidelijk te maken op welke wijze de provincie haar nieuwe bevoegdheden volgens de Wet ruimtelijke ordening zal inzetten.

De doelen van de POL-aanvulling zijn:

  • provinciale regie en sturing op woningvoorraadontwikkeling;
  • provinciale regie en sturing op ontwikkeling werklocaties;
  • selectieve provinciale sturing op verstedelijkingsprocessen;
  • ruimte voor nieuwe clusters van bebouwing in landelijk gebied (nee, tenzij);
  • het verbinden van nieuwbouw- en uitleglocaties met revitalisering en/of herstructurering (woongebieden, werklocaties, glastuinbouw);
  • selectieve provinciale sturing op gebiedsontwikkelingen;
  • het verankeren en overdragen van het Limburgs Kwaliteitsmenu.

Limburgs Kwaliteitsmenu

De Provincie Limburg heeft beleid ontwikkeld voor het buitengebied en aanvullend voor een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied, dat als uitgangspunt heeft dat bebouwingsontwikkelingen leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsimpuls. De provincie stelt dat 'rode ontwikkelingen' buiten de vastgestelde contouren slechts mogelijk zijn indien de locatie zich daar planologisch voor leent én indien dit gepaard gaat met een compensatie van de 'aantasting' en kwaliteitsverbetering van het buitengebied en aanvullend een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied. Deze compensatie kan bestaan uit een compensatie in natura of een financiële bijdrage.

Dit beleid is vastgesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is op 12 januari 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en is een uitwerking van de POL-aanvulling "Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering".

Het provinciale beleid is door de gemeente nader uitgewerkt in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond, die op 16 februari 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Het LKM stelt een kwaliteitsbijdrage bij rode ontwikkelingen buiten de contour voor alle POL-perspectieven verplicht. Binnen de stedelijke contour is voor de POL-perspectieven P2 (Provinciale ontwikkelingszone groen) en P3 (Ruimte voor veerkrachtige watersystemen) het LKM verplicht. Binnen de stedelijke contour is voor het perspectief P8 (Stedelijke ontwikkelingszone) het LKM verplicht voor agrarische nieuwvestiging en uitbreiding alsmede voor glastuinbouw en nieuwe landgoederen.

Het plangebied ligt binnen perspectief P8 (Stedelijke ontwikkelingszone). Er is geen sprake van nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf of uitbreiding van glastuinbouw of nieuwe landgoederen. Het LKM is voor de onderhavige ontwikkeling niet van toepassing.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Nadere subsidieregels regionale sloop leegstaande agrarische bebouwing

Op 25 september 2012 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg de regeling "Nadere subsidieregels regionale sloop leegstaande agrarische bebouwing" vastgesteld.

Op grond van deze regeling kunnen intensieve veehouders subsidie krijgen voor de sloop van leegstaande of leegkomende en vaak verouderde schuren en stallen. Doel van de regeling is het verbeteren van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, de leefbaarheid en het milieu van het Midden Limburgse platteland. Enkele van de subsidievoorwaarden zijn:

  • alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt inclusief de gebouwen, bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het agrarische bedrijf met uitzondering van de gebouwen die in de nieuwe bestemming passen. De (bedrijfs)woning komt niet voor een sloopsubsidie in aanmerking en hoeft niet te worden gesloopt. De subsidieaanvrager dient een principeverklaring van de gemeente te overleggen waarin de gemeente verklaart in te stemmen met de bestemmingswijziging en het niet slopen van een deel van de bedrijfsgebouwen;
  • de bedrijfsgebouwen dienen een bedrijfsoppervlakte van ten minste 300m2 te hebben;
  • alle bedrijfsactivitieiten op de betreffende bouwkavel dienen te worden beëindigd;
  • de omgevingsvergunning activiteit milieu, indien verleend, voor de uitoefening van het veehouderijbedrijf op de betreffende bouwkavel is/wordt ingetrokken dan wel zodanig gewijzigd dat de uitoefening van een veehouderijbedrijf niet meer mogelijk is.

In het onderhavige geval zijn de bedrijfsactiviteiten (pluimveehouderij) in 2013 beëindigd en zijn in totaal 3792m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt en is 1500m2 erfverharding verwijderd. Een opslagloods van 300m2 en de voormalige bedrijfswoning zijn gehandhaafd.

De milieuvergunning voor het bedrijf is ingetrokken.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestemming van de voormalige bedrijfsgronden gewijzigd in een agrarische bestemming, waarin nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf wordt uitgesloten. Voor zover het de voormalige bedrijfswoning en de hierbij behorende bijgebouwen betreft wordt de bestemming gewijzigd in een woonbestemming.

Hoofdstuk 4 Omschrijving deelaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Door Aelmans Eco B.V. is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, rapportnummer E140545.001/HWO, d.d. 27 mei 2014.

Het rapport is uitgevoerd conform de afgesproken onderzoeksopzet en conform de normen.

In de grond, in de puinverharding en in het grondwater zijn alleen enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Deze lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot een vervolgonderzoek of sanerende maatregelen.

Ten aanzien van het aspect bodem zijn er zodoende geen belemmeringen voor de door te voeren bestemmingswijziging.

4.1.2 Geluid

De wijziging van de bestemming van de onderhavige gronden, als gevolg van de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten, heeft geen nadelige gevolgen voor het aspect geluid.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De wijziging van de bestemming van de onderhavige gronden, als gevolg van de beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten, heeft geen nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit ter plaatse en het omliggende gebied.

4.2 Externe veiligheid

Inleiding 

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen.

Beleidskader 

Op bovenstaande categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor transport over weg, water en spoor staat beschreven in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs), die op korte termijn vervangen zal worden door het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Het beleid met betrekking tot het gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is het beleid beschreven inzake buisleidingen.

Visie externe veiligheid Roermond

In de Visie externe veiligheid Roermond (kortweg Visie), die op 10 juni 2010 door de gemeenteraad van Roermond is vastgesteld, zijn de ambities en de visie van de gemeente geformuleerd, die gebruikt worden bij de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid binnen de gemeente. Bovendien zijn in de Visie planologische kaders opgesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Plangebied

Binnen het plangebied was tot voor kort een agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij) aanwezig. Met gebruikmaking van de provinciale sloopregeling zijn de bedrijfsgebouwen gesloopt. Een van de voorwaarden van de sloopregeling is dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd om de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf onmogelijk te maken. Door middel van dit plan worden de bestemmingen binnen het plangebied gewijzigd in “Agrarisch” en “Woongebied”. Binnen de bestemming agrarisch is geen mogelijkheid aanwezig voor de vestiging van een agrarisch bedrijf. De voormalige bedrijfswoning krijgt de woonbestemming.

Risicovolle activiteiten 

Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de risicovolle activiteiten, zoals risicovolle bedrijven (waaronder Bevi-bedrijven), transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen, in of nabij het plangebied. Bij de inventarisatie is gebruik gemaakt van de Visie externe veiligheid Roermond en de provinciale risicokaart.

Risicovolle bedrijven 

In de directe nabijheid van het plangebied zijn momenteel geen Bevi-bedrijven aanwezig.

Op ruim 200 meter van het plangebied is op het bedrijventerrein van Rijmar aan Broekhin Noord 47 een bovengrondse propaantank aanwezig. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) en het invloedgebied van deze propaantank strekken zich niet uit tot over het plangebied.

Andere risicovolle bedrijven liggen op veel grotere afstand. De invloedgebieden van deze bedrijven overlappen het plangebied niet.

Buisleidingen 

Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig. De dichtstbijzijnde buisleiding, de hogedruk aardgastransportleiding Z-509-01, ligt op circa 70 meter van de (voormalige) bedrijfswoning. Deze buisleiding loopt parallel aan het spoorbaanvak Roermond-Venlo. De PR 10-6-contour ligt op de leiding. Het invloedgebied strekt zich uit tot 100 meter aan weerszijde van de leiding. Het plangebied ligt dus binnen het invloedgebied van voornoemde aardgastransportleiding.

Op circa 120 meter van het plangebied ligt de hoge druk aardgastransportleiding (Z-509-04). Het invloedgebied van deze leiding strekt zich uit tot 100 meter aan weerszijde van de leiding. Ook bij deze leiding ligt de PR 10-6-contour op de leiding. Het plangebied is gelegen buiten het invloedgebied van de aardgastransportleiding Z-509-04.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg 

Het plangebied is gelegen aan Broekhin Noord. De vervoersintensiteit van gevaarlijke stoffen over deze weg blijft echter ruim onder de “vuistregels externe risico's transport gevaarlijke stoffen” die zijn opgenomen in de concept Handleiding Risicoanalyse Transport een uitgave van Rijkswaterstaat (Ministerie Infrastructuur en Milieu, d.d. 1 november 2011). Uit voornoemde handleiding kan worden afgeleid dat Broekhin Noord geen PR 10-6–contour en groepsrisico heeft.

De woning binnen het plangebied ligt op circa 450 meter van de N280 en circa 500 meter van de A73. De A73 en de N280 zijn aangewezen als routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De

PR 10-6-contour van de A73 bedraagt ter plaatse van het plangebied 0 meter. Uit het in 2009/2010 in opdracht van de gemeente Roermond uitgevoerde “Onderzoek externe veiligheid Ruimtelijke ontwikkelingen langs de A73 te Roermond” blijkt dat het groepsrisico ten gevolge van de A73 ter plaatse van het plangebied lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van de A73.

Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-contour van de N280. Het invloedgebied van de N280 strekt zich uit tot over het plangebied. Gelet op de personendichtheid binnen het invloedgebied, het aantal en soort transporten van gevaarlijke stoffen over de N280 en de afstand tussen het plangebied en de weg kan gesteld worden dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet overschreden wordt.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor 

Het spoorbaanvak Roermond-Venlo, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, ligt op circa 60 meter van de binnen het plangebied gelegen woning. De PR 10-6-contour van dit spoorbaanvak strekt zich niet uit tot over de woning. Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van voornoemd spoorbaanvak. Op basis van eerder in de nabijheid van het tracé uitgevoerde externe veiligheidsonderzoeken alsmede de berekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van het Basisnet Spoor kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet zal overschrijden.

Transport gevaarlijke stoffen over het water 

Transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn gelegen op ruime afstand van het plangebied.

Het groepsrisico 

Door de wijziging van de bestemming verandert de omvang van het groepsrisico ter plaatse van het plangebied niet. De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt in geen van de bovengenoemde invloedgebieden overschreden.

Verantwoording 

De verantwoordingsplicht voor het groepsrisico is niet van toepassing omdat er door de wijziging van de bestemming geen verandering zal plaatsvinden van de omvang van het groepsrisico.

Conclusie 

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de bestemmingswijziging.

4.3 Waterhuishouding

In het plangebied zijn 3792m2 bedrijfsgebouwen gesloopt en 1500m2 aan terreinverharding verwijderd. In totaal is hiermee 5292m2 verharding permanent verwijderd waardoor de waterhuishouding in het gebied wordt verbeterd.

4.4 Archeologie

Het plangebied maakt deel uit van het laat-glaciale terrassenlandschap dat is gevormd door de Maas en de Roer. De bodem in het plangebied bestaat uit rivierklei behorend tot de Formatie van Kreftenheye. In ARCHIS staan geen archeologische vindplaatsen geregistreerd uit het plangebied.

Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden geldt voor het plangebied een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. In de omgeving zijn vele vuursteenartefacten en vondsten uit de Steentijd aangetroffen. Ook is het niet uit te sluiten dat er resten uit de Romeinse tijd voorkomen in het plangebied. Dit op basis van de in het verleden aangetroffen vondsten (Romeins grafveld, Romeinse zuil en de Romeinse weg tussen Swalmen en Melick). Gezien de ligging bij een belangrijke historische weg kunnen in het plangebied ook resten uit de Late Middeleeuwen worden verwacht. De gemeentelijke archeologische beleidskaart behorende bij de Monumenten- en archeologieverordening (2011) kent aan het plangebied een Hoge archeologische verwachting toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000258-VG01_0008.png"

Afbeelding 3 Uitsnede archeologische beleidskaart 2011, gemeente Roermond

In voorkomende gevallen kan het college, naar aanleiding van de resultaten van archeologisch vooronderzoek, besluiten dat archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Om de wetenschappelijke relevantie bij de besluitvorming te kunnen betrekken is een aantal historische onderzoeksthema's benoemd. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de Nota archeologie gemeente Roermond 2011.

De onderzoeksthema's zijn:

  • 1. de oudste bewoning en ontstaan van de verschillende kernen;
  • 2. rivieren in Roermond;
  • 3. infrastructuur, handel en defensie;
  • 4. locale productie, kunst en nijverheid;
  • 5. cultusplaats en religie.

4.5 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt ten noorden van Roermond aan de weg van Roermond naar Swalmen en Asselt. De weg Broekhin Noord was een van de belangrijkste wegen die naar Roermond liep en nog steeds loopt. De naam refereert aan het gehucht Broekhin dat was gelegen tussen Maasniel en Leeuwen en duidt op een moerassig gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat vroeger het Lutterveld werd genoemd, aan de rand van het Loijveld dat vanwege de kleigronden en de gunstige grondwatertrap altijd een voor landbouw aantrekkelijk gebied is geweest. Het plangebied wordt begrenst door de spoorlijn Roermond – Venlo en historische wegen maar kent geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of landschapselementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000258-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 4 Kadasterkaart 1818

4.6 Flora en Fauna Landschapswaarden

Het plangebied ligt tussen de weg Broekhin Noord en de spoorlijn Roermond-Venlo. Tegenover de locatie aan de oostzijde van de Broekhin Noord ligt een bedrijventerrein. Het gebied ten westen van de weg Broekhin Noord is een overwegend agrarisch gebied met een open karakter.

Op de locatie was tot medio 2013 een pluimveebedrijf gevestigd. Op het perceel waren in totaal meer dan 4000m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig. De bedrijfsgebouwen zijn, behoudens een loods van ca. 300m2, gesloopt en ca. 1500m2 aan terreinverharding is verwijderd. De voormalige bedrijfsgronden krijgen, met uitzondering van de gronden bij de voormalige bedrijfswoning, een agrarische bestemming, waarbinnen nieuwe bebouwing slechts zeer beperkt is toegestaan.

Door de sloop van een aanzienlijke oppervlakte aan bebouwing wordt de landschappelijke kwaliteit verbeterd en krijgt het gebied weer een stuk van zijn open karakter terug.

Door de sloop van de bebouwing en het verwijderen van terreinverharding krijgen flora en fauna weer de kans om zich uit te breiden dan wel te herstellen.

4.7 Verkeer en infrastructuur

De wijziging van de bestemming van de onderhavige gronden heeft geen gevolgen voor verkeer en infrastructuur.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Broekhin Noord 39" is vervat in een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting.

In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Tevens wordt er verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde inspraak en overleg.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn ondermeer de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven met bijbehorende verklaring, het zogenaamde renvooi. De verklaring ligt in de verbinding tussen de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven en de regels.

5.3 Planregels

De regels bevatten de regeling inzake de het gebruik van de gronden, die in het plan zijn begrepen.

De regels zijn als volgt ingedeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels (artikel 1 en 2)

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in de regels voorkomende begrippen. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeenten dient te worden. door het geven van begripsomschrijvingen een aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (artikel 3 t/m 5)

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de in het plangebied aanwezige (dubbel)bestemmingen. Per bestemmingsregel worden de omschrijvingen ten aanzien van de specifieke bestemmingen met eventuele ondergeschikte functie- en bouwaanduidingen beschreven en is een bebouwingsregeling opgenomen. Daarnaast kunnen er nog afwijkingsregels en wijzigingsregels zijn opgenomen, die de flexibiliteit van het plan vergroten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels (artikel 6 t/m 12)

Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene afwijkings- en wijzigingsregels en algemene gebruiksregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (artikel 13 en 14)

In dit hoofdstuk zijn de overgangsregels en de slotregel van het bestemmingsplan opgenomen.

Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Deze bestemming is toegekend aan de voormalige bedrijfsgronden. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden agrarische activiteiten toegestaan. Nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf is niet toegestaan.

Artikel 4 Woongebied

Deze bestemming is toegekend aan de voormalige agrarische bedrijfswoning. Op de verbeelding is uitsluitend een bestemmingsvlak opgenomen en geen bouwvlak. Het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen en/of het toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan. De juridische regeling bevat onder andere bepalingen over de positie en bouwhoogte, het maximale bebouwingspercentage, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De uitoefening van bedrijven die vallen onder kleine economie kunnen door middel van een omgevingsvergunning worden toegestaan, evenals het verlenen van mantelzorg.

Dubbelbestemmingen

Artikel 5 Waarde - Archeologie

De gronden met deze medebestemming zijn, naast de aanwezige functies bestemd voor de bescherming van archeologische waarden met een bijbehorend beschermingsregime met bouwregels.

Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met deze bepaling wordt beoogd om misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen. De anti-dubbeltelregel is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn beperkte overschrijdingen van de bouwregels verklaard.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is onder andere bepaald dat met de bestemming strijdig gebruik verboden is. Het artikel vult artikel 7.10 Wro aan. Er is aangegeven wat in ieder geval onder verboden gebruik van gronden en opstallen ten opzichte van het bestemmingsplan wordt verstaan.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Binnen deze regels is een aanduiding opgenomen. Het betreft de geluidzone industrie. Voor deze aanduiding geldt dat de gronden naast de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd zijn voor een ander doel. De geluidzone industrie is bestemd voor de instandhouding en bescherming van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 42.1 Wet geluidhinder.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en percentages met betrekking tot het bouwen, het oprichten van gebouwen van openbaar nut. Deze bepaling vindt zijn grondslag in artikel 3.6 lid c Wro. Evenals met de wijzigingsregels wordt hiermee beoogd het plan een zekere mate van flexibiliteit te bieden. In vergelijking met de wijzigingsregels is de mate van flexibiliteit weliswaar kleiner, maar de juridische procedure, voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning is eenvoudiger.

Artikel 12 Overige regels

Werking wettelijk regelingen

In de regels van een bestemmingsplan worden in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

Parkeren

In dit artikel staan bepalingen met betrekking tot het parkeren bij het oprichten van nieuwe gebouwen. De parkeernormen gelden niet ten aanzien van de reeds aanwezige gebouwen en functies. Uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein wordt afgewikkeld, conform de parkeernormen die als bijlage 2 bij de regels zijn opgenomen. Toetsing aan deze normen vindt plaats bij het oprichten van gebouwen en niet bij reeds gerealiseerde plannen.

Overgangs- en slotregel

Artikel 13 Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig zijn mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van het de regels op het moment waarop het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt mag gehandhaafd blijven. Het overgangsrecht is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 14 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden. Tevens is in dit artikel de vaststellingsverklaring opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid en Grexwet

De economische uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd.

Onderhavig voornemen wordt voor rekening en risico van de gemeente uitgevoerd. Het plan betreft de wijziging van een agrarische bedrijvenbestemming in een agrarische bestemming waarbij nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf ter plaatse niet meer mogelijk is. De voormalige bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning.

Dit betreft geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In de interim-belangenstaat 2012-2013 van de provincie is aangegeven in welke gevallen vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vereist is. Het betreft ontwikkelingen met een provinciaal belang.

De in dit bestemmingsplan beoogde wijziging van een agrarische bestemming in en natuurbestemming is geen ontwikkeling als genoemd in de interim-belangenstaat. Over het plan heeft daarom geen vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro plaatsgevonden met de provincie.

6.2.2 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, na voorafgaande publicatie in de Staatscourant, in het elektronisch Gemeenteblad van 28 oktober 2014 en op www.roermond.nl, met ingang van 29 oktober tot en met 9 december 2014 voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de mogelijkheid bestond tot het indienen van zienswijzen.

Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen tegen het ontwerp ingediend.