direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Willem Alexander
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De gemeente Roermond is voornemens het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Willem Alexander' te actualiseren. In het bestemmingsplan worden in principe geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. De vigerende bestemmingsplannen vormen het uitgangspunt. Het nieuwe bestemmingsplan legt daarmee de bestaande situatie vast en fungeert daarmee als beheersplan waarbij de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden worden overgenomen.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied ligt tussen de binnenstad van Roermond en de kern Leeuwen. De grenzen van het bestemmingsplan kunnen als volgt worden beschreven: aan de noordwestelijke zijde wordt het plan begrensd door het natuurgebied Stadsweide, waarna de noordoostelijke plangrens via de weg Op het Schoor langs de rand van de woonbebouwing van Leeuwen naar de spoorlijn Roermond - Weert afbuigt. Vanaf hier volgt de zuidoostelijke plangrens de spoorlijn en de N280 om via de Mijnheerkensweg en Schipperswal in noordelijke richting terug te buigen. De Schippershaven vormt de zuidwestelijke plangrens. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01_0007.png"

Figuur 1: ligging en begrenzing plangebied

In het plangebied gelden, tot het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Willem-Alexander': vastgesteld op 14 december 2006 en goedgekeurd op 26 juni 2007;
  • bestemmingsplan 'Maas en Maasplassen': vastgesteld op 28 juni 2007 en goedgekeurd op 22 januari 2008;
  • bestemmingsplan 'Schipperswal 32 36 en Mijnheerkensweg 5': vastgesteld op 8 juli 2010.

Het nieuwe bestemmingsplan dient ter vervanging (al dan niet gedeeltelijk) van de hierboven genoemde bestemmingsplannen. De in de loop van de jaren verleende vrijstellingen, projectbesluiten, ontheffingen en/of verleende omgevingsvergunningen zijn eveneens in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Willem Alexander’ bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • regels;
  • toelichting.

De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden en gebouwen in het plangebied aangegeven. Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. De toelichting geeft een beleidsmatige afweging en verantwoording van de randvoorwaarden.

1.4 Leeswijzer

De toelichting op dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de gebiedsbeschrijving van het plan. Onder andere de ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke en functionele structuur worden hier omschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het geldende beleidskader en de wijze waarop het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstelling op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende deelaspecten zoals onder andere milieu, externe veiligheid en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 wordt de feitelijke en juridische planopzet behandeld. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen verklaard. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe de verschillende bestemmingen en regelingen in voorliggend plan zijn vastgelegd. Daarnaast wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Het bedrijventerrein Willem Alexander ligt aan de noordkant van Roermond, omsloten door de Maas, het dorp Leeuwen en de Wilhelminasingel/N280, en is ca. 40 jaar oud. Het betreft een gebied dat van oudsher laag gelegen was langs de meanderende Maas en om die reden pas laat bebouwd is geworden. Het terrein werd in het verleden gebruikt om vee op te hoeden, de naam Stadsweide stamt dan ook uit deze tijd.

De net buiten het plangebied gelegen Maashaven is in de jaren 1932-1934 aangelegd ten behoeve van het verbeteren van de infrastructuur voor de handel en industrie. Na de oorlog ontstond er dringend behoefte aan het uitbreiden van de havencapaciteit als gevolg van de nog op te richten Beatrixmijn (steenkool) in Vlodrop. In het uitbreidingsplan Roermond - Maasniel werd daarop geanticipeerd: op Maasniels grondgebied zou een nieuwe haven worden aangelegd. In 1962 werd besloten dat de Beatrixmijn niet in gebruik genomen zou worden. Om vervangende werkgelegenheid te bieden werd het industrieterrein Heide - Roerstreek aangelegd. Hierdoor was er toch behoefte aan uitbreiding en opwaardering van de Maashaven. In 1967 startte de uitvoering van de aanleg van de nieuwe havens. De Willem Alexanderhaven werd aangelegd en vernoemd naar de op dat moment pasgeboren prins. In de decennia daarna is het bedrijventerrein Willem Alexander verder tot ontwikkeling gekomen en heeft een verdichting van de bebouwing op het terrein plaatsgevonden. Volgens de REBIS-monitor van de provincie Limburg bieden de op het terrein gevestigde bedrijven thans werk aan ca. 1070 personen.

De N280/Wilhelminasingel vormt de hoofdverbinding van en naar het bedrijventerrein. De Mijnheerkensweg en de Schipperswal sluiten aan op deze hoofdverbinding, en vormen dan ook de interne hoofdontsluiting van het plangebied. Door de ligging aan de Maas zijn op het terrein diverse 'natte' kavels tot ontwikkeling gekomen waarbij enkele bedrijven langs de Schipperswal en de Mijnheerkensweg beschikken over eigen laad- en loswallen. Het gebied rond de hoofdontsluiting Mijnheerkensweg omvat een grote variatie aan bedrijven. De omvang van de bebouwing is fors en de vormgeving van de gebouwen wordt met name gekenmerkt door een blokvormig, functioneel ontwerp. Met name de papierfabriek aan de Mijnheerkensweg vormt een opvallend bebouwingselement in dit gebied. Aan de Schipperswal, ten noorden van het Designer Outlet Centre (DOC)en Jazz City, is de omvang van de bedrijfsbebouwing minder grootschalig. De bedrijven liggen hier met hun rug naar het DOC en Jazz City toe. In de zone langs het woongebied van Leeuwen ten slotte liggen voornamelijk kleinere bedrijven. Bij enkele bedrijven is een bedrijfswoning gerealiseerd. Deze zone van het bedrijventerrein wordt van het nabijgelegen woongebied gescheiden door diverse groenstroken.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied bestaat voor het overgrote deel uit het bedrijventerrein Willem Alexander. Dit bedrijventerrein biedt plaats aan enkele grootschalige, industriële bedrijven. In het noorden, richting de kern Leeuwen, liggen kleinere bedrijven in lagere milieucategorieën. Hier is tevens een groenbestemming opgenomen voor de groenstrook tussen de bedrijven en de hierachter gelegen woonbebouwing. Op deze wijze is er een goede overgang tussen de bedrijven en omliggende functies. Op het bedrijventerrein is een aantal functies aanwezig (bijvoorbeeld detailhandel of maatschappelijke functies) dat in principe gebiedsvreemd is voor een bedrijventerrein. Daarom is aan de betreffende functies een specifieke aanduiding toegekend.

Ten westen van het bedrijventerrein is aan de Mijnheerkensweg een horecagelegenheid aanwezig, welke valt binnen de grens van dit bestemmingsplan. Aan deze horecagelegenheid is een specifiek op deze functie toegesneden bestemming toegekend.

De spoorlijn Weert - Roermond doorsnijdt de oostelijke grens van het plangebied. Deze verkeersvoorziening kent eveneens een specifieke bestemming.

De overige in het plangebied gelegen gronden behoren tot het openbaar gebied. Dit betreft de diverse (ontsluitings)wegen, groenvoorzieningen, en wateroppervlakten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het vigerend beleid dat van belang is voor het bestemmingsplan kort samengevat. Aan bod komen achtereenvolgens het relevante Europees- en Rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid. Uit het provinciaal beleid, zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (zie verder parafraaf 3.2) blijkt dat de provinciale bemoeienis met bestaand stedelijk gebied beperkt is. Het gemeentelijk beleid is in deze gebieden richtinggevend.

3.1 Europees- en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 12 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (verder: de structuurvisie) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creeëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen.

De structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de structuurvisie worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen luiden kort samengevat als volgt:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke en cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit echter om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Een rijksverantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt.

Door het beheersmatige karakter van dit bestemmingsplan worden binnen het plangebied geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is een rijksverantwoordelijkheid niet aan de orde. Het plan voldoet aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de structuurvisie.

3.1.2 AMvB Ruimte

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen (onder andere):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundamenten
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie (met uitzondering van radar).

Het onderwerp 'Grote rivieren' heeft betrekking op onderhavig plangebied. Het Barro stelt daarbij algemene eisen aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed met als doel te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit kan zijn omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren.

Het Barro maakt onderscheid tussen:

  • riviergebonden activiteiten (ja, mits)
  • niet-riviergebonden activiteiten (nee, tenzij)

Voor voorgenomen (bouw)activiteiten in de zogeheten bergende en stroomvoerende delen van het rivierbed stelt het Barro aan bestemmingsplannen enkele aanvullende eisen. Zo moeten resterende, blijvende effecten op de waterstand en afname van de bergingscapaciteit worden gecompenseerd.

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor eventuele toekomstige maatregelen ter verruiming van de rivier worden belemmerd. Daarnaast zijn voor het stroomvoerend en waterbergend regime specifieke dubbelbestemmingen opgenomen. Ook is een gebiedsaanduiding opgenomen vanwege de vrijwaringszone voor vaarwegen die voor een klein deel van het plangebied geldt vanwege de ligging aan de Maas. In de paragrafen 3.1.5 en 3.1.6 wordt nader ingegaan op het rivierbed van de Maas in relatie tot dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is tevens de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.16 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De ladder bestaat uit een drietal ‘treden’. In de toelichting op een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient, met betrekking tot de ontwikkeling van o.a. bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en woningbouwlocaties, beschreven te worden op welke wijze rekening is gehouden met volgende aspecten:

1. behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;

2. binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;

3. bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Het planvoornemen voorziet in de actualisatie en digitalisering van de vigerende bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein Willem Alexander. Er worden geen ontwikkelingen meegenomen waarvan nog geen planologische procedure is afgerond. Er vinden derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaats welke getoetst moeten worden aan artikel 3.1.6 Bro.

3.1.4 Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden opgenomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het plangebied is gelegen binnen het deel van Nederland dat wordt omschreven als Hoog Nederland. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Vanwege de hogere ligging is het van nature het droge deel van het land. De hoge gronden zijn vooral aangewezen op het vasthouden van gebiedseigen water. Beleidsmatig wordt derhalve onder andere gestreefd naar een herstel van de sponswerking van de hoge gronden om watertekorten te voorkomen en wateroverlast te beperken. Provincies en waterschappen dienen de (grond)watersystemen op orde te brengen volgens de afspraken van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hieruit volgen geen verdere randvoorwaarden ten aanzien van dit bestemmingsplan.

3.1.5 Waterwet en waterbesluit

Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de Wro, waardoor de relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt ondermeer voor de Kaderrichlijn Water die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta's), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's en de Kaderrichtlijne mariene strategie. De Waterwet voegt acht bestaande waterwetten samen: de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de 'natte' delen daarvan) en de Waterstaatswet 1900 (het 'natte' gedeelte daarvan). Daarnaast is vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.

Paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handeling die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het afwegingskader voor de afgifte van een dergelijke vergunning wordt gevormd door de Beleidsregels grote rivieren.

Een deel van het plangebied maakt deel uit van het gebied dat is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk (gele gebieden in figuur 2). In dit gebied is geen vergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Als gevolg van de ligging direct aan de Maas kan in dit gebied wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding worden verhaald op het Rijk. Voor enkele gebieden in het plangebied geldt het waterbergend regime en voor een klein gebied het stroomvoerend regime. Om de belangen van deze gebieden goed te borgen zijn hiervoor toegesneden dubbelbestemmingen in de regels opgenomen. De blauwe en groene gebieden in figuur 2 geven de begrenzing van het rivierbed aan. De blauwe gebieden zijn het stroomvoerend deel van het rivierbed, hier geldt het stroomvoerend regime. De groene gebieden zijn het waterbergend deel van het rivierbed waar het waterbergend regime van toepassing is. Voor beide regimes is een afzonderlijke dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de belangen van deze gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01_0008.jpg"

Figuur 2: Ligging plangebied in relatie tot waterregimes

3.1.6 Beleidsregels grote rivieren

De Beleidslijn grote rivieren bestaat uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De Beleidsregels grote rivieren (hierna: de Beleidsregels) bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien die nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet / het Waterbesluit.

Van belang bij de Beleidslijn grote rivieren is het onderscheid in stroomvoerend en waterbergend rivierbed. In het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is wordt onder meer toestemming gegeven voor riviergebonden activiteiten voor de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken, de realisatie van natuur, de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden en de winning van oppervlaktedelfstoffen. In het bergend regime wordt toestemming gegeven voor activiteiten indien er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen als gevolg van de activiteit zo gering mogelijk is. Daarnaast moeten resterende waterstandeffecten of de afname van bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij financiering en realisering gezekerd zijn.

Wanneer onderhavig plan wordt afgezet tegen de Beleidsregels grote rivieren kan worden geconcludeerd dat dit plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt in de gebieden die vallen onder het regime van de Beleidsregels grote rivieren.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsverordening Limburg

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 vastgesteld. De centrale ambitie zoals verwoord in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Aan het provinciaal omgevingsbeleid ligt een aantal principes ten grondslag: kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het dynamisch voorraadbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het POL2014. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Deze principes zijn tevens vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

Het POL nodigt gemeenten uit om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken. Voor de thema’s wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, land- en tuinbouw, energie en vrijetijdseconomie richt de provincie zich op regionale visies, die de basis moeten vormen voor afspraken tussen regiogemeenten en Provincie. Minder dan voorheen richten de Provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter: deze rol wordt overgelaten aan de diverse gemeenten. Middels het POL2014 wordt wel een aantal beleidsmatige kaders gesteld, al dan niet verankerd in de al eerder genoemde provinciale Omgevingsverordening.

Zonering plangebied

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 acht globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen de zones 'Bedrijventerrein' en 'Overig bebouwd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01_0009.jpg"

Figuur 3: Uitsnede POL2014 kaart Zoneringen

De gebieden gelegen in de zone 'Bedrijventerrein' zijn specifiek ingericht voor grotere bedrijvigheid. De basisprincipes voor bedrijventerreinen zijn:

- Ruimte op bedrijventerreinen dient zorgvuldig en duurzaam gebruikt te worden;

- Functiemenging op bedrijventerreinen kan bijdragen aan de kwaliteit van die terreinen en aan een optimaal ruimtegebruik. Op grote logistieke terreinen en productielocaties is functiemenging minder voor de hand liggend;

- Er is geen plaats op bedrijventerreinen voor functies die bij voorkeur in het stedelijk gebied op centrum thuishoren zoals zelfstandige kantoren en detailhandel;

- De milieugebruiksruimte (geluidzones, risicocontouren, geurcirkels) van bedrijven en bedrijfsterreinen wordt beheerd met het oog op een duurzame inpassing van bedrijven in hun omgeving.

Dynamisch voorraadbeheer speelt een belangrijke rol op bedrijventerreinen. Dit betekent onder meer dat nieuwe terreinen of uitbreiding van bestaande alleen mogelijk is als o.a. geen geschikte ruimte gevonden kan worden binnen de bestaande voorraad. Dit principe moet vorm en inhoud krijgen in regionaal uit te werken bedrijventerreinenvisies. De visies moeten ingaan op o.a. herstructurering en transformatie.

De N280 en de spoorlijn Weert - Roermond zijn gelegen in de zonde 'Overig bebouwd gebied'. Ten aanzien van deze zone zijn een aantal algemene beleidsdoelstellingen geformuleerd, zoals

- Bereikbaarheid

- Balans voorzieningen en detailhandel, en

- Stedelijk groen en water.

Gelet op zijn beheersmatig karakter gelden er ten aanzien van dit bestemmingsplan geen specifieke randvoorwaarden als gevolg van de ligging in de zones 'Bedrijventerrein' en ‘Overig bebouwd gebied’.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Maasplassen

In 2010 is het Masterplan Maasplassen opgesteld dat een wervend toekomstperspectief laat zien voor de Maasplassen voor de gemeenten Echt-Susteren, Maasgouw, Leudal, Roermond en Beesel. Aan het Masterplan komt echter geen (juridische) status toe. Daarom is dit Masterplan vertaald in een Intergemeentelijke Structuurvisie Maasplassen. Deze structuurvisie is een thematische structuurvisie en geeft een ruimtelijk beeld van de Maasplassen ten aanzien van de aspecten water, natuur en landschap, recreatie & toerisme en watergerelateerde woon- en werkfuncties en maakt inzichtelijk welke ruimtelijke ontwikkelingen in het Maasplassengebied zijn aangezet voor de toekomst en welke de doelsituatie voor 2030 is. Met deze gemeenschappelijk gedragen toekomstvisie kunnen ontwikkelingen beter en met meer onderlinge samenhang tot stand worden gebracht. Daarnaast maakt de structuurvisie het voor de gemeenten mogelijk om beter samen met andere organisaties ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Willem Alexander is deels gelegen in het plangebied van de Intergemeentelijke Structuurvisie Maasplassen en daarin als watergerelateerd bedrijventerrein aangeduid. In de structuurvisie worden ten aanzien van het bedrijventerrein echter geen nieuwe, concrete beleidsdoelstellingen geformuleerd. Het bestaande gebruik van het bedrijventerrein is passend binnen deze structuurvisie.

3.3.2 Waterbeheersplan Roer en Overmaas 2010 - 2015 en Keur

Op 29 september 2009 is het ‘Waterbeheersplan Roer en Overmaas’ vastgesteld door het Algemeen
Bestuur van het Waterschap. Het is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het plan bevat de
beleidvoornemens voor de periode 2010-2015. Deze voornemens zijn geformuleerd op basis van
nationale en provinciale beleidsuitgangspunten voor waterkwaliteit en kwantiteit (waaronder het bieden van bescherming tegen wateroverlast) waarbij een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het plan is deels een voortzetting van de bestaande aanpak, maar het bevat ook schetsen van de toekomst en de veranderingen die nodig zijn om daarop in te spelen. Het plan bevat operationele programma’s: plannen, watersysteem, veiligheid, zuiveren, instrumenten, bestuur, externe communicatie en belastingen en bedrijfsvoering.

Een van de items die wordt genoemd in het programma watersysteem is duurzaam stedelijke waterbeheer. Onderdeel hiervan is om duurzaam om te gaan met hemelwater. De voorkeursvolgorde is net zoals in het provinciale beleid: vasthouden/infiltreren, bergen en afvoeren van het gescheiden regenwater. De lokale mogelijkheden, aard en gebruik van het oppervlak en mogelijke verontreinigingen bepalen mede wat de meest duurzame oplossing is voor de afvoer van het hemelwater. Hierdoor worden de rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi) minder belast en is er minder kans op overstort. Het beleid van het waterschap Roer en Overmaas gaat uit van 100% afkoppelen van het verharde oppervlak bij nieuwbouw, aangezien uit ervaring blijkt dat bij nieuwbouw vrijwel altijd een afkoppelmogelijkheid is. Voor het verantwoord afkoppelen van regenwater hanteert het waterschap een voorkeurstabel, die aansluit bij de voorkeursvolgorde van de Provincie Limburg. Deze voorkeurstabel is opgenomen in de brochure ‘Regenwater schoon naar beek en bodem’. Hierin is opgenomen dat de voorkeur voor het afkoppelen van regenwater uitgaat naar het infiltreren van het regenwater in de bodem, waarbij het regenwater afkomstig van schone dakoppervlakken rechtstreeks in de bodem geïnfiltreerd mag worden. Infiltratie van regenwater afkomstig van overige verharde oppervlakken dient minimaal middels een bodempassage te worden gescheiden of afhankelijk van het grondgebruik niet worden afgekoppeld.

Verder is het beleid ten opzichte van waterkeringen opgenomen. De visie is dat, conform het Nationaal Bestuursakkoord Water, het watersysteem in 2015 op orde is. Binnen het plan zijn verschillende programma’s uitgewerkt waaronder voor veiligheid, het betreft hier de zorg voor de waterkeringen. In dit kader zou een veiligheidstoets worden uitgevoerd aan de keringen langs de Maas.

In de laatste toetsronde van de primaire waterkeringen, uitgevoerd tussen 2009 en 2011, is vastgesteld dat de huidige kerende hoogte van de waterkering dijkring 76a, Alexanderhaven, niet voldoet aan de huidige wettelijke veiligheidsnorm van 1/250. Een veiligheidsnorm van 1/250 betekent dat de waterkering bescherming moet bieden tegen omstandigheden met hoge waterstanden die gemiddeld eens per 250 jaar voorkomen. Het waterschap heeft vanuit het hoogwaterbeschermingsprogramma de taak om voor 2024 deze kering aan de wettelijke normering te laten voldoen. Omdat de plannen hiervoor door het waterschap nog nader uitgewerkt moeten worden, kan hiermee bij de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan nog geen rekening worden gehouden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Roermond

De Structuurvisie Roermond bevat een ruimtelijke visie voor het gehele grondgebied van de gemeente Roermond en vormt het ruimtelijk integratiekader voor (sectorale) ontwikkelingen en visies zoals neergelegd in het collegeuitvoeringsprogramma en in diverse andere nota's. Vanuit een visie op de toekomst van de stad is een ruimtelijke ontwikkelingsrichting aangegeven. De structuurvisie is daarmee een belangrijke basis voor het te voeren ruimtelijke beleid van de gemeente.

Naast de realisering van nieuwe bedrijventerreinen wordt een kwalitatieve verbetering van bestaande terreinen nagestreefd. Revitalisering van bestaande terreinen kan leiden tot kwaliteitswinst. Door verlenging van de levensduur, maar met name intensivering van het ruimtegebruik van bedrijventerreinen, behoeft minder beslag te worden gelegd op nieuwe locaties.

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Willem Alexander is een conserverend plan. Het plan maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen en/of uitbreiding van bedrijventerreinen mogelijk, buiten de reeds eerder bestemde mogelijkheden.

3.4.2 Strategische visie

De Strategische Visie Roermond 2020 beschrijft het gewenste toekomstbeeld van de gemeente Roermond en is vastgesteld op 30 oktober 2008. De visie omvat doelstellingen, standpunten, sterke punten en onderscheidende kenmerken en betreft een koers tot 2020 op hoofdlijnen. In 2020 dient Roermond een stad te zijn voor mensen van alle leeftijden, voor alle bevolkingsgroepen, waar het goed wonen, werken, vertoeven en recreëren is. De strategische visie is uitgewerkt in zes aandachtsgebieden waarin de komende jaren geïnvesteerd dient te worden:

  • Roermond: Levende stad. Voor alle leeftijdscategorieën dient de stad de juiste voorzieningen te bieden zodat een bijzonder karakter en een grote aantrekkingskracht behouden blijft.
  • Roermond: Regio stad. De functie van Roermond als centrumstad voor de regio dient in de toekomst verder te worden versterkt. Hiervoor wordt onder meer geïnvesteerd in de gezamenlijke ontwikkeling van het toeristisch recreatief potentieel van de Maasplassen. Het huidige voorzieningenniveau van de gemeente dient zoveel mogelijk in stand te worden gehouden en waar mogelijk te worden uitgebreid.
  • Roermond: Sociale stad. Er dient geïnvesteerd te worden in veiligheid en sociale problematiek.
  • Roermond: Economisch sterke stad. In dit kader dient onder meer geïnvesteerd te worden in hoogwaardige (ouderen) zorg, verbetering van vestigingsklimaat voor bedrijven door een kwalitatieve woon-, cultuur-, en leefomgeving te creëren, bereikbaarheid en (duurzaam) toerisme en recreatie in de stad zelf en in de directe omgeving.
  • Roermond: Prachtige stad. Kansen ten aanzien van toerisme en recreatie dienen optimaal te worden benut. Hiertoe dient geïnvesteerd te worden in de kwaliteit van de woon-, cultuur-, en leefomgeving en de ontwikkeling van de Maasoevers tot een hoogwaardige woon- en verblijfsomgeving.
  • Roermond: De Gemeente. Betrokkenheid van de burgers bij besluitvorming en de kwaliteit van besluitvorming dient gewaarborgd te blijven.

De actualisatie van het bestemmingsplan 'Willem Alexander' is in overeenstemming met de uitgangspunten die aan de de Strategische visie ten grondslag liggen.

3.4.3 Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond

De Provincie Limburg heeft beleid ontwikkeld voor het buitengebied en aanvullend voor een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied, dat als uitgangspunt heeft dat bebouwingsontwikkelingen leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsimpuls. De provincie stelt dat 'rode ontwikkelingen' buiten de vastgestelde contouren slechts mogelijk zijn indien de locatie zich daar planologisch voor leent én indien dit gepaard gaat met een compensatie van de 'aantasting' en kwaliteitsverbetering van het buitengebied en aanvullend een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied. Deze compensatie kan bestaan uit een compensatie in natura of een financiële bijdrage.

Dit beleid is vastgelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is op 12 januari 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en is een uitwerking van de POL herziening 'Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering'. Het provinciale beleid is door de gemeente nader uitgewerkt in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond die op 16 februari 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Op de bij de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage behorende kaart 1 ‘Gebiedsafbakening’ ligt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan binnen de grens stedelijke dynamiek van de stadsregio Roermond. Deze gebiedsafbakening is gebaseerd op de bij het (voormalige) Provinciaal Omgevingsplan 2006 (POL2006) behorende kaart 1 ‘Perspectieven’. Binnen de grens stedelijke dynamiek is het kwaliteitsbeleid slechts van toepassing binnen de voormalige POL2006 perspectieven 2 (Provinciale ontwikkelingszone groen), 3 (Ruimte voor veerkrachtige watersystemen) en 8 (Stedelijke ontwikkelingszone). Het wateroppervlak binnen het plangebied behoort tot het perspectief Ruimte voor veerkrachtige watersystemen. Vanwege het conserverend karakter van dit bestemmingsplan volgen er echter geen consequenties uit het gemeentelijk kwaleitsbeleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage.

3.4.4 Nota Archeologie 2011

In de Nota Archeologie 2011 is de gemeentelijke archeologievisie en het beleid voor de komende jaren geformuleerd (vastgesteld op 7 juli 2011). Leidraad daarbij is dat archeologie een integraal onderdeel vormt bij afwegingen betreffende de ruimtelijke ordening. In 2008 is de Archeologieatlas vastgesteld door de gemeenteraad. Deze Atlas vormt de basis voor het archeologiebeleid, dat transparant is voor burgers en investeerders en verantwoord omgaat met het ondergrondse erfgoed. Op basis van de Atlas is de Beleidskaart Archeologie opgesteld. Op deze kaart (zie ook figuur 4) wordt een onderscheid gemaakt in drie gebieden. Een smalle strook langs de oostelijke grens van het plangebied ligt in het gebied dat aangeduid is met de waardering 'historische kern' (donker roze). Hier geldt de hoogste archeologische verwachtingswaarde. Gebieden met een lichtroze kleur hebben eveneens hoge archeologische verwachting. Conform de Nota Archeologie 2011 worden deze gebieden in de diverse bestemmingsplannen van de gemeente Roermond aangeduid met de archeologische dubbelbestemmingen ‘Waarde - archeologie historische kern’ en ‘Waarde - archeologie’. Per gebied worden verschillende eisen gesteld aan het noodzakelijk archeologisch onderzoek. De groene gebieden zijn de overige gebieden. Op de groene terreinen hoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden.

In de Nota Archeologie worden verder de drie fasen van archeologisch onderzoek beschreven. De eerste fase betreft het vooronderzoek. De tweede fase betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De laatste fase is een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische opgraving. Uit de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen blijkt of een vooronderzoek noodzakelijk is. Uit het vooronderzoek blijkt of verder onderzoek moet plaatsvinden. Voor het archeologisch vervolgonderzoek zijn de in de Nota genoemde onderzoeksthema's van belang.

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie in relatie tot voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01_0010.png"

Figuur 4: uitsnede kaart archeologische waarden

3.4.5 Nota Parkeernomen 2014

De Gemeente Roermond wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid goed faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de stad en het centrum kan worden gewaarborgd. Centraal hierbij staat dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers en bouwers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.

In de Nota Parkeernormen 2014 zijn de kaders vastgelegd waarmee de parkeervraag als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden bepaald. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt door middel van een vaste systematiek met parkeernormering invulling gegeven aan deze parkeervraag. In de Nota Parkeernormen zijn de de landelijke parkeerkencijfers zoals deze door het CROW zijn gepubliceerd ten aanzien van de gemeente Roermond geconcretiseerd.

Aangezien de parkeerbehoefte afhankelijk is van de locatie van de voorziening en van het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen is er een onderscheid gemaakt naar stedelijkheid en de zone waarin de voorziening gelegen is. In Roermond worden drie zones onderscheiden:

  • Centrum;
  • Overloopgebied;
  • Restant bebouwde kom

Voor het plangebied gelden de normen uit de categorie 'overloopgebied en restant bebouwde kom'. De parkeernormen uit de parkeernota zijn verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.

3.4.6 Ruimtelijk detailhandelsbeleid 2015 - 2020

Roermond is al 15 jaar vooruitstrevend op detailhandelsgebied en dat heeft de stad internationaal op de kaart gezet en de sociaal-economische structuur verbeterd. Internationaal staat de stad Roermond te boek als voorbeeld als het gaat om het integreren van nieuwe retailconcepten in een bestaande structuur. De historische binnenstad is sterk terwijl het Designer Outlet Roermond beschouwd kan worden als een van de beste in Europa. Daarnaast functioneert een Retailpark, een Outdoor Centre, Huis- & Tuin Boulevard en een Woonboulevard, naast de reguliere wijk- en buurtcentra. In de nota Ruimtelijk detailhandelsbeleid 2015 - 2020 is een toekomstperspectief geschetst voor de ambitieuze winkelstad Roermond, inclusief keuzes die in het belang van een toekomstbestendige vitale winkelstructuur nodig zijn.

Uitgangspunten ruimtelijke structuur

Naast een aantal algemene uitgangspunten met betrekking tot de ruimtelijk structuur, wordt in de nota per cluster een toekomstperspectief geschetst. Ook wordt het toetsingskader aangegeven hoe met bijzondere initiatieven en de gevolgen van bijvoorbeeld de toenemende invloed van internetwinkelen wordt omgegaan. In de ruimtelijke structuur worden een aantal keuzes gemaakt. Op hoofdlijnen wordt gekozen voor duidelijke thematisering van winkelclusters en daarmee profilering naar de consument. Tevens is gekozen voor een ruimtelijke clustering van winkelgebieden. Solitair aanbod wordt geconsolideerd en waar mogelijk wordt ingezet op transformatie en verplaatsing naar kansrijke winkelclusters. Ten slotte streeft de gemeente naar concentratie, waaronder een compacte binnenstad.

Speerpunten ontwikkeling en innovatie

In de visie op detailhandel is alvast een schets gegeven van de speerpunten die bijdragen aan versterking en innovatie van de sector. Deze speerpunten zijn onder andere:

  • Compacte stad;
  • Citybranding en marketing;
  • Ondersteuning ondernemersorganisaties en samenwerkingsverbanden;
  • Acquisitie.

Met betrekking tot de diverse bedrijventerreinen is in de nota aangegeven dat het toevoegen van nieuwe detailhandel op deze terreinen ongewenst is. Uitbreiding van bestaande detailhandel zou mogelijk kunnen worden gemaakt wanneer dit nodig is voor de toekomstbestendigheid van een bestaande detailhandelsfunctie. Gelet op zijn conserverend karakter biedt dit bestemmingsplan geen basis voor dergelijke uitbreidingen. Wanneer een dergelijk intiatief voldoende is uitgewerkt en de wenselijkheid / haalbaarheid hiervan voldoende vaststaat, zal hiervoor een separate planologische procedure moeten worden doorlopen.

Op bedrijventerreinen is detailhandel verder uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse bewerkte of verwerkte producten.

3.4.7 Nota bodembeheer

Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Roermond de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond inclusief bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Nota is het bodembeleid van de gemeente beschreven. De Nota is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Maasgouw, Beesel en Leudal.

De Nota geeft naast een uitwerking van het Besluit bodemkwaliteit ook op eenduidige wijze invulling aan het gemeentelijk bodembeleid, waarin de bodemdoelstellingen binnen de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit gelijk zijn.

De Nota bodembeheer geeft aan hoe moet worden omgegaan met de diffuse bodemverontreiniging. De stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit waar nodig te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. In dit kader is de reikwijdte van de Nota bodembeheer beperkt tot die situaties waarbij er een nieuwe ontwikkeling gepland is die aanleiding geeft om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit, de zogenaamde 'nieuwe situaties'.

De Nota bodembeheer bevat het toetsingskader voor de te hanteren bodemkwaliteit afhankelijk van de nieuwe functie en de huidige bodemkwaliteit, de zogenaamde dubbele toets. De volgende kwaliteitsklassen worden gehanteerd: Wonen, Industrie en Overig (landbouw en natuur). In paragraaf 4.1.1 wordt nader ingegaan op het aspect bodem in relatie tot dit bestemmingsplan.

3.4.8 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen.

Beleidskader

Het rijksbeleid met betrekking tot het gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het transporteren van gevaarlijke stoffen door buisleidingen weergegeven.

Op 1 april 2015 zijn de Wijzigingswet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet Basisnet, de Regeling Basisnet, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten in werking getreden. In voornoemde wet- en regelgeving is het beleid beschreven met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. Het Bevt komt qua opzet en normering grotendeels overeen met het Bevi.

In het Basisnet zijn door de Rijksoverheid, gemeenten, provincies en het bedrijfsleven afspraken gemaakt over de routes waarover gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden. Voor rijkswegen, spoorwegen en belangrijke vaarwegen zijn risicoplafonds vastgesteld.

In het kader van de Wet Basisnet wordt langs bepaalde transportroutes een zogenaamd plasbrand-aandachtsgebied (PAG) vastgesteld.

Op grond van het Bevt dient in het PAG rekening gehouden te worden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen (o.a. benzine). Bij een incident kan de stof uit het transportmiddel vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Daarom geldt in het PAG een bijzondere verantwoordingsplicht, speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand, in aanvulling en aansluiting op de bestaande verantwoordingsplicht met betrekking tot het groepsrisico die met het Bevt wettelijk wordt verankerd.

Als PAG geldt een zone van 30 meter aan weerszijden van de transportroute, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf of de buitenste kantstrepen van de weg. Het PAG betreft ook de ruimte boven het spoor of de weg. Bij waterwegen geldt voor het PAG een zone van 25 meter vanaf de oevers.Naast de bijzondere verantwoordingsplicht gelden in een PAG voor nieuwe bebouwing aanvullende bouwkundige voorschriften. Een PAG geldt uitsluitend voor nieuwe situaties.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan verder twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Verantwoordingsplicht

Voor elke significante verandering van het groepsrisico in het invloedgebied dient verantwoording afgelegd te worden, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering in de besluitvorming betrokken is. Verantwoording is ook noodzakelijk indien de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschreden wordt. Naast de omvang van het groepsrisico dienen andere kwalitatieve aspecten meegewogen te worden in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen onder andere zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Een verplicht onderdeel bij de invulling van de verantwoordingsplicht is advies vragen aan de Veiligheidsregio (regionale brandweer).

Visie externe veiligheid Roermond

De Visie externe veiligheid Roermond (hierna: de visie) is op 10 juni 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie zijn de ambities en de visie van de gemeente Roermond geformuleerd die gebruikt worden bij de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid binnen de gemeente. Bovendien zijn in de visie planologische kaders opgesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In de visie is de ambitie uitgesproken om op bedrijventerrein Willem-Alexander geen nieuwe vestiging van risicovolle bedrijven toe te staan. De reeds aanwezige risicovolle bedrijven kunnen in de huidige bedrijfsomvang gehandhaafd blijven. Voor aanpassingen bij de bestaande bedrijven die leiden tot een toename van het externe veiligheidsrisico (plaatsgebonden risico en/of groepsrisico) zal een afweging op maat worden gemaakt. Verder is in de visie aan gegeven dat bij de herziening van de bestemmingsplannen voor de terreinen Solvay en Willem-Alexander bekeken zal worden hoe een en ander in de regels kan worden opgenomen. In onderhavig bestemmingsplan zijn de bestaande risicovolle bedrijven in hun huidige omvang positief bestemd, maar de vestiging van nieuwe risicovolle bedrijven niet toegestaan. In paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op het aspect externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 Omschrijving deelaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening gemotiveerd te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Voor het plangebied zijn de bodemkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd in de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond. Het bestemmingsgebied Bedrijventerrein Willem Alexander is hoofdzakelijk gelegen binnen het deelgebied 'Roermond Havengebied' zoals vastgelegd op de bodemkwaliteitskaart van 2011 (zie figuur 5). Dit deelgebied kenmerkt zich door het gebruik als industrieterrein en havengebied. Mede door de historische bedrijfsactiviteiten is er sprake van verhoogde achtergrondgehalten in de bodem. De gemiddelde kwaliteit van de bodem betreft hierdoor hoofdzakelijk industriekwaliteit. Zuidelijk van de N280 en oostelijk van de spoorlijn Roermond-Weert is een gedeelte van het bestemmingsgebied gelegen binnen het deelgebied Overige woonbebouwing. De kwaliteit van de bodem voldoet hier gemiddeld aan de Achtergrondwaarden. De N280 betreft een zogenaamd niet gezoneerd gebied waarvoor grotendeels het generieke bodembeleid geldt. Tenslotte zijn de havens en een perceel aan de Schipperswal gelegen binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat. Hier is sprake van waterbodem en geen landbodem. De bodemkwaliteitskaart van de gemeente Roermond alsmede de Nota bodembeheer Regio Maas en Roer is hierop zodoende niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01_0011.jpg"

Figuur 5: deelgebiedenkaart bodemkwaliteitskaart 2011

Voor de specifieke bodemkwaliteitseisen per deelgebied wordt verwezen naar de Nota bodembeheer. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend plan is en niet in directe bestemmingswijzigingen is voorzien, worden geen bodemkwaliteitseisen gesteld.

Bekende bodeminformatie

Binnen het plangebied zijn meerdere gevallen van bodemverontreiniging bekend en zijn er ook reeds saneringen uitgevoerd. Over het algemeen is er sprake van verhoogde gehalten en is er kans op de aanwezigheid van puntbronnen door de(voormalige) bedrijfsactiviteiten.

Nieuwe ontwikkelingen

Ten behoeve van bestemmingswijzigingen en bouwaanvragen is doorgaans het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk. Voor het haven-, industriegebied geldt dat in geval van nieuwe ontwikkelingen een volledig bodemonderzoek conform NEN 5725 en NEN 5740 uitgevoerd moet worden eventueel aangevuld met verkennend asbestonderzoek conform NEN5707/5897.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de door te voeren bestemmingsplanprocedure. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt de onderzoeksystematiek zoals gedefinieerd in de Nota bodembeheer van de gemeente Roermond.

4.1.2 Geluid

Geluid in relatie met de Wet geluidhinder.

Wegverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijde van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer een zone aanwezig. De breedte van de zone wordt bepaald door de randvoorwaarden welke in art. 74 van de Wet geluidhinder worden gesteld.

Indien er in de toekomst een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en verpleegtehuizen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting (Lden) als gevolg van de weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Is dit het geval dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde kan verlenen. Bij gemeentelijke- en provinciale wegen mag een hogere grenswaarde worden verleend van maximaal 63 dB. Bij bij autowegen en autosnelwegen bedraagt de maximale hogere grenswaarde 53 dB.

Gelet op het snelheidsregime van 80 km/uur betreft de N280 een gezoneerde weg in de zin van de Wet geluidhinder. De overige wegen binnen het bestemmingsplan zijn eveneens gezoneerd omdat deze een snelheidsregime van 50 km/uur kennen. Middels dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd in de zones langs deze wegen. Om deze reden is ten behoeve van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Railverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijden van verscheidene door de regeling geluidplafondkaart milieubeheer aangewezen spoorwegtrajecten een zone aanwezig. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt:

Hoogte geluidproductieplafond   Breedte zone (in meters)  
Kleiner dan 56 dB   100  
Gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB   200  
Gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB   300  
Gelijk aan of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB   600  
Gelijk aan of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB   900  
Gelijk aan of groter dan 74 dB   1200  

Tabel 1: Geluidproductieplafond conform artikel 1.4a Besluithinder 

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting t.g.v. het spoorwegtraject de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreidt. Is dit het geval dan zal er een hogere grenswaarde procedure doorlopen moeten worden zodat het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde, tot maximaal 68 dB, kan verlenen.

De spoorlijn Roermond-Venlo (trajectnummer 810) bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied. Conform het Geluidregister Spoor bedraagt het geluidsproductieplafond van deze spoorlijn ter hoogte van de het bestemmingsplan ten hoogste 62,6 dB (referentiepunt 19955). De onderzoekszone bedraagt derhalve 300 meter, waardoor deze zich over het plangebied uitstrekt.

De spoorlijn Roermond – Weert (trajectnummer 820) bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied. Conform het Geluidregister Spoor bedraagt het geluidsproductieplafond van deze spoorlijn ter hoogte van de het bestemmingsplan ten hoogste 67,3 dB (referentiepunt 19940 - 19951). De onderzoekszone bedraagt derhalve 600 meter, waardoor deze zich eveneens over het plangebied uitstrekt.

De spoorlijn Roermond (trajectnummer 832) bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied. Conform het Geluidregister Spoor bedraagt het geluidsproductieplafond van deze spoorlijn ter hoogte van de het bestemmingsplan ten hoogste 69,1 dB (referentiepunt 51012 - 51026). De onderzoekszone bedraagt derhalve 600 meter, waardoor ook deze zone zich over het plangebied uitstrekt.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet zoals eerder aangegeven niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies. Om deze reden is ten behoeve van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek spoorwegverkeerslawaai uitgevoerd.

Industrielawaai

Als zich op een industrieterrein bedrijven bevinden die door bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) worden gezien als grote lawaaimakers dan dient er conform art. 40 van de Wet geluidhinder rond dat industrieterrein een zone aanwezig te zijn waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 50 dB(A) niet overschrijdt.

Als er geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en verpleeghuizen in de zone liggen dan is hiervoor in het verleden een hogere grenswaarde van 55 dB(A) verleend. Voor 49 woningen is middels het aanvullend saneringsbesluit een hoogst toelaatbare waarde (MTG) vastgesteld van 56 tot en met 60 dB(A).

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de eerdergenoemde zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of op de gevel de geluidsbelasting t.g.v. het industrieterrein de 55 dB(A) wordt overschreden. Is dit het geval dan mag hier geen geluidsgevoelige bestemming gebouwd worden. Is de geluidsbelasting lager dan 55 dB(A) dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde van 55 dB(A) kan verlenen.

Het bedrijventerrein Willem Alexander is een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Op dit industrieterrein bevinden zich bedrijven die door het BOR bijlage 1 onderdeel D worden aangemerkt als grote lawaaimakers. Conform de bestemming van dit industrieterrein mogen zich hier ook bedrijven vestigen die door bijlage 1 onderdeel D Bor worden gezien als grote lawaaimakers. Dientengevolge ligt er rond dit industrieterrein een zone. Door het vaststellen van het bestemmingsplan Jazz City is conform art. 41 van de Wet geluidhinder een gedeelte van het industrieterrein Willem-Alexander onttrokken. Hierdoor is de geluidzone gewijzigd (zie figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01_0012.png"

Figuur 6: het gezoneerde industrieterrein Willem Alexander en omliggende geluidzone

Met dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe woningen of overige geluidsvoelige bestemmingen in de geluidzone rondom het bedrijventerrein Willem Alexander geprojecteerd.

Geluid in relatie met de Wet milieubeheer

In de directe omgeving van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen kunnen zich bedrijven bevinden die onder de Wet milieubeheer vallen. De bedrijven moeten voldoen aan de in hun vergunning dan wel in het Activiteitenbesluit gestelde geluidsvoorschriften. Wil een bedrijf zich in de buurt van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen vestigen dan zal via een melding en eventueel een akoestisch onderzoek aangegeven moeten worden dat het bedrijf aan de gestelde geluidsnormen kan voldoen.

Als er in de buurt van een bestaand bedrijf woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dan kan het zijn dat de bedrijfsvoering moet worden aangepast of dat er geluidreducerende maatregelen getroffen moeten worden. Daarom dient er onderzocht te worden of de bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

Op dit moment worden er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dan wel bedrijven geprojecteerd.

4.1.3 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van mens en milieu, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer spreekt van grenswaarden en plandrempels. Grenswaarden zijn normen waaraan in een bepaald jaar voldaan dient te worden. Plandrempels zijn normen die jaarlijks strenger worden en langzaam groeien naar het niveau van de uiteindelijk te bereiken grenswaarde.

De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood en koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in Nederland met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) (jaargemiddelde) en fijn stof (PM10) (jaar- en daggemiddelde) van belang,

De vigerende grenswaarden voor stikstofoxide en fijn stof zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en op plaatsen die niet toegankelijk zijn voor publiek en waar geen vaste bewoning is, zoals akkerland en de rijbaan en ontoegankelijke middenbermen van wegen.

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
fijn stof (PM10)   24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Tabel 2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Op basis van ervaringen in het verleden blijkt dat kleinschalige plannen vrijwel geen invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit. Anderzijds betekent dit ook dat met kleinschalige ingrepen nauwelijks een verbetering van de lokale luchtkwaliteit te realiseren is. Doordat in grote gebieden van ons land niet aan de normstelling kan worden voldaan is het zaak om grootschalige verbeteringen door te voeren die een significant effect hebben op de landelijke luchtkwaliteit.

Deze grootschalige maatregelen zijn samengebracht in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In dit NSL zijn alle 'grote' projecten ondergebracht die een duidelijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Daarnaast zijn hier ook de gezamenlijk te nemen maatregelen in opgenomen.

Met de komst van het NSL komt er ook een eind aan het individueel toetsen van elk nieuw plan aan de normen voor luchtkwaliteit. Dit op basis van de ervaring waaruit blijkt dat o.a. kleine plannen geen of een verwaarloosbare invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³).

Het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Willem Alexander heeft een conserverend karakter. De grenswaarden van de Wlk worden niet overschreden en het bestemmingsplan maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waardoor er in betekenende mate verslechtering van de luchtkwaliteit zou kunnen plaatsvinden. Concluderend kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen randvoorwaarde vormt bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.4 Milieuzonering / bedrijvigheid

Uitgangspunten

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Normstelling

Op het overgrote deel van het plangebied rust de bestemming 'Bedrijventerrein'. Bij het beheer van het bedrijventerrein dient, mede met het oog op mogelijke toekomstige ontwikkelingen, te worden voorkomen dat nabijgelegen gevoelige bestemmingen ernstige overlast zullen ondervinden van de op het terrein aanwezige bedrijvigheid. Daarnaast moeten de aanwezige bedrijven over voldoende milieuruimte beschikken om hun activiteiten ongehinderd uit te kunnen oefenen. Er moet derhalve voldoende afstand bestaan tussen bedrijven en de in de omgeving van het plangebied aanwezige woningen. Middels een zogenaamde milieuzonering van het bedrijventerrein kan worden bepaald welke bedrijvigheid waar op het terrein is toegestaan.

Een toetsingskader voor het aspect milieuzonering wordt gevormd door de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden ingeschat in hoeverre de inrichtingen en bedrijven beperkend kunnen zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in hun omgeving. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden opgenomen welke kunnen worden aangehouden teneinde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken. Hiertoe wordt een tiental milieucategorieën onderscheiden. De richtafstanden zijn gebaseerd op de als gevolg van de bedrijfsactiviteiten te verwachten milieuhinder (vanwege geur, geluid, stof of gevaar).

Bescherming goed woon- en leefklimaat

De milieuzonering is vastgelegd in de planregels en op de planverbeelding, en vindt plaats aan de hand van een zogenaamde Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de conform dit bestemminsplan toegestane bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen. De Staat van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Op het bedrijventerrein Willem Alexander wordt een inwaartse zonering toegepast. Dit wil zeggen dat bufferzones rondom de milieugevoelige functies zijn gecreëerd: op korte afstand van de woonbebouwing zijn slechts weinig belastende activiteiten toelaatbaar (milieucategorieën 1 t/m 3.1). Op grotere afstand van de gevoelige bestemmingen zijn potentieel meer belastende milieuactiviteiten toegestaan (milieucategorieën 2 t/m 5).

Op niet alle delen van het terrein wordt voldaan aan de geadviseerde afstandsnormen uit de VNG-publicatie. Dit vloeit voort uit het (historische) gegeven dat het bedrijventerrein Willem Alexander een bestaand bedrijventerrein betreft, dat vrijwel volledig tot ontwikkeling is gebracht. Op grond van voorliggend bestemmingsplan mogen zich echter geen bedrijven op het terrein vestigen met een grotere milieubelasting, dan reeds toegestaan was conform het voorheen vigerende bestemmingsplan. Daarnaast is het aspect geluid een belangrijke component voor het bepalen van een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van een bedrijventerrein. Omdat het bedrijventerrein Willem Alexander een gezoneerd industrieterrein betreft, wordt deze milieucomponent reeds beheerst door de Wet geluidhinder. Tot slot wordt opgemerkt dat alle in het plangebied aanwezige bedrijven op grond van de Wet milieubeheer omgevingsvergunning- of meldingplichtig zijn. Bij de vestiging van nieuwe bedrijvigheid is de bestaande (woon)omgeving maatgevend voor de activiteiten die op grond van deze milieuregelgeving mogelijk zijn. Dit wettelijk kader vormt een parallel spoor met de in voorliggend bestemmingsplan vastgelegde milieuzonering. Met het gecombineerde spoor van milieuzonering op grond van voorliggend bestemmingsplan, en de genoemde milieuregelgeving, wordt een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijventerrein Willem Alexander geboden.

Bedrijfswoningen

In het plangebied zijn bedrijfswoningen aanwezig of toegestaan volgens de regels van dit bestemmingsplan. Buiten de reeds bestaande rechten zijn geen mogelijkheden opgenomen om een nieuwe bedrijfswoning te realiseren. Bij het realiseren van een nieuwe bedrijfswoning kunnen namelijk nieuwe en bestaande bedrijven belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Bovendien bestaat er in de huidige bedrijfsvoering geen noodzaak voor het hebben van een bedrijfswoning en is het bedrijventerrein vanuit ruimtelijk oogpunt geen geschikte locatie om nieuwe woningen te realiseren en zijn er andere locaties beschikbaar waar realisatie van een woning beter passend is.

4.2 Externe veiligheid

Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de risicovolle activiteiten, zoals Bevi-bedrijven, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen, in of nabij het plangebied. Tevens is afgewogen of risicovolle activiteiten binnen het plan worden toegestaan.

Bij de inventarisatie is gebruik gemaakt van gegevens uit de Risicokaart, de Visie externe veiligheid Roermond en de EV-signaleringskaart van de gemeente Roermond.

Bevi-inrichtingen en andere risicovolle inrichtingen

In figuur 7 is een uitsnede opgenomen van de Risicokaart waarop het plangebied en een aantal risicovolle activiteiten zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01_0013.jpg"

Figuur 7: uitsnede Risicokaart

Binnen het plangebied liggen de volgende risicovolle bedrijven:

  • Varo Energy Tankstorage B.V., Schipperswal 29-31: op- en overslag van minerale brandstoffen;
  • Sif Group BV, Mijnheerkensweg 33: vervaardigen van zware stalen buisvormige constructiedelen;
  • Smurfit Kappa Roermond Papier, Mijnheerkensweg 18: productie van papier voor de golfkartonindustrie;
  • Gasunie, Mijnheerkensweg 18: gasdrukregelstation.

Bij het bedrijf Varo Energy Tankstorage B.V., een BRZO-bedrijf: aan Schipperswal 29-31 vindt bovengrondse op- en overslag plaats van minerale brandstoffen en additieven. De brandstoffen worden aangevoerd door schepen en de additieven voornamelijk door tankauto's. De afvoer van de producten vindt hoofdzakelijk plaats met behulp van tankauto’s.

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) van dit bedrijf strekt zich uit tot buiten de perceelgrens. De PR 10-6-contour strekt zich niet uit tot over (beperkt) kwetsbare objecten. In figuur 8 is deze plaatsgebonden risicocontour weergegeven.

Binnen de PR 10-6-contour van het bedrijf mogen geen kwetsbare objecten gesitueerd of geprojecteerd zijn of worden. Beperkt kwetsbare objecten worden bij voorkeur niet opgericht binnen de PR 10-6-contour. Het groepsrisico ligt ruim onder de oriënterende waarde van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000255-VG01_0014.jpg"

Figuur 8: Plaatsgebonden risicocontour Varo Energy Tankstorage

De SIF Group BV (Mijnheerkensweg 33) produceert zware stalen buisvormige constructiedelen. Ten behoeve van de productie vindt binnen dit bedrijf opslag plaats van zuurstof in een bovengrondse tank. De PR 10-6-contour van de zuurstoftank ligt binnen de perceelgrens.

Bij Smurfit Kappa Roermond Papier gelegen aan Mijnheerkensweg 18 vindt opslag plaats van LPG in een bovengrondse tank en van diverse milieugevaarlijke stoffen (PGS-15-stoffen). De PR 10-6-contouren van de 2 centrale-opslagvoorzieningen voor de PGS-15-stoffen liggen binnen de perceelgrens. De PR 10-6-contour van de LPG-tank ligt grotendeels binnen de perceelgrens. Daar waar de PR 10-6-contour van de LPG-tank de perceelgrens overschrijdt overlapt deze contour de bestemmingen verkeer- en spoorwegdoeleinden. Binnen deze bestemmingen mogen geen gebouwen aanwezig zijn. Er zijn binnen de PR 10-6-contouren van de LPG-tank en de opslagvoorzieningen voor de PGS-15-stoffen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd.

Op het bedrijfsterrein van Smurfit Kappa is een gasdrukmeet- en –regelstation van de Gasunie aanwezig. De PR 10-6-contour van dit gasdrukmeet- en –regelstation ligt binnen de perceelgrens van de papierfabriek.

Binnen de grenzen van het plangebied zijn verder een aantal gasdrukmeet- en –regelstations gelegen. Tussen een gasdrukmeet- en –regelstation en kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten dienen de in het Activiteitenbesluit opgenomen veiligheidsafstanden in acht genomen te worden. In onderstaande tabel 3 zijn deze veiligheidsafstanden weergegeven.

Categorie-indeling   Opstellingswijze   In acht te nemen afstand tot kwetsbare objecten   In acht te nemen afstand tot beperkt kwetsbare objecten  
B   Kast   4 meter   2 meter  
B   (semi-)Ondergronds station   4 meter   2 meter  
B   Kasstation   6 meter   4 meter  
B   Open opstelling/vrijstaand gebouw   10 meter   4 meter  
C   Alle stations t/m 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas   15 meter   4 meter  
C   Alle stations boven 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas   25 meter   4 meter  

Tabel 3: Veiligheidsafstanden gasdrukmeet- en -regelstations

De veiligheidsafstanden uit bovengenoemde tabel zijn niet van toepassing op een gasdrukmeet- en –regelstation dat voor de inwerkingtreding van artikel 3.12 van het Activiteitenbesluit is opgericht en waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan die datum een vergunning in werking en onherroepelijk was; voor zover de afstanden opgenomen in de vergunning afwijken van de afstanden als bedoeld in bovengenoemde tabel 3.

Ten aanzien van een gasdrukmeet- en –regelstation als bovenstaand bedoeld zijn de afstanden opgenomen in de verleende milieuvergunning van toepassing.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van verder weg gelegen Bevi-inrichtingen.

In de regels zijn de aanwezige risicovolle bedrijven positief bestemd. Nieuwe risicovolle bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), danwel propaantanks met een inhoud kleiner dan 13m³, waarvan de veiligheidsafstanden zoals aangewezen in artikel 3.28 van het Activiteitenbesluit buiten de bouwperceelgrens liggen, zijn uitgesloten.

Buisleidingen 

Binnen het plangebied ligt de hogedruk aardgastransportleiding Z-509-04 van de Gasunie. Dit betreft een 8 inch leiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedgebied van deze leiding strekt zich uit tot 100 meter aan weerszijden van de buisleiding. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) ligt op de leiding.

Dit conserverend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen het invloedgebied van bovengenoemde hogedruk aardgastransportleiding. Hierdoor verandert de omvang van het groepsrisico niet.

Op de verbeelding is de belemmeringenstrook, die een omvang heeft van 4 meter aan weerszijden van de leiding, weergegeven.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Binnen het plangebied is de provinciale weg N280 gelegen. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De N280 is aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit de rapportage 'Externe Veiligheid Provinciale Wegen, Provincie Limburg', (Arcadis, 21 september 2010, rapportnummer 074935205:B/D01011.000093), blijkt dat de N280 een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6–contour) heeft van 15 meter. De weg is ter plaatse van het plangebied 27 meter breed. De PR-contour wordt gemeten vanaf het midden van de weg. Dit betekent dat de contour aan weerszijden 15 - 13,5 = 1,5 meter buiten de weg komt. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd.

Het invloedgebied van de N280 strekt zich uit tot over het plangebied. Uit de rapportage 'Externe Veiligheid Provinciale Wegen, Provincie Limburg' blijkt dat het groepsrisico binnen het plangebied als gevolg van de aanwezigheid van de N280 lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Over de overige wegen binnen en in de directe omgeving van het plangebied vindt slechts (zeer) incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

De vervoersintensiteiten van gevaarlijke stoffen over de overige wegen blijven ruim onder de 'vuistregels externe risico’s transport gevaarlijke stoffen' die zijn opgenomen in de Handleiding Risicoanalyse Transport een uitgave van Rijkswaterstaat (Ministerie Infrastructuur en Milieu, d.d. april 2015). In voornoemde handleiding is aangegeven dat wegen binnen de bebouwde kom (maximale snelheid 50 km/uur) geen PR 10-6–contour hebben. Uit de vuistregels kan worden afgeleid dat het groepsrisico ten gevolge van de overige wegen lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

De N280 is niet opgenomen in de Regeling Basisnet. Derhalve is voor deze weg ook geen PAG vastgesteld.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Binnen het plangebied zijn de spoorlijnen Roermond - Weert en Roermond - Venlo gelegen. Over deze spoorlijnen worden gevaarlijke stoffen vervoerd.

De spoorlijn Roermond – Weert heeft een PR 10-6–contour die zicht uitstrekt tot maximaal 5 meter buiten de buitenste spoorstaaf. De PR 10-6–contour van de spoorlijn Roermond – Venlo ligt op de spoorlijn. Binnen de PR 10-6–contouren van voornoemde spoorlijnen zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd.

Aan weerszijden van de spoorlijn Roermond – Weert is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) aanwezig. Dit PAG strekt zich uit tot 30 meter vanaf de buitenste spoorstaaf. De spoorlijn Roermond – Venlo heeft geen PAG.

De invloedgebieden van voornoemde spoorlijnen strekken zich uit tot over het plangebied. Uit het vastgestelde 'Eindrapport Basisnet Spoor' blijkt dat de omvang van het groepsrisico ter plaatse van het plangebied lager is dan de oriëntatiewaarde.

Transport gevaarlijke stoffen over het water

Binnen (Schippershaven en Lisbonnehaven) en in de directe nabijheid (Maas en Lateraalkanaal) van het plangebied zijn transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water aanwezig.

De brandstoffen die bij Varo Energy Tankstorage worden opgeslagen worden aangevoerd door tankschepen via voornoemde transportroutes.

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6–contour) van voornoemde wateren reikt niet verder dan de oevers. Uit de vuistregels, die zijn opgenomen in de publicatie 'Handleiding Risicoanalyses Transport' (1 november 2011, Rijkswaterstaat), kan worden afgeleid dat de omvang van het groepsrisico ter plaatse van het plangebied lager is dan de oriëntatiewaarde.

De Maas en het Lateraalkanaal hebben een PAG van 25 meter vanaf de oeverlijn. Het plangebied ligt buiten dit PAG.

Saneringssituaties

Op basis van de vigerende regelgeving zijn er geen saneringssituaties met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied aanwezig.

Het groepsrisico

Aangezien er binnen de invloedgebieden van Varo Energy Tankstorage, de N280, spoorlijn Roermond – Weert, spoorlijn Roermond – Venlo en de hogedruk aardgastransportleiding Z-509-04 geen nieuwe ontwikkelingen zijn gepland zal er geen toename plaatsvinden van de omvang van het groepsrisico.

Verantwoording

Verantwoording van het groepsrisico is als bijlage toegevoegd. Deze wordt voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld nog aangevuld met het advies van de veiligheidsregio.

4.3 Waterhuishouding

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het plangebied voorkomen.

Oppervlaktewater

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. In het plangebied bevinden zich de Lisbonnehaven, de Mijnheerkenshaven en de Schippershaven. De havens staan in open verbinding staan met de Maas. Ten behoeve hiervan zijn de noodzakelijke, beschermende regelingen in de planregels opgenomen.

Hemel- en afvalwater

Het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) is in december 2008 door de raad vastgesteld. Doelen uit het GRP zijn:

  • 1. zorgen voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • 2. zorgen voor inzameling (voor zover niet door de particulier) en verwerking van hemelwater;
  • 3. zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.

De opvang en afvoer van regenwater in dit bestemmingsplan blijft in beginsel ongewijzigd, aangezien het bestemmingsplan een beheersmatige karakter heeft waar in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Beleidsregels grote rivieren

Het plangebied is zowel gelegen binnen de begrenzing van het waterbergend als stroomvoerend rivierbed van de Maas. Vanwege deze gedeeltelijke ligging binnen het rivierbed zijn de beleidsregels grote rivieren van toepassing. Conform het Barro zijn het waterbergend en stroomvoeren rivierbed van de Maas middels dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Conclusie

Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, daarmee heeft het plan geen wezenlijke invloed op de in het plangebied aanwezige watersystemen. Vanwege het ontbreken van ruimtelijke ontwikkelingen hoeft ook geen watertoets uitgevoerd te worden. Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg aan het waterschap Roer en Overmaas en Rijkswaterstaat voorgelegd. In paragraaf 6.2.2 wordt nader ingegaan op de uitkomsten van het vooroverleg.

4.4 Archeologie

Het plangebied wordt op basis van kaartblad 13 behorende bij de Nota Archeologie 2011 gekenmerkt door een overwegend hoge verwachting. Om de archeologische waarden te borgen is er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor de gebieden die met de hoge verwachting zijn gewaardeerd. Een smalle strook langs de oostelijke grens van het plangebied ligt in een zogenaamde historische kern. Deze strook kent dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern'. De begrenzingen van de archeologische dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de grenzen van de archeologisch waardevolle gebieden oals opgenomen op kaartblad 13 van de Nota Archeologie 2011. Voor de als overig gebied aangeduide gronden hoeft geen dubbelbestemming opgenomen te worden.

De archeologische verwachting concentreert zich binnen het plangebied op alle archeologische perioden. Op basis van de gemeentelijke Nota Archeologie 2011 zijn voor Roermond vijf onderzoeksthema's vastgesteld. In dit plangebied zijn twee van de vijf thema's aan de orde te weten:

  • 1. Rivieren in Roermond als verbindingsweg voor uitwisseling (van handel en kennis);
  • 2. Infrastructuur, handel en defensie.

In het bestemmingsplangebied zijn geen beschermde monumenten gelegen.

4.5 Cultuurhistorie

De geschiedenis van het bedrijventerrein Willem Alexander is kort toegelicht in hoofdstuk 2. Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht. Het gebied is voornamelijk door 20ste eeuwse ingrepen gevormd. De cultuurhistorische waarden van het gebied zijn gering en niet behoudenswaardig. In het plangebied zijn geen rijks- en of gemeentelijke monumenten aanwezig welke een verdergaande planologische bescherming behoeven.

4.6 Flora en Fauna

Soortenbescherming

In april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Krachtens de Flora- en faunawet mogen er in Nederland geen ingrepen plaatsvinden die een negatief effect op het leefgebied van beschermde soorten met zich meebrengen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of verlening van een omgevingsvergunning dient derhalve een inschatting te worden gemaakt naar de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de in een plangebied aanwezige natuurwaarden, en in het verlengde daarvan, de Flora- en faunawet. In het geval van nieuwe ontwikkelingen betekent dit dat informatie verzameld dient te worden over de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten, de verwachte negatieve effecten op deze soorten en de gevolgen daarvan in het kader van de Flora- en faunawet.

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan betreft het bedrijventerrein Willem Alexander. De ecologische en landschappelijke betekenis van dit bebouwd gebied is gering. Omdat voorliggend bestemmingsplan een beheersgericht karakter heeft, waarbij geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, zal de vaststelling van dit plan geen (negatieve) effecten hebben op eventueel in de directe omgeving van het plangebied aanwezige ecologische waarden.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nabij waardevolle groene elementen of in leegstaande bebouwing dient wellicht nader onderzoek naar mogelijk beschermde planten en diersoorten te worden uitgevoerd. Dit zal per geval bepaald moeten worden. Vooralsnog is hiervan geen sprake. Wel geldt in ieder geval dat te allen tijde de algemene zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet van toepassing is. Dit houdt in dat alle handelingen, die nadelig zijn voor de flora en fauna en die niet nodig zijn om het beoogde doel te verwezenlijken, achterwege gelaten moeten worden.

Gebiedsbescherming

Naast het aspect soortenbescherming moet eveneens worden beoordeeld of de vaststelling van het bestemmingsplan invloed kan hebben op gebieden die volgens de overige natuurwetgeving beschermd zijn, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, Goudgroene natuurzone in het POL2014).

Uit deze beoordeling blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Roerdal, bevindt zich op ca. 1 km ten zuiden van het plangebied. Gelet op de aard van de in het plangebied geprojecteerde ontwikkelingen en de afstand tot deze gebieden is externe werking niet aan de orde.

Het plangebied maakt evenmin deel uit van de EHS. Het dichtstbij gelegen EHS onderdeel bevindt zich direct ten noorden van het plangebied: dit betreft het natuurgebied Stadsweide. De EHS kent echter geen externe werking. De vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op dit EHS onderdeel.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect gebiedsbescherming geen randvoorwaarden bestaan ten aanzien van voorliggend plan. Op basis van de aard van de ingreep en de afstand tot beschermde gebieden worden geen effecten verwacht op beschermde gebieden of landschapselementen (Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten).

4.7 Verkeer en infrastructuur

Verkeer

De N280/Wilhelminasingel vormt de hoofdverbinding van en naar het bedrijventerrein Willem Alexander. Het terrein heeft hierop twee aansluitingen; bij de kruising met de Mijnheerkensweg en de kruising met de Schipperswal. Deze twee wegen vormen ook de interne hoofdontsluiting van het plangebied.

In het algemeen kan gesteld worden dat de interne auto-ontsluiting van het bedrijventerrein voldoet. Structurele uitbreiding van de interne wegenstructuur voor autoverkeer is niet aan de orde. Eventueel noodzakelijke aanpassing van infrastructuur qua omvang of uitrusting (herinrichting) kan veelal op eenvoudige wijze binnen het bestaande ruimtebeslag worden gerealiseerd. In onderhavig bestemmingsplan is de verkeersbestemming waar mogelijk ruim opgezet ten einde mogelijk gewenste toekomstige herinrichtingen van deze wegen en gebieden te faciliteren.

In het kader van de reconstructie van de N280 zal waarschijnlijk een nieuwe aansluiting van de N280 op de Mijnheerkensweg worden gerealiseerd. Ten behoeve van de reconstructie van de N280 zal een separate planologische procedure worden doorlopen. De beoogde aanpassingen aan de N280 vormen dan ook geen verder aandachtspunt bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Parkeren

In het bestemmingsplan zijn parkeernormen opgenomen conform de vastgestelde Parkeernota Roermond. Uitgangspunt van deze parkeernormen is dat het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zal dit ook niet tot veranderingen leiden in de parkeerbalans in de (omgeving van) het bedrijventerrein.

Overige (ondergrondse) infrastructuur

Het bedrijventerrein Willem Alexander is op een adequate wijze aangesloten op de moderne nutsvoorzieningen. Dit gaat uiteraard gepaard met een eigen infrastructuur van bovengrondse en ondergrondse leidingen en voorzieningen. In het plangebied is één planologisch te beschermen leiding aanwezig, te weten een hogedruk gastransportleiding met een diameter van 4 inch en een druk van 40 bar, welke in beheer is bij de Gasunie. De betreffende leiding kent aan weerszijden een beschermingszone van 4 meter. Aan deze beschermingszone is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' toegekend. Daarnaast is in het plangebied een waterkering aanwezig. Deze waterkering behoort tot dijkring 76a 'Alexanderhaven', zoals deze is opgenomen in de legger behorende bij de keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Ten aanzien van de waterkering gelden op grond van de waterschapskeur specifieke (bouw)regels. De waterkering heeft met de dubbelbestemming 'Waterstaat' eveneens een passende bescherming gekregen. Conform het beleid van het waterschap en de gemeente Roermond worden deze regels uit de keur vertaald en verankerd in het nieuwe bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Willem Alexander'.

Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Feitelijke planopzet

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens het 'Handboek bestemmingsplannen' van de gemeente Roermond. Er is sprake van een zogenaamd 'beheersplan' aangezien onderhavig plan de bestaande situatie vastlegt. Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO-Standaarden 2012 en is digitaal uitwisselbaar conform de volgende normen:

  • Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI);
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP);
  • Praktijkrichtlijn Bestemmingsplan (PRBP)

Het beleid, zoals opgenomen in deze toelichting, is vertaald in de regels en op de bijbehorende verbeelding. De bestemmingsomschrijvingen zijn vastgelegd in de regels van de verschillende bestemmingen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. Om voldoende inzicht te krijgen in de juridische opzet van het plan worden hierna de systematiek en de inhoudelijke bepalingen nader toegelicht.

5.2 Juridische planopzet

5.2.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Willem Alexander' is een bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

5.2.2 Verbeelding

Tot het plan behoort een analoge en een digitale verbeelding. De analoge verbeelding bevat alle te verbeelden informatie. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en verklaringen. In de digitale verbeelding is eveneens alle te verbeelden informatie opgenomen die op een interactieve wijze wordt getoond.

De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale en GBKR ondergrond, op werkelijke schaal. De analoge verbeelding bestaat uit een kaart. Aan de op de verbeelding opgenomen ondergrondgegevens, zoals gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergronden hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

5.2.3 Planregels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Artikel 1 bevat een uitleg van de begrippen die in de planregels voorkomen. Artikel 2 bepaalt de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor alle bestemmingen. Deze artikelen kennen een standaardopbouw. Per planregel zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Per onderdeel volgt een nadere omschrijving en onderbouwing.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft daarnaast onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels en algemene gebruiksregels.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan.

5.2.4 Wijze van bestemmen

De bestemmingen zijn zoveel mogelijk gebiedsgewijs toegekend. Bij enkele bestemmingen is gebruik gemaakt van een specifieke bestemming met bijvoorbeeld een functieaanduiding. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken gebouwen zijnde of werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Enkelbestemmingen 

Artikel 3 Bedrijventerrein

Op het de bedrijventerrein zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 5 toegestaan, waarbij in de toekenning van de milieucategorieën rekening is gehouden met de diverse omgevingsfactoren. De milieuzonering is door middel van functieaanduidingen vastgelegd. Nieuwe bevi-inrichtingen zijn uitgesloten. In de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan de plaatsgebonden risicocontour van bestaande Bevi-inrichtingen onder voorwaarden kan worden uitgebreid. Enkele bestaande en tevens vergunde bedrijfswoningen en kantoor- en maatschappelijke activiteiten zijn met een seperate aanduiding vastgelegd op de verbeelding.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen ten behoeve van bovengenoemde bedrijvigheid. Op de verbeelding is aangegeven aan welke maatvoering de gebouwen moeten voldoen.

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor bedrijven die niet zijn opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten, en voor bedrijven die vallen onder een zwaardere milieucategorie dan ter plaatse toegestaan, mits de activiteiten van deze bedrijven qua aard en milieubelasting vergelijkbaar zijn met de ter plaatse reeds toegestane bedrijvigheid.

Nieuwe kantooractiviteiten zijn slechts toegelaten ondergeschikt aan en ter ondersteuning van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten. De vestiging van nieuwe zelfstandige reguliere, volumineuze en grootschalige detailhandel is niet toegestaan.

Tot slot zijn de gronden gelegen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' tevens bestemd voor de bij een bedrijventerrein bijbehorende functies zoals verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 4 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de grootschalige (openbare) groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn openbare groenvoorzieningen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

Tevens zijn ondergeschikte functies zoals parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, speelvoorzienigen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden en kleinschalige evenementen binnen deze bestemming toegestaan.

Artikel 5 Horeca

Deze bestemming is toegekend aan het bestaande horecabedrijf aan de Mijnheerkens. Binnen deze bestemming is horeca in categorie 2 en een bedrijfswoning toegestaan.

De hoofdgebouwen moeten in het bouwvlak worden gebouwd. Nieuwbouw en/of het toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan behoudens herbouw. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte opgenomen. Verder is een regeling opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Tot slot zijn deze gronden mede bestemd voor de bij een horecabedrijf behorende verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer

Aan de spoorlijn Weert - Roermond is de bestemming ‘Verkeer - Railverkeer’ toegekend. De binnen deze bestemming gelegen gronden zijn bestemd voor railverkeersdoeleinden en de daarbij behorende gebouwen en voorzieningen. Daarnaast zijn nog specifieke functieaanduidingen opgenomen voor de viaducten van de N280. Tevens zijn deze gronden mede bestemd voor de functies groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 7 Verkeer - Wegverkeer

Deze bestemming is toegekend aan de regionale gebiedsontsluitingsweg N280 alsmede de diverse wegen op het bedrijventerrein Willem Alexander. De wegen op het bedrijventerreinen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen bedrijfspercelen. Vergelijkbaar met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' zijn deze gronden tevens bestemd voor parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, evenementen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Artikel 8 Water

Voor de Willem Alexander haven en de Maas is de bestemming ‘Water’ opgenomen. Binnen deze bestemming zijn naast watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige functies toegestaan. Tevens is beroepsvaart en recreatief medegebruik (waaronder voor plezier- / recreatievaart met gemotoriseerde vaartuigen) toegestaan. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

Dubbelbestemmingen

Artikel 9 Leiding - Gas 

Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen zijn activiteiten, die het bedrijfszeker en veilig functioneren van deze leiding kunnen schaden, niet toegestaan. Om deze reden is aan de hogedruk aardgastransportleiding (met de daarbij behorende beschermingszone) de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' toegekend. De gronden met de dubbelbestemming zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgastransporleiding en bijbehorende belemmerende strook.

In de dubbelbestemming is een bebouwingsregeling opgenomen waarbij uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de aargastransportleiding mogen worden opgericht met een maximale hoogte van 5 meter. Daarnaast kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde die krachtens de onderliggende basisbestemming zijn toegestaan. In de belemmeringszone rondom de ondergrondse leiding is tevens een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken van toepassing.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de delen van het plangebied waar sprake is van 'aanwezige of naar verwachting aanwezige hoge archeologische waarden'. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt in principe een bouwverbod. Bepaalde bouwactiviteiten van kleinere of ondergeschikte omvang zijn rechtstreeks toegestaan. Ten behoeve van overige bouwactiviteiten kan middels een omgevingsvergunning van dit bouwverbod worden afgeweken.

Verder is er voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan verleend worden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Op deze vergunningplicht gelden enkele uitzondering indien bijvoorbeeld sprake is van het normale beheer en/of onderhoud.

Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (gedeeltelijk) kan worden opgeheven indien uit archeologisch onderzoek van een specifieke locatie blijkt dat de archeologische waarden niet langer aanwezig of behoudenswaardig zijn.

Artikel 11 Waarde - Archeologie historische kern

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming en het behoud van de op of in de gronden voorkomende archeologische waarden voor de bebouwde gronden binnen de historische kernen. Binnen deze bestemming mag geen bebouwing worden opgericht, behoudens vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, voor bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieperreiken dan 40 cm of waarbij de oppervlakte maximaal 100m2 bedraagt. Van de bouwregels kan, onder voorwaarden, worden afgeweken met een omgevingsvergunning.

Verder is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden zodat de specifieke archeologische waarden worden beschermd. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern' (gedeeltelijk) kan worden gewijzigd indien uit archeologisch onderzoek van een specifieke locatie blijkt dat de archeologische waarden niet langer aanwezig of behoudenswaardig zijn.

Artikel 12 Waterstaat

Deze dubbelbestemming is aan de waterkering van de Maas toegekend. In paragraaf 4.7 is beschreven dat dit een waterkering is welke is vastgelegd in de keur van het waterschap Roer en Overmaas. Bij ontwikkelingen ter plaatse van deze gronden dient, naast de bepalingen van de onderliggende bestemming, ook rekening gehouden te worden met de regels van deze dubbelbestemming en de waterschapskeur.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van waterstaatswerken worden gerealiseerd, met een maximale hoogte van 3,50 meter.

Voor het bouwen van overige gebouwen en/of bouwwerken overeenkomstig de onderliggende enkelbestemming kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering, en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheer, een omgevingsvergunning worden verleend.

Artikel 13 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

Deze bestemming is opgenomen om gevolg te geven aan de doorwerkingsplicht van het Barro en de Beleidslijn grote rivieren. De dubbelbestemming is toegekend aan het deel van het plangebied dat van belang is in verband met de stroomvoerende functie voor de rivier. Binnen deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van het stroomvoerend rivierbed worden gebouwd. Van deze regel kan worden afgeweken waardoor overeenkomstig de basisbestemming mag worden gebouwd indien dit (samengevat) geen gevolgen heeft voor de afvoercapaciteit en het bergend vermogen van de Maas.

Artikel 14 Waterstaat - Waterbergend rivierbed

Deze bestemming is eveneens opgenomen om gevolg te geven aan de doorwerkingsplicht van het Barro en de Beleidslijn grote rivieren: de dubbelbestemming is toegekend aan het deel van het plangebied dat van belang is in verband met de waterbergende functie voor de rivier. Vergelijkbaar met het stroomvoerend rivierbed mogen binnen deze dubbelbestemming uitsluitend bouwwerken ten dienste van het waterbergend rivierbed worden gebouwd. Van deze regel kan worden afgeweken waardoor overeenkomstig de basisbestemming mag worden gebouwd indien dit (samengevat) geen gevolgen heeft voor de afvoercapaciteit en het bergend vermogen van de Maas.

Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Met deze bepaling wordt beoogd om misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen. De anti-dubbeltelregel is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 16 Algemene bouwregels

In deze bepaling zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot bestaande afstanden en andere maten. Bestaande afwijkende maatvoeringen mogen, mits legaal (dus krachtens een omgevingsvergunning of met gebruikmaking van een wijzigings op afwijkingsbevoegdheid) tot stand gekomen ter plaatse van die afwijking als maatgevend worden beschouwd.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

Deze bepaling is een rechtstreekse uitwerking van het in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht opgenomen verbod om gronden of bouwwerken te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

Geluidzone - industrie

In het plan is een gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' opgenomen. Het bedrijventerrein Willem Alexander is een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er conform het zonebesluit een geluidzone rond het bedrijventerrein is gelegen. Deze zone kent de aanduiding 'Geluidzone - industrie'. Binnen deze zone zijn in principe geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Daarbij moet wel worden voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder.

Vrijwaringszone - vaarweg

Ook is in het plangebied de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen vanwege de ligging van het plangbied grenzend aan de Maas. De vrijwaringszone betreft de zone die conform het Barro geldt ten aanzien van het naastgelegen oppervlaktelichaam, in dit geval de Maas. Deze zone is opgenomen om de nautische belangen van de Maas en de toegankelijkheid van deze rijksvaarweg voor hulpdiensten en het uitvoeren van het beheer en onderhoud te waarborgen. In dat kader is een verbod opgenomen om hier ter plekke bouwwerken te bouwen en opslag te realiseren.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en percentages met betrekking tot het bouwen, het oprichten van gebouwen van openbaar nut en het in beperkte mate verschuiven bestemmingsgrenzen. Deze bepaling vindt zijn grondslag in artikel 3.6 lid c Wro. Evenals met de wijzigingsregels wordt hiermee beoogd het plan een zekere mate van flexibiliteit te bieden. In vergelijking met de wijzigingsregels is de mate van flexibiliteit weliswaar kleiner, maar de juridische procedure, voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken is eenvoudiger.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft de mogelijkheid om bestemmingen te wijzigen. Deze bepaling vindt zijn grondslag in artikel 3.6 lid a Wro.

Artikel 21 Algemene procedureregels

Deze regel bevat de procedure welke gevolgd moet worden bij het stellen van nadere eisen.

Artikel 22 Overige regels

Dit artikel bevat enkele aanvullende regels, welke voor het gehele plangebied gelden en welke niet onder een eerdere algemene bestemming konden worden opgenomen. Dit betreft onder andere een bepaling omtrent de verhouding tussen de regels van voorliggend bestemmingsplan en overige wettelijke regelingen, een algemene bepaling inzake het parkeren en de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders tot het stellen van nadere eisen in verband met de externe veiligheid.

Artikel 23 Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt mag gehandhaafd blijven. Het overgangsrecht is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 24 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden. Tevens is in dit artikel de vaststellingsverklaring opgenomen.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

In Bijlage 1 van de regels is de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst betreft niet de volledige opsomming van de in de SBI onderscheiden bedrijfstypen (overeenkomstig de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG), maar een op maat aangepaste lijst. Bij de beoordeling of een bedrijfsactiviteit is toegestaan zal eerste gekeken moeten worden of deze op grond van de desbetreffende bestemming is toegestaan. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is vervolgens verder uitgewerkt welke bedrijfsactiviteiten in de verschillende milieucategorieën zijn toegestaan.

Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten

In de Staat van horeca-activiteiten is een onderscheid gemaakt naar de verschillende categorieën horeca. De categorie-indeling is gebaseerd op de ruimtelijke invloed die de desbetreffende horeca-activiteit op de omgeving heeft. Categorie 1 betreft winkel ondersteunende horeca met een relatief geringe ruimtelijke invloed op de omgeving gelet op onder andere de beperkte openingstijden. Categorie 2 betreft onder andere restaurants, zaalaccommodaties, bars en café's niet zijnde winkelondersteunende horeca. Categorie 3 zijn de hotels en pensions waar tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt. Categorie 4 betreft horeca-activiteiten met de grootste ruimtelijke invloed zoals een bar-dancing en discotheek.

Bijlage 3 Parkeernormen

De parkeernormen op grond van de Nota Parkeernormen 2014 (vastgesteld 4 november 2014) zijn opgenomen als bijlage bij de regels. Voor het plangebied gelden de normen 'Schil' en 'Rest bibeko & bubeko', zoals aangegeven op de in bijlage 3 opgenomen kaart.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid en Grexwet

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • kostenverhaal anderszins verzekerd is én
  • fasering niet noodzakelijk is én
  • het stellen van locatie eisen niet noodzakelijk is, óf
  • één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van toepassing is, te weten:
    • 1. het totaal der wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan € 10.000,00 óf
    • 2. er geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde zijn óf
    • 3. de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Willem Alexander' betreft grotendeels een beheersregeling voor reeds bestaande bebouwing en gronden. Voor vervangende nieuwbouw zullen normaal gesproken geen kosten die tot de grondexploitatie behoren aan de orde zijn. Omdat sprake is van vervanging van bestaande bebouwing, zullen de nutsvoorzieningen en voorzieningen in de openbare ruimte aanwezig zijn en zal aanpassing daarvan in de meeste gevallen niet aan de orde zijn. Omdat sprake zal zijn van individuele herbouwplannen is het niet noodzakelijk om een tijdvak of fasering te bepalen.

Gelet op het vorenstaande is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd en kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Willem Alexander' worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraakprocedure

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Willem Alexander' heeft voor een ieder voor inspraak ter inzage gelegen van 27 januari 2016 tot en met 8 maart 2016. Er zijn 5 inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn behandeld in het document 'Verslag inspraak en vooroverleg Voorontwerp bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Willem Alexander’. Kortheidshalve wordt verwezen naar dit document, dat als bijlage 2 is toegevoegd aan deze toelichting.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg zijn 5 vooroverlegreacties (waarvan één inhoudelijk) ontvangen. Voor de samenvatting van de reacties wordt verwezen naar het reeds genoemde document 'Verslag inspraak en vooroverleg Voorontwerp bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Willem Alexander’, dat als bijlage 2 bij deze plantoelichting is opgenomen.

6.2.3 Zienswijzenprocedure