direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan "Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 25 april 2013 de Business Case Sport behandeld. Op een aantal aspecten bleek nader onderzoek nodig waarvoor het plan van aanpak uitvoering fase 3 t/m 6 is opgesteld. De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 26 februari 2014 ingestemd met de uitvoering van fase 3 t/m 6.

Het doel van de Business Case Sport is te komen tot een toekomst bestendig zwembad, alsmede te komen tot voldoende binnensportaccommodatie voor de verschillende binnensportverenigingen uit Valkenswaard.

De opdracht voor Fase 3 is: onderzoek demografische ontwikkelingen m.b.t. consequenties voor de binnensport en verdere concretisering PPS mogelijkheden

In fase 3 zijn diverse onderzoeken uitgevoerd om te kunnen komen tot het meest optimale scenario. Er is onderzoek gedaan naar:

  • a. demografische ontwikkelingen om een beeld te hebben van de (toekomstige) vraag naar binnensportaccommodaties,
  • b. de benodigde m2 overdekte sportfaciliteiten,
  • c. de financiële consequenties,
  • d. de mogelijke samenwerkingsverbanden,
  • e. de mogelijke inhuur van overdekte sportruimte van derden en
  • f. de mogelijkheden van het bouwen van een multifunctionele sporthal.

De projectgroep en de werkgroep met vertegenwoordigers uit de binnensportverenigingen en de Sportraad hebben in samenspraak in totaal 10 scenario's bekeken. Daarbij is heel breed gekeken: van één losse hal tot meerdere hallen op verschillende locaties en een hal of hallen gecombineerd met het zwembad.

Voorkeursscenario

Uit alle scenario's is één scenario als voorkeursscenario gekomen. Dit scenario, inclusief de afweging hiervan, is op 26 februari 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Valkenswaard vastgesteld.

Het voorkeursscenario bestaat uit de volgende ontwikkelingen:

  • 1. het zwembad 'De Wedert' te renoveren en een multifunctionele sporthal aan het zwembad te bouwen.
  • 2. de verenigingen de mogelijkheid te bieden in het weekend gebruik te maken van de sporthal bij Were Di (de verenigingen geven echter aan hier geen gebruik van te willen maken vanwege het ontbreken van een tribune en horeca);
  • 3. de Amundsenhal te slopen en bewegingsonderwijs (primair onderwijs) te verspreiden over andere binnensportcapaciteit;
  • 4. de Denneberg gedurende zes jaren in stand te houden, waarna opnieuw bekeken dient te worden of de vereniging verder gefaciliteerd wordt.

Met dit scenario voorziet het zwembad weer voor een periode van 20 jaar in de behoefte van de Valkenswaardse bevolking. Door de sporthal aan het zwembad vast te bouwen ontstaan er financiële voordelen en betere mogelijkheden ten opzichte van een solitaire sporthal. Zowel de investeringskosten als de exploitatielasten zijn lager en het multifunctionele karakter van de nieuwe accommodatie heeft mogelijkheden op een hogere bezetting, hogere attractiviteit en meer gebruiksmogelijkheden tot gevolg. Ook is de multifunctionele accommodatie aantrekkelijker voor een (horeca)exploitant, waardoor een hoger omzetpotentieel ontstaat en er dus meer pacht gevraagd kan worden. Daarbij is het de meest doelmatige oplossing voor de BC Sport; er wordt een overall hogere bezetting van bestaande accommodaties bereikt.

Doel en proces bestemmingsplan

De gemeenteraad heeft in haar besluit van 26 februari 2015 ingestemd met het toepassen van de coördinatieregeling voor de realisatie van de sporthal conform het voorkeursscenario.

Het toepassen van de coördinatieregeling heeft bestuursrechtelijk voordelen: het biedt sneller zekerheid en is efficiënt doordat in de beroepsprocedure alle betrokken besluiten als één besluit worden aangemerkt. Er is één beroepsgang naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Gelet op de planning van de bouw en de aanbesteding voor de realisatie van de sporthal is ervoor gekozen om in voorliggend bestemmingsplan alleen de ruimtelijke kaders vast te leggen voor de toekomstige invulling van het plangebied. Er wordt derhalve geen gebruik gemaakt van voornoemde coördinatieregeling. Voor de daadwerkelijke realisatie zal te zijner tijd een aparte reguliere omgevingsvergunningprocedure voor ondermeer de activiteit bouwen en bijbehorende werkzaamheden worden doorlopen.

In voorliggend bestemmingsplan Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29 wordt de realisatie van de nieuwe sporthal bij zwembad 'De Wedert' planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan 'Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29' is opgesteld om het voorkeursscenario voor de bouw van de sporthal te faciliteren en ruimtelijk-juridisch mogelijk te maken.

In het vigerende bestemmingsplan 'Valkenswaard Noord' onherroepelijk per 25 november 2009 heeft het plangebied de bestemming Sport. Ter plaatse van het plangebied is een bebouwingspercentage van 0% opgenomen, waardoor er geen bebouwing mogelijk is binnen de cirkel in onderstaande afbeelding. Deze beperking is opgenomen vanwege de opslag van chloorbleekloog voor het zwembad 'De Wedert' waardoor nieuwe bebouwing niet mogelijk is.

De realisatie van de nieuwe sporthal is gelet op het bovenstaande niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: uitsnede vigerend bestemmingsplan Valkenswaard Noord.

De in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsregeling is gericht op de realisatie van het voorkeursscenario uit de Business Case Sport. Hierbij is aangesloten op de recente geactualiseerde bestemmingsplannen om op die manier zoveel als mogelijk te komen tot een eenduidige regeling die in alle nieuwe bestemmingsplannen in Valkenswaard toegepast kan worden.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk komen ook de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de uitgangspunten van het plan. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Als laatste komt in hoofdstuk 8 de inspraakreacties en het wettelijk vooroverleg aanbod.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Dit bestemmingsplan omvat het gebied van zwembad 'De Wedert' en gymzaal 'Het Gegraaf'. Op de overzichtskaart is het plangebied nader aangeduid, waarbij inzicht wordt gegeven in de ligging ten opzichte van de omliggende gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: luchtfoto met plangebied in rood kader (bron: www.globespotter.nl)

Het plangebied wordt begrensd door de Pastoor Heerkensdreef aan de zuid en oostzijde, het terrein van PHV (Politie Honden Vereniging) De Dresseur aan de noordzijde en het terrein van de VVH (Verenigde Valkenswaardse Hondenliefhebbers) en Tennisvereniging Ginneve aan de westzijde.

2.2 Bestaande juridische regeling

Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan 'Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29' 'in werking treedt, gelden de onderstaande bestemmingsplannen.

Vigerende bestemmingsplan   Vaststelling   Goedkeuring   Onherroepelijk  
Valkenswaard Noord   28 februari 2007   28 oktober 2008   25 november 2009  

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio’s die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.

Het Rijk zet met de structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • "het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • wet verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn".

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0004.png"

Afbeelding 3: Structuurvisie Infrastructuur en ruimte

In afbeelding 3 zijn de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur weergegeven. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen. Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Daarnaast is aangegeven dat de ambitie is dat Nederland in 2040 blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden, is Nederland een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit, is de ambitie dat Nederland in 2040 nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden heeft en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro.

Aan het Barro zijn inmiddels een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Het gewijzigde Barro is per 1 oktober 2012 in werking getreden.

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er geen regels uit het Barro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen zijn gemoeid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de ladder wordt ingevuld.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft het volgende voor:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Verantwoording

Trede 1:

De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op een regionale behoefte voor stedelijke ontwikkeling op het gebied van wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. De ladder kent daarbij geen ondergrens. Als er een regionale vraag is, hoe klein deze ook is, dan is in de motivering van de locatiekeuze de ladder van toepassing.

De te realiseren nieuwe sporthal is het resultaat van de Business Case Sport waarbij de bestaande sportvoorzieningen in de gemeente Valkenswaard zijn onderzocht met het oog op de toekomstige sportbehoefte van alle verenigingen binnen de gemeente. De nieuwe sporthal is daarmee geen uitbreiding van het aantal sportvoorzieningen maar dient ter vervanging van verouderde sportaccommodaties die ook met een renovatie niet aan de eisen van de sportbeoefening op lange(re) termijn kunnen voldoen.

Uit de scenariostudie blijkt dat het beste scenario het combineren van voorzieningen is om zo de uitwisselbaarheid en de exploitatie te optimaliseren. De keuze om het zwembad en de sporthal te combineren levert het beste toekomstbeeld op vanuit de sport, de exploitatie en de ondersteunende functies zoals het beheer en onderhoud van de accommodatie en horecamogelijkheden.

De realisatie van de nieuwe sporthal, zie ook de samenvatting van het voorkeursmodel in paragraaf 1.1 is afgestemd op de toekomstige sportbehoefte binnen de gemeente Valkenswaard en voldoet daarmee aan trede 1 van de ladder. De afweging van de scenario's is ook opgenomen als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.

Trede 2:

De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vinden plaats in het stedelijk gebied. Binnen het plangebied is het huidige zwembad 'De Wedert' gelegen dat zal worden gerenoveerd. De gymzaal 'Het Gegraaf' ligt ook binnen het plangebied en behoud haar functie als sportlocatie. Er is daarom sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Trede 3:

Omdat er sprake is van een ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied (zie ook afbeelding 4 in paragraaf 3.2) is deze trede niet van toepassing. Door de combinatie en centralisatie van sportvoorzieningen bij het sportcomplex 'De Wedert' worden voorzieningen die nodig zijn voor de sportbeoefening gecombineerd waardoor er ruimtewinst optreedt. Ook vindt er door het concentreren van sportvoorzieningen binnen het bestaande stedelijk gebied geen ruimteclaim plaats in gebieden die zijn gelegen buiten het stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening

Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2010 nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld, de structuurvisie ruimtelijk ordening. Deze structuurvisie is op 1 januari 2011 in werking getreden en op 19 maart 2014 partieel herzien. De structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie hanteert een sturingssysteem uit twee lagen: robuuste structuren en een gebiedsgerichte benadering in zogenaamde gebiedspaspoorten. Deze twee lagen zijn beiden gebiedsdekkend. De sturing is verschillend. Voor de ontwikkeling en bescherming van de structuren voelt de provincie zich primair verantwoordelijk en zet de provincie in op het niveau van de provincie als geheel.

De provincie kent 4 structuren:

  • de groenblauwe structuur: gebieden waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden
  • de agrarische structuur: een breed georiënteerde plattelandseconomie, waar landbouw een belangrijke drager is en waar de landbouwfunctie goed is afgestemd op de omgeving.
  • de stedelijke structuur: alle grote locaties voor wonen, werken en voorzieningen zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen, waar de nadruk ligt op concentratie, zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit, verknoping aan infrastructuur en versterking van kennisinnovatie economie.
  • Infrastructuur: samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen waarbij de nadruk ligt op betere verknoping, bevorderen bereikbaarheid, aandacht voor landschap en goede verdeling over verschillende netwerken.


Het bestemmingsplan 'Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29' ligt in de stedelijke structuur. De provincie wil in deze gebieden het volgende bereiken:

  • 1. Concentratie van verstedelijking

De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

  • 2. Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.

  • 3. Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap. Daarnaast is het van belang dat er meer regie komt op stedelijke functies en de inrichting langs grote infrastructuren van weg, spoor en water.

  • 4. Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur

Een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan infrastructuur draagt bij aan een goede bereikbaarheid en daarmee aan het (inter)nationale vestigingsklimaat van Noord-Brabant.

  • 5. Versterking van de economische kennisclusters

Voor de regio Valkenswaard ligt het accent op Brainport met high tech, life sciences & medische technologie, food & nutrition. Door een vestigingsklimaat te bieden dat de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, overheden en onderwijsinstellingen stimuleert, wordt de positie van de kennisclusters versterkt. Dit zorgt voor een sterkere positie in (inter)nationaal verband.


Met de gebiedspaspoorten geeft de provincie de gebiedskenmerken en de provinciale ambities aan voor de verschillende landschappen die Brabant kenmerken. Valkenswaard ligt in gebiedspaspoort de Kempen. De gebiedspaspoorten zeggen iets over de ontwikkeling in het buitengebied. Hierbij ligt de nadruk op het versterken van het groene mozaïeklandschap van de Kempen en het beter verbinden van het landschap met het stedelijk gebied Eindhoven. Relevant voor Valkenswaard daarin is onder andere natte robuuste beekdalen te versterken, water langer vast te houden, recreatieve verbindingen, groene overgangen van de dorpsrand, stimuleren van het aanbieden van streekproducten, zorg en educatie, ontwikkeling van Kempische bermen, Dommeldal verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch recreatief ontsluiten.

Verordening ruimte 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergaderingen van 7 februari 2014 en 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in hun vergadering van 18 maart 2014 besloten de Verordening ruimte 2014 op onderdelen te wijzigen. De Verordening ruimte 2014 stelt eisen aan door de gemeenten in Noord-Brabant op te stellen bestemmingsplannen en andere planologische maatregelen.

In de Verordening ruimte is het plangebied aangewezen als 'Bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied'. Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt in het nieuw provinciaal beleid het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar 'bestaand stedelijk gebied' en 'zoekgebied verstedelijking' door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijk gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.

Op afbeelding 4 is een uitsnede van de Verordening ruimte opgenomen. In de Verordening ruimte is het plangebied aangewezen als 'Bestaand stedelijk gebied; stedelijk concentratiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 4: Uitsnede Verordening ruimte

De Verordening ruimte geeft ook algemene regels ten aanzien van leisurevoorzieningen. In de begripsbepalingen (artikel 1.50) wordt deze voorziening gedefinieerd als 'veelal grootschalige en publieksaantrekkende stedelijke voorziening ten behoeve van entertainment, cultuur, recreatie of sport'.

In artikel 4.9 van de Verordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een leisurevoorziening tenzij dit leidt tot een bovenregionale leisurevoorziening.

Voor een bovenregionale leisurevoorziening is het bezoekersaantal 750.000 per jaar of meer. Dit bezoekersaantal wordt voor dit plan niet gehaald waardoor er geen sprake is van een bovenregionale leisurevoorziening.

Toets

De ontwikkeling zoals opgenomen in voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de Verordening ruimte zoals hiervoor is beschreven.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Valkenswaard

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de gemeenteraad van Valkenswaard op 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard deel A vastgesteld en op 28 november 2013 deel B van de structuurvisie.

Een update van de StructuurvisiePlus uit 2003 was noodzakelijk omdat een aantal zaken al ontwikkeld of uitgevoerd zijn en er nieuwe aandachtspunten op de agenda zijn gekomen. Ook heeft de gemeente op diverse punten nieuw beleid geformuleerd en beleidslijnen herzien. Tenslotte ontbrak een uitvoeringsprogramma.

De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen, deel A en deel B. Deel A bevat een ruimtelijke toetsingskader en visie op hoofdlijnen voor de lange termijn (tot 2030). Dit deel formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.

Deel B van de structuurvisie is een ruimtelijk- functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. In dit deel van de structuurvisie staat beschreven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden. Het projectenplan zal periodiek worden geactualiseerd en geeft daarmee steeds voor een bepaalde periode weer op welke wijze de ontwikkelingskoers tot uitvoering wordt gebracht. Deze actualisatie is nodig om kostenverhaal van bovenplanse kosten zeker te stellen en locatie-eisen te kunnen stellen. Bovendien biedt dit deel mogelijkheden om accenten in de ruimtelijke ontwikkeling te verschuiven, zonder daarbij de totale visie (deel A) aan te passen.

In deel A van de structuurvisie is ook een visie beschreven voor de bebouwde kom van Valkenswaard. Valkenswaard is ten opzichte van Dommelen en Borkel en Schaft de meest stedelijke kern. Dit betekent dat er meer mogelijkheden zijn voor nieuwe ontwikkelingen, vooral in het centrum en aan de randen van het centrum. De verbetering van de leefkwaliteit aan de doorgaande wegen heeft prioriteit. Deze linten, waaronder de Leenderweg, heeft te lijden onder de grote verkeersdruk. Als deze druk verminderd wordt, kan de inrichting van deze linten worden aangepast en meer worden gericht op de verblijfskwaliteit. Daarnaast staat in de structuurvisie aangegeven wat de mogelijkheden zijn voor inbreidingsplannen.

In de Structuurvisie deel A is het volgende opgenomen ten aanzien van de sportaccommodaties:

1. Wat is de huidige situatie

Sportvoorzieningen veelal op sportpark

De meeste sportvoorzieningen zijn gelegen op Sportpark Den Dries. Een groen opgezet park aan de bosrand met diverse sportvoorzieningen. Ook Dommelen en Borkel en Schaft hebben een sportpark, maar deze voorzieningen zijn minder compleet en betreffen voorzieningen voor de wijk. Om alle functies in het gebied een goede plek te geven ontstaan er vanwege intensief ruimtegebruik soms knelpunten.

2. Wat is onze ambitie

Sportvoorzieningen voor de wijk

De gemeente Valkenswaard wil verantwoorde sportdeelname van zoveel mogelijk inwoners van Valkenswaard. Voorzieningen in de wijk zullen zich richten op de doelgroep in de wijk. De wijkvoorzieningen kunnen nog intensiever gebruikt worden, onder andere door de diverse scholen.

Intensivering en/ of uitbreiding van het sportpark.

Sportpark Den Dries is onderwerp van studie: er zouden meer sporten een plek moeten kunnen krijgen en het ambitieniveau zou hoger kunnen.

3. Wat gaan we daarvoor doen

Ruimte voor en waarborgen van sportvoorzieningen

De georganiseerde sport zal gestimuleerd worden door onder andere de basisvoorzieningen te waarborgen. Voor de ongeorganiseerde sport wil de gemeente bijdragen aan voorzieningen en activiteiten. Mogelijkheden zijn er wellicht door de sportvoorzieningen aan Den Dries te integreren met de voorzieningen aan de schoollocatie Were-di Merendreef. De oplossing hiervoor ligt vooralsnog in intensivering of een uitbreiding van het sportpark aan de noordzijde. Wanneer er ruimte gevonden kan worden voor deze voorzieningen, dan kunnen eventueel vrijkomende locaties benut worden voor woningbouw.

Conclusie

De realisatie van een sporthal bij 'De Wedert' past binnen de structuurvisie van de gemeente Valkenswaard. De uitbreiding van sportpark Den Dries, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is een speerpunt uit de structuurvisie.

Welstandsbeleid

Voor de gemeente Valkenswaard is een welstandsnota opgesteld die als wettelijke basis dient voor het welstandsbeleid binnen de gemeente. De welstandsnota Valkenswaard is vastgesteld in juni 2004. In de welstandsnota is Valkenswaard ingedeeld in een aantal clusters van gebieden, te weten centra, historische gegroeide gebieden, planmatig ontworpen woongebieden, bedrijfs- en voorzieningenlocaties en groengebieden.

Onderhavig bestemmingsplan behoort tot de Sportcomplexen. Het belangrijkste kenmerk van de sportparken is de combinatie van relatief lage bebouwing en open ruimtes in een groene setting. Bij eventuele nieuwbouw dient de relatie tussen het buitengebied en de sportcomplexen als uitgangspunt en indien mogelijk te worden versterkt.

Voor de sportcomplexen is het derde welstandsniveau, neutrale betekenis, van toepassing. Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de aanwezige kwaliteit van de bouwwerken en de stedenbouwkundige en landschappelijke setting.

Conclusie

Voor de realisatie van de nieuwe sporthal worden de uitgangspunten van het welstandsbeleid vertaald in beeldkwaliteitseisen voor het plan. Deze eisen worden in paragraaf 5.3 van de toelichting nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteit in het plangebied aanwezig is. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen. De uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn in dit hoofdstuk vermeld.

4.1 Bestaande ruimtelijke kwaliteit

Het sportpark Den Dries bevat een zeer gevarieerd en vrij compleet aanbod van talrijke takken van sport. Het park is in de jaren zeventig van de vorige eeuw gesticht en zodanig ingericht, dat het met zijn groenstructuur aansluit bij het bosgebied langs de Eindhovenseweg tussen de gemeentegrens en de woonkern van Aalst. In dit opzicht is de omvang van het sportpark begrensd door zijn huidige grenzen.

Wel laten de bebouwingsregels binnen de sportbestemming ruimte tot een wat intensiever grondgebruik. Dit planologisch beleid voorziet erin, dat sportvoorzieningen elders zouden kunnen worden verplaatst en als zodanig gecentraliseerd binnen Den Dries.

Voorts herbergt Den Dries in uiterst noordwestelijke richting een urnenveld van duizenden jaren oud; de plek is van archeologische waarde en daarom als monument beschermd. Het urnenveld is als Rijksmonument aangewezen en ligt binnen het sportpark Den Dries, direct nabij de woonbuurt van de Hazelaar. Het maakt echter geen onderdeel uit van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29.

4.2 Bestaande functionele kwaliteit

Het plangebied huisvest in de huidige situatie twee voorzieningen. De gymzaal 'Het Gegraaf' in het zuidwestelijk deel van het plangebied en zwembad 'De Wedert' in de rest van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0006.jpg"

Afbeelding 5: Gymzaal 'Het Gegraaf'

Het zwembad bestaat uit twee binnenbaden gelegen in de zuidoostelijk hoek van het plangebied, een duiktoren, een buitenzwembad en ligweide met voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0007.jpg"

Afbeelding 6: Zwembad 'De Wedert'

In het plangebied is in het zuidwesten een parkeerterrein (P3) aanwezig dat op dit moment beperkt wordt gebruikt. De hoofdparkeerplaatsen P1 en P2 liggen ten zuiden van de ingang van het zwembad 'De Wedert' buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.

Langs de Pastoor Heerkensdreef ligt ter hoogte van het binnenbad een overdekte fietsenstalling (zie afbeelding 6). Daarnaast is er voor de drukke zomerperiode een onoverdekte fietsenstalling aanwezig op de locatie waar de nieuwe sporthal is voorzien. Deze fietsenstalling zal elders in het plangebied worden aangelegd.

Het buitenbad en ligweide liggen ten noorden van de bebouwing langs de Pastoor Heerkensdreef. Grenzend aan het binnenbad is een horecavoorziening aanwezig met een terras. Aan het terras grenst ook een diep waterbad met een duiktoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0008.png"

Afbeelding 7: Luchtfoto van het complex 'De Wedert e.o.'

Vanaf de Pastoor Heerkensdreef is het plangebied via diverse paden bereikbaar. Het buitenbad heeft een aparte ingang ten westen van het binnenzwembad. Voor het binnenzwembad is ook een kleine parkeervoorziening op eigen terrein aanwezig (ca. 20 parkeerplaatsen) dat met een slagboom is afgesloten en alleen voor personeel is bestemd.

Het gehele plangebied is langs de wegen en randen afgeschermd door middel van bomen en langs de Pastoor Heerkensdreef met een lage haag.

4.3 Fysieke milieuwaarden

4.3.1 Water

Algemeen

Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen. Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.

Regelgeving

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.

Het Watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is de wettelijk verplichte werkingssfeer van het Watertoetsproces beperkt tot bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Bij landelijke, provinciale en gemeentelijke structuurvisies is het Watertoetsproces geen voorgeschreven onderdeel meer, maar in de praktijk zal daarbij ook de inbreng van de waterbeheerder gevraagd worden.

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

De Watertoets

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Onderzoek

Door de realisatie van een nieuwe sporthal neemt het oppervlak aan verharding toe. Op de beoogde locatie van de nieuwe hal is op dit moment een verharde (betegelde) fietsenstalling aanwezig die vooral in het zomerseizoen wordt gebruikt door bezoekers van het buitenzwembad. De verwachting is dat het verschil in verhard oppervlak zal toenemen omdat, naar verwachting, de fietsenstalling voor het zomerseizoen binnen het gehele complex een andere locatie zal krijgen.

De wens is om tijdens de werkzaamheden al de verharding af te koppelen van het riool en op eigen terrein te verwerken. Dit zou betekenen dat er gerekend moet worden met 60 mm berging over de verharding. Het advies is om een infiltratie rioolbuis toe te passen omdat dit makkelijker te beheren is dan bijvoorbeeld kratjes.

Dit betekent dat de onderstaande voorwaarden zijn gedefinieerd:

  • Regenwater van het gehele verhard oppervlak wordt afgekoppeld;
  • Er dient rekening gehouden te worden met een bui T=10 (60 mm).

Uit eerdere hydrologische onderzoeken en bestaande gegevens van dit plangebied blijkt, dat de GHG (gemiddelde hoogste grondwaterstand) op een zodanige hoogte is bepaald, dat voor de blijvende drooglegging van het terrein geen extra voorzieningen noodzakelijk zijn.

Uitgangspunt van het Waterschap De Dommel is om bij nieuwbouw het hemelwater at te voeren door middel van infiltratie in de bodem in de buurt waar het regenwater op het oppervlak valt en niet af te voeren via het gemeentelijk rioolstelsel.

Conclusie

Door de realisatie van de nieuwe sporthal neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied van dit bestemmingsplan toe met circa 4.500 m2. Voor de ontwikkeling van het plan zal een design en build aanbesteding worden doorlopen waardoor er op dit moment nog geen concrete plannen zijn opgesteld die met het Waterschap De Dommel kunnen worden besproken.

Indicatief is het volgende aan te geven:

Noordzijde plangebied (t.o.v. Pastoor Heerkensdreef):

Naast de bestaande bebouwing en bestrating zal ter plaatse van het zwembad circa 2.250 m2 worden bijgebouwd ten behoeve van de nieuwe sporthal. Daarnaast neemt de bestrating toe met eveneens ca. 2.250 m2. Uitgaande van een zeer globale berekening (op basis van luchtfoto's) is onderstaand overzicht opgesteld:

Huidige bestrating   Circa 5000 m2  
Huidige bebouwing   Circa 2500 m2  
Nieuwe bestrating   Circa 2250 m2  
Nieuwe bebouwing   Circa 2250 m2 (deels over bestaande bestrating)  

Zuidzijde plangebied (t.o.v. Pastoor Heerkensdreef):

Ten zuiden van de weg ligt een “braakliggend” terrein. Dit terrein bestaat nu uit zandgrond en zal worden ingericht als parkeervoorziening. Het terrein is circa 2.250 m2 groot en kan dus worden ingericht voor fiets parkeren (1.150 m2, bij verplaatsing vanaf de noordzijde) en max 44 parkeerplaatsen (25 m2 per parkeerplaats). Dit terrein is in de huidige situatie niet aangesloten op de riolering maar voert af naar het openbaar groen en nu dus ook al infiltreert. In de nieuwe situatie wijzigt dit niet.

Het beleid van het Waterschap De Dommel is om hemelwater van het dak van de nieuwe sporthal te infiltreren in het plangebied en niet af te voeren via de riolering. Het plangebied en omgeving biedt ruimte voor deze infiltratie.

In de verdere uitwerking van het ontwerp van de nieuwe sporthal en bijbehorend terrein zal afstemming en overleg met het Waterschap De Dommel plaatsvinden.

4.3.2 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie, uitvoering van bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Omdat er wel een signaalfunctie van het onderzoek uit kan gaan, wordt een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem in het plangebied uitgevoerd.

Onderzoek

In de te bestemmen locatie zijn voor zover bekend geen bodemverontreinigingen aanwezig met uitzondering van een beperkte verontreiniging op de hoek van het bestaande zwembad aan de rechterzijde en aan de achterkant (ketelhuis) en de rechterzijgevel. Dit volgt uit het bodemonderzoek (Lankelma 2006) waaruit blijkt dat de bovengrond Cadmium bevat boven de tussenwaarde.

Bodem algemeen

De bodemaspecten gaan verder dan alleen de mogelijke chemische verontreiniging zoals uit het onderzoek van Lankelma (2006) naar voren komt. Het gaat ook over een duurzame bodem. Dus een zo min mogelijke afdekking van de bodem en een optimale leefomgeving voor het bodemleven. Dit betekent ondermeer:

  • Gelet op de bestaande stukken en de gesloten afdekking in verband met de watertoets zou men meer kunnen denken over bij voorbeeld een open bestrating onder de toekomstige fietsenstalling c.q. parkeerplaats enz.
  • De inpakt op de bodem van de gekozen vorm van een hemelwater infiltratievoorziening,
  • Verder zou dit de uitgelezen kans zijn en bodemenergiesysteem toe te passen!

Er doet zich een kans voor om de wal met verontreinigende stoffen op het voormalige schoolveldje te verplaatsen en wel onder de en tussen de fundatie van de te bouwen sporthal op te slaan. Dan wordt rest van de bruikbaarheid van het sportpark weer groter. De wal bestaat uit diverse zware metalen boven de interventiewaarde. Na enig overleg met het bevoegde gezag moet dit mogelijk zijn. Dit is een vrij goedkope oplossing. Mogelijk kan de verontreiniging rechts van het zwembad er ook bij.

Conclusie

De verontreiniging kan gesaneerd worden tijdens de renovatie van het zwembad en de bouw van de toekomstige sporthal. Dit is dus geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3.3 Flora en fauna

Algemeen

Natuur en groen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de structuurvisie is vastgelegd.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.

Ecologische Hoofdstructuur

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.

Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Onderzoek

Op 18 mei 2015 (16 oC, wisselend bewolkt met een enkele bui; www.knmi.nl) is een eenmalig terreinbezoek aan het plangebied afgelegd door een deskundig ecoloog van Antea Group. Naast directe waarnemingen kan aan de hand van de aangetroffen biotopen een beeld worden geschetst van de aanwezige beschermde soorten. Dit is noodzakelijk omdat enkele seizoensgebonden soorten flora en fauna mogelijk niet kunnen worden waargenomen. Aan de hand van het aangetroffen biotoop en habitatvoorkeur(en) kunnen echter wel indicaties worden gegeven van het mogelijk voorkomen van deze soorten in het plangebied.

Het onderzoeksrapport is als Bijlage 2 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.

Conclusie Soortenbescherming

Tabel 2 en 3-soorten

In het plangebied zijn potentiële vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Naast vleermuizen zijn in het plangebied geen zwaarder beschermde soorten (Tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet) aangetroffen of verwacht die het voorgenomen plan te Valkenswaard wezenlijk kunnen beïnvloeden.

Vleermuizen

De horecavoorziening behorende bij de nieuwe sporthal zal tegen het huidige binnenzwembad aangebouwd worden. In het huidige binnenzwembad zijn meerdere spouwmuurgaten waargenomen die potentieel geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling op vleermuizen kunnen dan ook niet uitgesloten worden. Er vind daarom nader onderzoek plaats naar vleermuizen.

Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten

In het plangebied waar de nieuwe sporthal gerealiseerd zal worden zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Effecten van de voorgenomen ontwikkeling op jaarrond beschermde nesten zijn uitgesloten. Wanneer op de lange termijn op andere delen binnen het plangebied werkzaamheden gaan plaatsvinden wordt nader onderzoek in de vorm van enkele controles aanbevolen om het gebruik van de overige nesten op dat moment vast te stellen (dit gezien de veranderlijkheid van de natuur). Ook dient er altijd rekening gehouden te worden met algemene broedvogels.

Algemene broedvogels

Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij groenelementen verwijderd of aangepast worden, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:

  • 1. De werkzaamheden aan de groenelementen worden buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  • 2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

In onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van de aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten, de te nemen maatregelen en de noodzaak tot ontheffing.

Tabel: Overzicht van aanwezigheid zwaarder beschermde soorten, de te nemen maatregelen en of er noodzaak is tot een ontheffingsaanvraag.

Soortgroep/ soort   Ingreep verstorend   Nader
onderzoek  
Ontheffing
noodzakelijk?  
Bijzonderheden/ opmerkingen  
Vleermuizen   Mogelijk   Ja
(mei/juni - september/ oktober)  
Nee   Onderzoek naar belang bebouwing als verblijfplaats  
Vogels met jaarrond beschermde nesten   Mogelijk   Nee*   Nee   Ruimtelijke ontwikkelingen beperken tot de aangewezen locaties voor de nieuwe sporthal en de nieuwe parkeergelegenheid  
Broedvogels
algemeen  
Mogelijk   Nee   Nee   Bij voorkeur werken buiten
broedseizoen  

* Nader onderzoek in de vorm van controles is enkel aan de orde als daadwerkelijk maatregelen op de locaties van de nesten getroffen worden.

Algemene zorgplicht

De zorgplicht houdt in dat men voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene eis die voor iedereen geldt. Overigens geldt de zorgplicht ook voor planten.

Vervolg onderzoek

Vleermuizen

Vleermuizen gebruiken hun leefgebied door het jaar heen op verschillende manieren. Een vleermuisonderzoek verspreid over het seizoen (mei/juni - september/oktober) conform het meest recente vleermuisprotocol (2013) geeft hier meer inzicht in. Een dergelijk nader onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is juridisch gezien drie jaar geldig. Voorafgaand aan de daadwerkelijke bouwactiviteiten is een vleermuisonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5.

Onderzoek

In de periode 15 augustus – 1 oktober 2015 is het project gebied onderzocht op de aanwezigheid van paarverblijven en zwermplaatsen van vleermuizen. Hiertoe zijn twee inventarisaties van twee uur uitgevoerd, één in de ochtend en één in de avond. In het plangebied zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. In het plangebied zijn echter wel foeragerende vleermuizen aangetroffen.

In het plangebied zijn baltsende mannetjes van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Baltsende gewone dwergvleermuizen hebben geen vaste baltsplek, maar zijn mobiel. Roepende mannetjes hebben dus in de nabijheid een territorium en paarverblijfplaats. Paarverblijfplaatsen behoren tot de vaste rust- en verblijfplaatsen en zijn volgens de Flora- en faunawet beschermd. Binnen het plangebied van voorliggend voornemen zijn dergelijke verblijfplaatsen echter niet aangetroffen. Het is dan ook niet te verwachten dat de voorgenomen werkzaamheden leiden tot een verstoring van een (beschermde) paarverblijfplaats.

Foerageergebied is beschermd als het van essentieel belang is voor het in stand houden van een vaste verblijfplaats. Dit is het geval als bij het verdwijnen van het foerageergebied de verblijfplaats ook zou verdwijnen. Echter, het plangebied wordt niet intensief gebruikt als foerageergebied. Daarnaast is in de directe omgeving voldoende alternatief en vergelijkbaar foerageergebied aanwezig. Er wordt door het voornemen geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen aangetast.

Conclusie voor vleermuizen

Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek kan in alle redelijkheid worden gesteld dat de voorgenomen plannen weinig of geen invloed zullen hebben op de vleermuisactiviteiten die zijn vastgesteld binnen het plangebied. Voor wat betreft vleermuizen zijn er geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van de Flora- en faunawet.

Conclusies gebiedenbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Voor wat betreft het NNN is er zowel bij directe als bij indirecte aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Er is geen sprake van een ruimtebeslag op het NNN. Er is ook geen sprake van een externe werking op het NNN in de directe omgeving van het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied bevindt zich niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. In de directe omgeving van het plangebied, op een minimale afstand van circa 1.2 kilometer, is het Natura 2000-gebied “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux” gelegen. Op basis van de aard van het voorgenomen plan, in combinatie met de afstand tot het Natura 2000-gebied, kunnen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen op voorhand worden uitgesloten.

Kansen voor de natuur

Nagenoeg alle vleermuissoorten zijn gevoelig voor lichtverstoring. Om het terrein geschikt te houden dan wel te maken voor vleermuizen, wordt aangeraden om het aanbrengen van verlichting (en uitstraling hiervan) zoveel mogelijk te beperken (ook tijdens de bouw).

In het toekomstige ontwerp kan rekening gehouden worden met vleermuizen door verlichting te gebruiken die minder verstorend is voor vleermuizen. Lage armaturen met wit licht die naar beneden uitstralen vormen geen belemmering voor vleermuizen en zouden gebruikt kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan vleermuisvriendelijke verlichting zoals de speciale BAT lamp (Rijkswaterstaat, 2012).

4.3.4 Wegverkeerslawaai

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.

Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hier nader ingegaan.

Onderzoek

Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/ of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie).

Conclusie

Een sporthal is geen geluidgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Nu in het plangebied geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt is een onderzoek niet noodzakelijk. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Onderzoek

Bestemmingsplan 'Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29' maakt de realisatie van een nieuwe sporthal mogelijk. Door deze functie neemt het aantal verkeersbewegingen binnen het sportpark Den Dries toe.

NIBM-Tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worstcase. Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.

Het doel van deze tool is:

  • Eenvoudig en snel bepalen of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht;
  • Het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten;
  • Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate.

De NIBM-tool mei 2014 is een excel-applicatie op basis van Rekenmethode 1 (Rbl 2007) en hoeft niet geïnstalleerd te worden. Voor de NIBM-tool is een handleiding beschikbaar waarin het toepassingsbereik en de uitgangspunten zijn toegelicht.

Berekening

Voor de nieuwe sporthal is in de drukste periode uitgegaan van 400 extra voertuigbewegingen per etmaal waarbij ook vier vrachtwagenbewegingen zijn meegenomen. Hierbij is rekening gehouden met een gebruik van de sporthal in een etmaal door meerdere verenigingen en dubbelgebruik van parkeerplaatsen doordat verenigingen na elkaar gebruik maken van de sporthal. Ook zit in deze voertuigbewegingen het bezoek van supporters van wedstrijden die in de sporthal plaatsvinden. Opgemerkt wordt dat er (uiteraard) een aandeel sporters en publiek is dat lopend of met de fiets naar de sporthal zal komen.

Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan op basis hiervan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen in de Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0009.png"

Afbeelding 8: Rekenresultaten NIBM-tool (bron: www.infomil.nl)

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan en de realisatie van de nieuwe sporthal.

4.3.6 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op de uitgave van VNG 'bedrijven en milieuzonering'. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.

Bedrijvigheid

In het plangebied zijn een aantal bedrijfsactiviteiten aanwezig en wordt de nieuwe sporthal mogelijk gemaakt. Op grond van de uitgave 'bedrijven en milieuzonering' van de VNG kan het volgende overzicht worden opgesteld:

Adres   Omschrijving   Milieucategorie   Afstand  
Pastoor Heerkensdreef 23   Gymzaal Het Gegraaf   SBI: 931.F, milieucategorie 2   30 meter  
Pastoor Heerkensdreef 29   Zwembad De Wedert   SBI: 931.1, milieucategorie 3.1   50 meter  
Pastoor Heerkensdreef ong.   Nieuwe sporthal   SBI: 931.A, milieucategorie 3.1   50 meter  
Pastoor Heerkensdreef 29   Zwembad De Wedert   SBI: 931.2, milieucategorie 4.1   200 meter  
Pastoor Heerkensdreef ong.   Uitbreiding parkeerterrein P3   SBI: 5221.1, milieucategorie 2   30 meter  

Gelet op de omvang valt de gymzaal in de SBI-categorie 'sportscholen en gymnastiekzalen' en de nieuwe sporthal in de categorie 'sporthallen'. Verder kent de VNG-lijst van bedrijven een onderscheid in overdekte zwembaden en niet overdekte zwembaden. Voor alle voorzieningen geldt het aspect 'geluid' als maatgevend criterium voor het bepalen van de grootste afstand tot omliggende gevoelige functies, waaronder woningen.

Afstand tot woningen

De dichtstbijzijnde woningen gerekend vanaf het plangebied zijn gelegen aan de Koningsvaren ten westen van het plangebied. De woning aan de Koningsvaren 40 is maatgevend voor het bepalen van de afstand. Omdat deze woning al is uitgebouwd is gerekend vanaf de serre/ uitbouw van de woning tot de verschillende functies.

Hemelsbreed bedraagt de afstand van de woning tot aan de gevel van de gymzaal ca. 100 meter, tot aan het binnenzwembad ca. 180 meter, tot aan de nieuwe sporthal ca. 120 meter en tot aan het buitenzwembad ca. 170 meter (afstand woning tot aan de rand van het bad nabij de duiktoren).

De afstand vanaf de woning tot het bestaande parkeerterrein bedraagt ca. 30 meter. De uitbreiding van het parkeerterrein P3 zal in dezelfde structuur worden doorgezet waarbij de groene afscherming tussen de woningen aan de Koningsvaren en het parkeerterrein behouden zal blijven. Hierdoor zal de afstand tussen de woningen en het nieuwe parkeerterrein niet verminderen.

Uit deze beschouwing blijkt dat niet wordt voldaan aan de richtafstand tussen een buitenzwembad en de maatgevende gevoelige functie, de woning aan de Koningsvaren 40. De algemene richtafstand uit de VNG-publicatie bedraagt 200 meter terwijl de feitelijke afstand ca. 170 meter bedraagt. Het grotere buitenbad ligt wel op minimaal 200 meter afstand van de maatgevende woning.

Voor het buitenzwembad en ligweide is er sprake van een bestaande situatie nu het bestemmingsplan zwembad 'De Wedert' vastlegt op grond van het vigerende bestemmingsplan en de daarin opgenomen bouwregels. De nieuwe ontwikkeling, de realisatie van de sporthal, voldoet ruim aan de richtafstand uit de VNG-publicatie (50 meter) ten opzichte van de gemeten afstand van 120 meter. Ook het huidige binnenzwembad van 'De Wedert' is op ruime afstand gelegen waardoor de renovatie van dit zwembad ook past binnen de kaders van de publicatie 'bedrijven en milieuzonering'.

Conclusie

Door de (algemene) wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige sportvoorzieningen, zoals hiervoor uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de woonomgeving.

Voor de uitwerking van het bouwplan zal een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is met name van belang voor de functies die worden toegevoegd aan het plangebied zoals de uitbreiding van parkeerterrein P3 en de realisatie van de nieuwe sporthal. Ten aanzien van de sporthal wordt ruim voldaan aan de richtafstanden van de VNG-publicatie zodat voor deze functie naar verwachting de geluidbelasting op de omgeving beperkt is.

Berekend zal moeten worden of er misschien extra geluid verminderende maatregelen getroffen moeten worden, zoals bijvoorbeeld het verhogen van de geluidswal.

4.3.7 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.

Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers. De plaatsgebonden risicocontouren en de fN-curve zijn weergegeven in afbeelding 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0010.png"

Afbeelding 9: Plaatsgebonden risicocontouren en fN-curve

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen.

De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Regelgeving

Besluit externe veiligheid

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Ten behoeve van de verantwoording groepsrisico is advies gevraagd en ontvangen van de regionale brandweer.

Onderzoek

Inrichtingen

Het zwembad 'De Wedert' aan de Pastoor Heerkensdreef 29 gebruikt in de huidige situatie chloorbleekloog. In formele zin blijkt dit geen Bevi-inrichting te zijn. Het zwembad gaat over op een milieuvriendelijke manier van het schoonhouden en garanderen van de waterkwaliteit waardoor er geen opslag meer plaatsvindt van chloorbleekloog. Dit betekent dat de stoffen die noodzakelijk zijn voor het schoonhouden van het zwembad te weten chloor en zwavelzuur komt te vervallen.

De beperking zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Valkenswaard Noord, onherroepelijk per 25-11-2009 waarbij binnen een straal van 110 meter rondom de opslag van chloorbleekloog geen nieuwe sportvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd op het sportpark is komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0011.png"

Afbeelding 10: uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl) van het zwembadterrein

Op basis van de informatie van de risicokaart blijkt dat op basis van de milieuvergunning van 2 april 1985 het zwembad een chloorbleekloog reservoir heeft van 5000 liter. Voor het perceel is geen PR 10-6 contour berekend omdat voor chloorbleekloogtanks geen generieke risicoafstanden beschikbaar zijn.

Transportroutes

Langs de Nieuwe Waalreseweg (oostzijde) ligt een hoofdtransportleiding van de Gasunie naar het hoofdgasreduceerstation voor de gemeente Valkenswaard. De binnen komende druk is ongeveer 40 bar. Vandaar wordt het verdeeld naar 8 bar leidingen. O.a. naar het zwembad.

De hoofdtransportleiding aardgas is gelegen op 248 meter van het projectgebied en er is dus geen belemmering van deze leiding voor het bestemmingsplan. Verder liggen in de omgeving geen andere transportleidingen met een zonering die van belang is voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Er wordt in de nieuwe situatie geen gebruik gemaakt van chloorbleekloog. Het zwembad zal als inrichting overstappen op een andere werkwijze voor het schoonhouden en garanderen van de waterkwaliteit. Er is derhalve geen risicobron meer aanwezig in het plangebied zelf en/of in de directe omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.

Transportleidingen voor gevaarlijke stoffen zijn op ruime afstand van het plangebied gelegen en vormen geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.3.8 Kabels en leidingen

Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Dit beeld wordt door middel van een KLIC-melding voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden verkregen.

Sommige hoofdkabels en -leidingen vereisen een bepaalde afstand tot bebouwing. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn dergelijke belemmeringen niet aan de orde, zodat er in dit opzicht geen gevolgen zijn voor dit plan.

4.4 Historische kwaliteit

4.4.1 Archeologie

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk. Door SRE is voor de gehele gemeente Valkenswaard een Archeologische verwachtingenkaart opgesteld. In het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen, te weten categorie 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Voor de gebieden met waarde is om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen. Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen:

  • 1. Categorie 1: Beschermde archeologische monumenten. Archeologische resten die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988 (voor Rijksmonumenten) of de gemeentelijke Archeologieverordening. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OC&W of het College van B&W van de gemeente hiervoor vooraf vergunning verleent.

  • 2. Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld.

  • 3. Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.

  • 4. Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.

  • 5. Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5.000 m2.

  • 6. Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

  • 7. Categorie 7: Gebied zonder archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar het bodemprofiel als gevolg van archeologisch onderzoek, aangetoonde ontgrondingen, recente bebouwing en funderingen zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Op deze terreinen rusten geen beperkingen ten aanzien van archeologie.

Onderzoek

In opdracht van de gemeente Valkenswaard heeft Antea Group in mei en juni 2015 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage . Dit in het kader van een bestemmingsplanwijziging van het terrein ter hoogte van de Pastoor Heerkensdreef 29 in Valkenswaard.

In het vigerende bestemmingsplan bestaat geen mogelijkheid om de bouw van een sporthal te realiseren. Hiervoor dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. In het kader van deze wijziging worden diverse deelonderzoeken uitgevoerd, waaronder archeologie. In eerste instantie is een bureauonderzoek voor het gehele bestemmingsplangebied uitgevoerd. Op basis van dit bureauonderzoek kan worden bepaald of vervolgonderzoek noodzakelijk is op de plaatsen waar daadwerkelijk gebouwd gaat worden.

Het plangebied kent zones met een hoge, middelhoge en lage verwachting. Voor de zones met een hoge en middelhoge verwachting (categorie 4 en 5) geldt een gemeentelijke onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 500 of 2.500 m2 en dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

Conclusie

Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een verwachting kent op het aantreffen van archeologische resten vanaf met name de bronstijd, hoewel oudere resten niet uitgesloten kunnen worden. Aangezien direct ten westen van het plangebied een urnenveld ligt, zijn resten uit deze periode aannemelijk. Echter, het plangebied is vanaf de twintigste eeuw ontgonnen voor bosbouw en akkerbouw en vervolgens ingericht als recreatieterrein (onder andere zwembaden). Tevens maakt het deel uit van een gebied waar zandafgravingen hebben plaatsgevonden. Hierdoor is de kans groot op verstoringen in het oorspronkelijke bodemprofiel. Het is op basis van het bureauonderzoek moeilijk in te schatten hoe groot de bodemverstoringen in het plangebied zijn. Ter plekke van de zwembaden wordt in ieder geval geen intact bodemprofiel meer verwacht.

Geadviseerd wordt om in eerste instantie een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen verkennende fase uit te voeren. Op deze wijze kan de bodemopbouw binnen het gebied in kaart worden gebracht. Daarnaast wordt inzichtelijk in hoeverre de aanleg van het recreatieterrein, eventuele zandafgravingen en de ontginning de bodemopbouw heeft verstoord.

Inventariserend veldonderzoek

Voor het plangebied is in september een inventariserend archeologisch booronderzoek (verkennende fase) uitgevoerd aan de Pastoor Heerkensdreef in Valkenswaard in het kader van een bestemmingsplanwijziging, zie Bijlage 4. Dit onderzoek volgt op een eerder uitgevoerd en hierboven samengevat archeologisch bureauonderzoek.

Uit de boorprofielen blijkt dat in het in het voorontwerp bestemmingsplan als bouwblok opgenomen deel van het plangebied de bodemopbouw reeds zodanig verstoord is, dat de kans op het aantreffen van archeologische resten laag ingeschat wordt. In het deel van het plangebied waar een parkeerplaats voorzien is, is sprake van een (restant van) een podzolprofiel. Hier blijft de kans op het aantreffen van archeologische resten aanwezig.

Het advies van Antea Group luidt voor het bouwblok om de archeologische verwachting bij te stellen naar laag en geen dubbelbestemming op te nemen. Voor het voorziene parkeerterrein blijft de hoge verwachting van toepassing en dient in het bestemmingsplan een dubbelbestemming te worden opgenomen, zodat bij een omgevingsvergunningsaanvraag vervolgonderzoek kan worden opgelegd. Wij stellen voor de bestaande ondergrens van 500 m2 en 0,3 m-mv te handhaven. Dit betreft een selectieadvies, door de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant is op 26 oktober 2015 ingestemd met dit selectieadvies. De conclusies van het selectieadvies zijn verwerkt in het bestemmingsplan waarbij ter hoogte van het bouwvlak geen dubbelbestemming is opgenomen. Voor bebouwing binnen het bouwvlak is geen archeologisch onderzoek meer noodzakelijk.

4.4.2 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt ten noorden van de kern van Valkenswaard en bestond lange tijd uit heidegebied dat is bebost (dennenbos) en deels in gebruik is genomen als akker/ weiland. Vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw wordt het plangebied in gebruik genomen als recreatiegebied, het zwembad wordt in 1970 aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0012.png"

Afbeelding 11 Historische kaart uit 1953 met locatie van het plangebied Pastoor Heerkensdreef 29 (in rood) te Valkenswaard.

Het plangebied zelf heeft geen cultuurhistorische waarde.

4.4.3 Monumenten

Buiten het plangebied bevindt zich een Rijksmonument ter plaatse van het urnenveld direct nabij de woonbuurt van de Hazelaar. Dit monument is planologisch juridisch beschermd op grond van hun plaatsing op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst; dit vindt haar basis in respectievelijk de Monumentenwet en de plaatselijke Monumentenverordening.

In het plangebied bevinden zich geen monumenten.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Stedenbouwkundig plan / Stedenbouwkundige inpassing

Het bestemmingsplan Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29 bestemd de gronden van zwembad 'De Wedert', gymzaal 'Het Gegraaf' en de nieuwe sporthal die hiertussen wordt gerealiseerd. Het uitgangspunt van het bestemmingsplan is het concentreren van de bouwmogelijkheden langs de Pastoor Heerkensdreef in één bouwvlak voor dit gebied. In onderstaande afbeelding is dat met een paars vlak aangegeven op de luchtfoto.

De rode contour komt overeen met de plangrens van het bestemmingsplan waarbij het buitenbad van het zwembad en de ligweide onderschikte bebouwing kunnen hebben maar hier geen grote gebouwen zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0013.png" Afbeelding 12 Luchtfoto plangebied en contour bouwvlak

Stedenbouwkundig is er nog uitwerking beschikbaar van de nieuwe sporthal waardoor in deze paragraaf alleen een beschrijving in hoofdlijnen is gegeven. Vanwege de uitwisseling van functie en het gezamenlijk gebruiken van horecavoorzieningen en het beheer van het totale gebouw is ervoor gekozen de bouwmassa, net als in de huidige situatie, te concentreren langs de Pastoor Heerkensdreef. Het noordelijk deel van het plangebied blijft onveranderd.

Door de combinatie van zwembad en sporthal kunnen diverse gemeenschappelijke voorzieningen worden gecombineerd waardoor het ruimtegebruik wordt beperkt.

Door concentratie van bebouwing blijft de groenstructuur in en rond het plangebied zoveel mogelijk intact.

5.2 Verkeer en parkeren

De parkeerbehoefte van de sportaccommodaties op het sportpark Den Dries wordt opgevangen op drie parkeerterreinen die zijn aangeduid met P1, P2 en P3. De grootste terreinen P1 en P2 liggen direct langs de Pastoor Heerkensdreef bij binnenkomst van het park via de Geenhovensedreef.

Indien deze bezet zijn kan ook worden geparkeerd op parkeerterrein P3 dat direct ten zuiden van de gymzaal 'Het Gegraaf' is gelegen. In de huidige situatie parkeren hier alleen bezoekers van de gymzaal en is het terrein niet in zijn geheel in gebruik (zie onderstaande luchtfoto). Het voornemen is om parkeerterrein P3 naar het zuiden toe uit te breiden en de bestaande zandvlakte te voorzien van verharding en parkeervakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0014.png"

Afbeelding 13: Luchtfoto P3 en uitbreidingsruimte (bron: www.globespotter.nl)

Voor de realisatie van de sporthal is een parkeeronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit een aantal onderdelen die in deze paragraaf worden beschreven.

5.2.1 Parkeerdrukmeting

Op zaterdag 2 en 9 mei 2015 tussen 10:00 en 10:30 uur en op zaterdag 12 september tussen 10:00 en 10:30 uur zijn het aantal geparkeerde auto's geteld zowel binnen de vakken als daarbuiten. De resultaten van deze parkeerdrukmeting zijn te zien in onderstaande tabellen en kaart.

Terrein   Capaciteit   Aantal geparkeerde auto's 2/5/2015   Bezettings
graad 2/5/2015  
Aantal geparkeerde auto's9/5/2015   Bezettingsgraad 9/5/2015   Aantal geparkeerde auto's 12/9/2015   Bezettings graad 12/9/2015  
Parkeer-terrein 1   213 + 4 invalide   36   15,0%   153   70,5%   203 + 19 fout   102,3%  
Parkeer-terrein 2   136 + 2 invalide (+5 bus)   68 + 7 fout   54,3%   58 + 1 fout   42,8%   129 + 43 fout
+ 1 trailer  
124,6%  
Langs tennis
veld 3  
31   29 + 5 fout   109,6%   29 + 5 fout   109,6%   31 + 8 fout   125,8%  

Tabel 1 Resultaten parkeerdrukmeting

Zoals in tabel 1 is te zien, was tijdens de parkeerdrukmeting van 2 en 9 mei 2015 het aantal geparkeerde auto's in parkeerterrein 1 en 2 aanzienlijk lager dan tijdens de meting van 12 september 2015. De verklaring voor dit verschil is dat op zaterdag 2 en 9 mei de sportcompetities grotendeels ten einde waren en op 12 september de nieuwe competities weer zijn gestart. Op parkeerlocatie 3 (tennis) is op alle drie de momenten een overbezetting van parkeerders. In figuur 4 is een voorbeeld van de foutparkeerders weergegeven. De auto's staan niet in de vakken geparkeerd, maar langs het trottoir of op een hoek van de bocht.

  zaterdag 2 mei 2015   zaterdag 9 mei 2015   zaterdag 12 september 2015  
Golf   Open   Open   Open  
Hockey   Geen thuiswedstrijden   Geen thuiswedstrijden   Aantal thuiswedstrijden (start nieuw seizoen)  
Tennis   Middag   Middag   Middag  
Voetbal   Thuis   Uit   Aantal jeugdwedstrijden thuis  
Atletiek   Geen thuiswedstrijden   Geen thuiswedstrijden   Brabants kampioenschappen pupillen competitie  
Rugby   Geen thuiswedstrijden   Geen thuiswedstrijden   Geen wedstrijden  
Tennis   Middag   Jeugdtoernooi   Competitiewedstrijden  
Fitness   Groepsles   Groepsles   Groepsles  
Zwembad   Middag   Middag   Middag  

Tabel 2 Aanwezigheid sportverenigingen op telmomenten

In tabel 2 is een overzicht te zien van de aanwezigheid van de verschillende sportclubs. Tijdens de zaterdagochtenden in mei waarop geteld is hadden niet alle verenigingen thuiswedstrijden. Op zaterdag 2 mei had de voetbalvereniging thuiswedstrijden. Op zaterdag 9 mei had de tennisvereniging een jeugdtoernooi dat verkeer aantrekt.

Op zaterdag 12 september had zowel de hockey als de voetbal diverse jeugdwedstrijden in de ochtend. Tevens had de atletiekvereniging Brabantse kampioenschappen competitie voor de pupillen, waardoor de drukte op de parkeerterreinen is te verklaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0015.png"In afbeelding 14 en 15 is zichtbaar in welke parkeerterreinen een acceptabele parkeerdruk hebben. Als grenswaarde voor een acceptabele parkeerdruk is 85% aangehouden. Boven de 85% wordt door bezoekers als druk ervaren. Buiten het competitieseizoen is er voldoende capaciteit op parkeerterrein (zie figuur 14). Alleen het parkeerterrein langs de tennisvelden is dus te druk, met een parkeerdruk boven de 100%. Tijdens het competitieseizoen is de parkeercapaciteit te weinig om aan de vraag van parkeren te voldoen (zie figuur 15).

Dat is dan ook één van de redenen om de volledige behoefte aan parkeerplaatsen (52 plaatsen) extra worden aangelegd.

5.2.2 Parkeerbehoefte nieuwe sporthal

Op basis van de Beleidsnota parkeernormering gemeente Valkenswaard (2008) is berekend wat de parkeerbehoefte is van de nieuwe sporthal.

Voor de berekening van de parkeerbehoefte van de nieuwe sporthal zijn de volgende uitgangspunten gebruikt:

  • Valkenswaard is matig stedelijk1 .
  • De sporthal ligt in de “rest bebouwde kom”.
  • Dit houdt in dat per 100 m2 bvo gemiddeld 2,75 parkeerplaatsen nodig zijn. Voor sporthallen met wedstrijdfunctie komt er 0,15 bij de normering2.
  • Voor horeca is de norm 6,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
  • Voor fysiotherapie is de norm 1,75 parkeerplaatsen per behandelkamer met een minimum van 3 parkeerplaatsen.

De exacte invulling van het plan in m2 aan functies is bepalend voor het uiteindelijke aantal te realiseren parkeerplaatsen. Uitgaande van het programma met een sporthal van 1.500 m2 bvo, 60 m2 extra horeca en 2 behandelkamers voor de fysiotherapie zullen de onderstaande aantallen parkeerplaatsen aangehouden moeten worden:

Sporthal

  • a. (1.500/100)*2,75 = 41,25 parkeerplaatsen (verdeling 5% personeel en 95% bezoekende sporters), afgerond 42 parkeerplaatsen;
  • b. Voor 95% van 42 parkeerplaatsen (afgerond naar boven) dient nog 0,15 extra berekend te worden vanwege de wedstrijdfunctie van de hal (toeschouwers): (95% x 42)= 40 * 0,15 = 6 parkeerplaatsen.

Totaalbehoefte sporthal 42+6 = 48 parkeerplaatsen.

Horeca:

Voor de 60 m2 horeca zijn 6,0 * 0,6 = 3,6 afgerond 4 parkeerplaatsen nodig.

Fysiotherapeut

Afhankelijk van de daadwerkelijke omvang, die nog onzeker is, wordt het minimum van 3 parkeerplaatsen aangehouden. Deze parkeerplaatsen hoeven gelet op het combinatiegebruik niet te worden meegenomen in de berekening. Bezoekers aan de fysiotherapeut zullen met name overdag komen terwijl de piek voor het sporten in de avond zal zijn. Bezoekers kunnen dus parkeren op één van de 48 parkeerplaatsen die al voor de sporthal worden aangelegd. Daarnaast zal er ook een combinatie mogelijk kunnen zijn van bezoek aan de fysio en aansluitend sporten.

Totale parkeerbehoefte

Voor het plan zijn er in totaal 48 + 4 = 52 parkeerplaatsen extra noodzakelijk.

5.2.3 Inrichting nieuwe parkeervoorziening

Tot slot wordt advies gegeven over de inrichting van de toekomstige parkeervoorzieningen. Hierbij wordt gekeken naar de huidige bezetting, hoe groot de parkeervraag is door de nieuwe sporthal en hoeveel plaatsen op het perceel gerealiseerd kunnen worden. Uit deze gegevens blijkt of de huidige parkeergelegenheid voldoende capaciteit heeft en of eventueel het extra perceel ook voorzien dient te worden van parkeerplaatsen.

Huidige parkeerterreinen

Uit de parkeerdrukmetingen op zaterdag 2 mei 2015 en zaterdag 9 mei 2015 is gebleken dat er maximaal 143 parkeerplaatsen vrij waren tijdens de zaterdagochtend. Deze metingen geven een redelijk representatief beeld van de gemiddelde parkeerdruk. In het geval dat bijna alle sportverenigingen in de omgeving van de parkeerterreinen op dezelfde dag thuisweekend hebben (zoals op 12 september 2015), neemt de parkeerdruk aanzienlijk toe. De parkeerdruk ligt dan ruim boven de 85% waardoor het erg druk is.

De parkeerbehoefte van de nieuwe sporthal is 52 parkeerplaatsen. Binnen de huidige inrichting van het parkeerterrein en het huidige gebruik is de capaciteit van het parkeerterrein voldoende om aan de parkeerbehoefte van de nieuwe sporthal te kunnen voldoen. De komst van de sporthal levert tijdens reguliere drukte geen parkeerproblemen op.

Op een druk moment, wanneer (bijna) alle verenigingen een thuisweekend hebben, zullen er naar verwachting parkeerproblemen ontstaan. Geadviseerd wordt voor deze situatie een overloop parkeerterrein te realiseren op het braakliggend terrein bij het derde parkeerterrein (P3) tegenover gymzaal Het Gegraaf.

Overloop parkeerterrein

Aan de Pastoor Heerkensdreef is een braakliggend perceel beschikbaar waar eventueel extra parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Op dit moment zijn er circa 41 parkeerplaatsen beschikbaar (bovenste 3 vakken in afbeelding 16). Deze parkeerplaatsen en –stroken zijn egaal en toegankelijk voor auto's. Tijdens de parkeermeting van 12 september bleek al dat de bovenste drie vakken worden gebruikt als parkeerlocatie (33 geparkeerde auto's).

Daarnaast ligt nog een stuk onbewerkt gebied. Hier is het mogelijk om circa 60 parkeerplaatsen extra te realiseren. In totaal zijn er in de huidige configuratie van het gebied dus circa 100 parkeerplaatsen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0016.jpg"

Afbeelding 16: Mogelijkheden voor uitbreiding parkeerplaatsen

Aantal parkeerplaatsen reconstructie gehele terrein

Het is ook mogelijk dat het gehele terrein geëgaliseerd wordt en er een parkeerterrein van gemaakt wordt. Het terrein is circa 4.500 m2. Uitgaande van gemiddeld 25 m2 per parkeerplaats (inclusief ruimte in- en uitrijden) is het in dat geval mogelijk om 180 parkeerplaatsen te realiseren. Bij een volledige herinrichting met in totaal 180 parkeerplaatsen wordt ervoor gezorgd dat er voldoende parkeercapaciteit voor de nieuwe sporthal en tevens extra parkeercapaciteit aanwezig is voor de andere sportverenigingen.

Op basis van de huidige noordelijke parkeerterrein P3 met 41 beschikbare plaatsen voor de nieuwe sporthal en de capaciteit (ca. 60 plaatsen) van het zuidelijk deel van dit parkeerterrein kan ruimschoots worden voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat door de bouw van de nieuwe sporthal.

5.3 Beeldkwaliteit

Voor de realisatie van de nieuwe sporthal zijn op basis van de algemene welstandseisen (zie paragraaf 3.3) regels benoemd voor de beeldkwaliteit van het plan. In deze paragraaf worden deze eisen toegelicht per onderwerp.

Karakteristiek

  • De combinatie van relatief lage bebouwing en open ruimtes in een groene, landschappelijk setting is een belangrijk en waardevol kenmerk van het sportcomplex;

 

Massa/vorm/gevelopbouw

  • De sporthal dient een herkenbare uitstraling als sportaccommodatie te krijgen: de functie moet herkenbaar zijn in de architectuur;
    • 1. compacte bebouwing met een aansprekend karakter;
    • 2. aansluiten bij de omgeving (park);
    • 3. hoge architectonische kwaliteit;
    • 4. eigentijds, transparant en uitnodigend;

Punten voor de architectonische uitwerking

  • er wordt een zelfstandig en eigentijds gebouw voorgestaan, dat zich als een herkenbaar element in de omgeving positioneert;
  • het zwembad en de nieuwe sporthal moeten één ruimtelijke eenheid gaan vormen;
  • het gebouw dient een horizontale geleding te krijgen om te voorkomen dat het complex visueel onnodig hoger lijkt; hiermee zal het gebouw tevens goed aansluiten bij de (groene) parksfeer en de omliggende (veelal lagere) bebouwing;
  • het sportcomplex dient een robuuste en uitnodigende uitstraling te krijgen met zoveel mogelijk contact tussen binnen en buiten (geen dichte introverte doos); onderdelen als de entree, de hal en de kantine lenen zich voor het realiseren van dit contact;
  • blinde gevels zijn ongewenst;

Kleur/materiaal/detaillering

  • hoogwaardig, robuust en duurzaam;
  • natuurlijk ogende materialen en natuurlijke kleuren;
  • geen metalen beplatingen, kunststof beplatingen en kunststof kozijnen;
  • geen felle kleuren;
  • contrasten door toepassing van verschillende materialen en donkere en lichte tinten;

Inrichting openbare ruimte en groen;

  • de terreininrichting rondom het sportcomplex dient een aantrekkelijk en groen karakter te krijgen in aansluiting op sportpark;
  • groene inrichting van de openbare parkeerplaatsen: de parkeerplaatsen dienen afgewisseld te worden met bomen en/of omzoomd te worden met hagen.

Bovenstaande beeldkwaliteitseisen gelden ook indien er uiterlijke wijzigingen en ingrepen plaats vinden aan het zwembad.

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

6.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.

2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar.

De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.

4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe sporthal mogelijk op het sportpark Den Dries naast zwembad 'De Wedert'. Het plan is gelegen op gronden die in eigendom zijn van de gemeente Valkenswaard. Wanneer voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. In voorliggend geval is er conform artikel 2.6.2 van de legesverordening 2015 een factuur verzonden en voldaan. Hierdoor is het kostenverhaal in voldoende mate verzekerd.

De realisatie van de nieuwe sporthal is onderdeel van de Business Case Sport. Onderdeel van de verrichte onderzoeken naar de realisatie van de sporthal is een financiële analyse waarin de mogelijke alternatieven zijn voorzien van een exploitatie- en investeringsoverzicht voor de bestuurlijke besluitvorming.

Op basis van het bovenstaande is er voor bestemmingsplan 'Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29' geen aanleiding tot kostenverhaal middels een exploitatieplan. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

7.2 Artikelsgewijze toelichting

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

7.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel
In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming 'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.

Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.
Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa.

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon-en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan drie meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In afbeelding 15 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPpastheerknsdrf29-VA01_0017.png"

Afbeelding 15 Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

7.2.2 Bestemmingen

De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Sport
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportterreinen en sportieve en recreatieve doeleinden en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, parkeervoorzieningen en verhardingen. Een sportkantine binnen de bestemming 'Sport' is mogelijk in combinatie met de sporthal en/of het zwembad. Deze functie is alleen mogelijk als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de additionele horeca-activiteit qua uitstraling moet passen bij de hoofdfunctie en dient ter ondersteuning van de hoofdfunctie. Deze additionele horeca-activiteit mag daarbij niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.

Binnen de bestemming 'Sport' is tevens de mogelijkheid opgenomen voor vestiging van een fysiotherapiepraktijk waarbij een maximum is gesteld aan de omvang.

Voor de wegen en het parkeerterrein in het plangebied is de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - verkeer en parkeren' opgenomen. Binnen dit gebied wordt voorzien in de parkeerbehoefte voor de nieuwe sporthal.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5000 m2.

7.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen
In artikel 7.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten" is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.

Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor het begrip seksinrichting en wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsplangrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Artikel 11 Algemene procedureregels
In dit artikel zijn de procedures opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen en bij een wijziging.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 14 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners is een ieder in de gelegenheid gesteld het plan te boordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst is en op welke wijze dit heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

8.1 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan Sportcomplex de Wedert, Pastoor Heerkensdreef 29 voorgelegd aan de volgende instanties:

  • 1. Provincie Noord-Brabant;
  • 2. Waterschap De Dommel;
  • 3. Gemeente Waalre

8.2 Inspraak

De gemeente Valkenswaard heeft in de publicatie in de Kempener Koerier van 23 juli 2015 aangegeven dat voor dit plan geen inspraak zal worden gehouden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Sportcomplex De Wedert, Pastoor Heerkensdreef heeft ter inzage gelegen van 27 augustus t/m 7 oktober 2015. In die inspraakperiode zijn er 5 zienswijzen ingediend.

In deze beantwoordingsnota worden de zienswijzen besproken en voorzien van een gemeentelijke beantwoording (cursief gedrukt). Tevens is (onderstreept) beschreven of en –zo ja – hoe het bestemmingsplan wordt gewijzigd als gevolg van de ingediende reactie. De beantwoordingsnota is als Bijlage 6 bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.