direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijventerrein Kraaiven 2008
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008016-e001

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Functie

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 3 tot en met 5, met dien verstande dat:
    • 1. de maximaal toegestane categorie per bestemmingsvlak is weergegeven;
    • 2. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan; dit geldt niet daar waar ten tijde van het ter visie leggen van het plan al een risicovolle inrichting aanwezig was;
    • 3. vestiging van inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder zijn toegestaan in de gebiedsaanduiding geluidszone - industrie;
  • b. de op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie zoals aangeduid in 4.1.2, met dien verstande dat deze bedrijven alleen als bestaand zijn toegestaan;
  • c. watergebonden bedrijvigheid voorzover gelegen langs het Wilhelminakanaal, met inachtneming van het gestelde onder a en b;
  • d. bouwwerken van algemeen nut.
4.1.2 Aanduidingen

Ter plaatse van de aanduiding:

  • a. bedrijf van categorie 3.1 (b= 3.1);
  • b. bedrijf tot en met categorie 3.2 (b<=3.2);
  • c. bedrijf tot en met categorie 4.1 (b<=4.1);
  • d. bedrijf tot en met categorie 4.2 (b<=4.2);
  • e. bedrijf tot en met categorie 5.1 (b<=5.1);
  • f. bedrijf tot en met categorie 5.2 (b<=5.2);
  • g. bedrijfswoning (bw);
  • h. kantoor (k);
  • i. specifieke vorm van bedrijventerrein-opslag gevaarlijke stoffen (sbt-opg);
  • j. specifieke vorm van bedrijventerrein-betonmortelfabriek (sbt-bmf) van categorie 4.2 met SBI-nr. 2663-2;
  • k. specifieke vorm van bedrijventerrein - groothandel in motorbrandstoffen (sbt-ghm)
  • l. specifieke vorm van detailhandel - hulpmiddelenzorg (sbt-hmz),

zijn de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functies.

4.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  • a. kantines en restauratieve voorzieningen, voor zover ondersteunend en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  • b. kantoorruimten, zijnde ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  • c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijnde maximaal 20% van de brutovloeroppervlakte per bouwperceel met een maximum van 100 m²
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • e. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  • f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • g. tuinen en erven;
  • h. objecten voor beeldende kunst;
  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde,

voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 4.1.1 en 4.1.2 genoemde functies.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.

Op de gronden gelegen binnen de op de plankaart opgenomen aanduiding "Veiligheidszone - Bevi" is het niet toegestaan kwetsbare objecten op te richten, behoudens op het bedrijfsperceel van het betreffende Bevi-bedrijf.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maximum;
  • d. de bouw- en/of goothoogte mag niet meer bedragen dan het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven maximum;
  • e. het bouwen van ondergrondse bouwwerken is toegestaan;
  • f. tenzij anders is aangegeven door middel van een bouwvlak mag de afstand van de gebouwen tot de grens tussen bouwpercelen niet minder bedragen dan 3,5 meter.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
  • c. voor niet inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
    • 1. bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak met de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
    • 2. het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak mag 100 bedragen, tenzij anders met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven;
    • 3. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 m, tenzij een andere bouwhoogte met de maatvoeringsaanduiding is aangegeven.
4.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen op een afstand van tenminste twee m van de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 75 m2;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • e. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 30 m.
4.2.5 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op het onbebouwd erf niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het bouwvlak niet meer dan 15 m en op het onbebouwd erf niet meer dan 2 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de brandveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
4.4.1 Ontheffingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 en de ontheffingsvoorwaarden in 4.4.2 ontheffing te verlenen van:

  • a. het bepaalde in 4.2.2 onder a voor bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van entrees, overstekende daken, draagconstructies van de gebouwen, luifels, (draagconstructies van) reclame en hieraan gelijk te stellen voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 4.2.2 onder d met betrekking tot een maximale bouwhoogte:
    • 1. voor ten hoogste 25% van het bouwperceel tot 20 m;
    • 2. voor ten hoogste 20% van het bouwperceel tot 25 m;
    • 3. voor ten hoogste 15% van het bouwperceel tot 30 m,

mits de bebouwing niet is gesitueerd binnen de aanduiding 'geen ontheffing bouwhoogte';

  • c. het bepaalde in 4.2.6 onder a voor de hoogte en situering van erfafscheidingen in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 3 m;
  • d. het bepaalde in 4.2.6 onder b voor de hoogte en situering van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 30 m binnen het bouwvlak en tot een hoogte van maximaal 10 m in het onbebouwd erf voor bouwwerken, geen gebouw zijnde die naar hun aard en bestemming op een onbebouwd erf toelaatbaar zijn;
  • e. het bepaalde onder 4.2.2 onder f. ten behoeve van de afstand ten opzichte van de grens tussen bouwpercelen.
4.4.2 Ontheffingsvoorwaarden

De in 4.4.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits:

  • a. dit vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering, de bedrijfspresentatie, de constructie of verschijning van het gebouw of de aard van het bedrijf noodzakelijk is;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • f. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • h. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming 'Bedrijventerrein', wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in 4.1;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicovolle inrichting voor zover in afwijking van het gestelde in 4.1.1;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van gronden met de aanduiding bedrijfswoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten, anders dan bedoeld in 4.1.3 sub b;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in 4.1.3 sub c;
  • f. voor de uitoefening van enige tak van handel inclusief detailhandel, anders dan volgens het bepaalde in 4.1.1;
  • g. het splitsen van een bedrijfswoning in twee of meer zelfstandige woonruimten;
  • h. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  • i. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
  • j. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, tenzij deze ter handhaving van de bestemming dient;
  • k. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
4.5.2 Toegestaan gebruik

Het bepaalde in 4.5.1. is niet van toepassing op:

  • a. storten van puin of andere materialen ter realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  • b. het normale onderhoud van gronden;
  • c. tijdelijke opslag, welke nodig is voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.
4.5.3 Ontheffing milieucategorie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 ontheffing te verlenen van:

het bepaalde in 4.1 sub a voor het de uitoefening van een bedrijf of een activiteit die niet voorkomt in de tot het plan behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en invloed op de omgeving overeenkomt met de toegelaten milieucategorieën;

het bepaalde in 4.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf of activiteit dat in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld in een categorie die niet is toegestaan op het betreffende perceel, in geval door of namens de aanvrager of andere betrokkenen aannemelijk wordt gemaakt dat het bedrijf of de activiteit naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met de toegestane milieucategorieën;

het bepaalde in 4.1 sub d en e voor de uitoefening van een bedrijf of activiteit dat in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld in de categorie 2 en dat niet is toegestaan op het betreffende perceel, mits door of namens de aanvrager of andere betrokkenen aannemelijk wordt gemaakt dat de activiteit naar aard en omvang niet passend is in een woonomgeving;

het bepaalde in 4.1 sub a voor de uitoefening van een activiteit die in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten is vermeld in een categorie die niet is toegestaan op het betreffende perceel, tot maximaal één hogere categorie dan is weergegeven voor dat perceel, mits door of namens de aanvrager of andere betrokkenen aannemelijk wordt gemaakt dat:

    • 1. de activiteit naar aard en omvang passend is in de omgeving;
    • 2. de activiteit uit milieutechnisch oogpunt inpasbaar is;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

4.5.4 Ontheffing bevi inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 ontheffing te verlenen van het bepaalde in 4.1.1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf of een activiteit behorende bij een bevi inrichting, mits:

  • a. De 10-6 contour voor het PR dient te zijn gelegen binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting of op gronden met de bestemming Verkeer, Verkeer-Verblijf, Groen of Water;
  • b. een verantwoording wordt gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied als bedoeld in het Besluit externe inrichtingen (Bevi) en die verantwoording door B&W aanvaardbaar wordt geacht;
  • c. verder dient te worden voldaan aan het besluit veiligheid externe inrichtingen.