direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brainport Industries Campus (cluster 1)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80235-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Brainport regio Eindhoven wordt structureel gewerkt aan het versterken van het internationaal vestigingsklimaat voor kennisintensieve bedrijven en kenniswerkers en daarmee bij te dragen aan de internationale concurrentiepositie van Nederland. Een essentiële stap daarin is de ontwikkeling van Brainport Park (voorheen Landelijk Strijp) met daarin de Brainport Industries Campus (BIC). Het BIC wordt een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving. Voorliggend bestemmingsplan behelst de 1e cluster van het BIC dat met name in het zuidelijk deel van het BIC ligt. Cluster 1 van het BIC wordt globaal omsloten door het Beatrixkanaal, de A2/E25, de Landsard en de Anthony Fokkerweg. Een klein deel van het plangebied ten behoeve van de compensatie van de ecologische hoofdstructuur (EHS) ligt in het noordelijk deel van BIC ten zuiden van de beek de Ekkersrijt, direct ten oosten van het Beatrixkanaal.

Het bestemmingsplan "Brainport Industries Campus (cluster 1)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied

1.2.1 Brainport Park

Brainport Park is een groot groen en landelijk gebied in de periferie van het stedelijk gebied in het noordwesten van Eindhoven. Het gebied van circa 1.400 hectare groot is nu reeds een plek om te wonen, te werken en te recreëren in een groene omgeving. Brainport Park bestaat grofweg uit twee delen. In het noordelijke deel van Brainport Park is de ontwikkeling van Brainport Industries Campus (BIC) voorzien. Het zuidelijke deel -aangeduid als het Stadswoud- is een overwegend groen gebied met diverse andere functies, zoals de Campus Internationale School, het trainingscomplex van PSV (de Herdgang), GGzE medisch centrum De Grote Beek en de Philips Fruittuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0001.jpg"

Afbeelding Ligging Brainport Park

1.2.2 Brainport Industries Campus (BIC)

Het gebied voor de ontwikkeling van de Brainport Industries Campus (BIC) is circa 180 hectare groot en wordt in grote lijnen begrensd door het Beatrixkanaal, de A2/E25 en de Anthony Fokkerweg. Dwars door het gebied loopt de Groene Corridor (Oirschotsedijk) die het nationaal landschap Het Groene Woud verbindt met de gebieden Strijp R, - T en - S en de binnenstad van Eindhoven. Vanuit die verbinding is het gebied tevens verbonden met de omliggende gemeenten, waaronder Oirschot, Veldhoven en Best. De Oirschotsedijk verdeelt BIC bovendien in een zuidelijk en noordelijk deel. BIC is bestemd voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie.

Het gebied ligt strategisch aan de genoemde uitvalswegen A2/E25 en A58. Bovendien is het geprojecteerd tussen de Luchthaven Eindhoven en bedrijventerrein Eindhoven Airport aan de westzijde van het plangebied en agrarische gebied met bos en een crematorium met daarachter het logistieke bedrijventerrein Goederendistributiecentrum Acht aan de oostzijde van het plangebied. Ten westen van de locatie loopt het Beatrixkanaal dat recentelijk is opgewaardeerd naar vaarklasse 3. Ondanks de aanwezigheid van deze zware functies en infrastructuur kent het gebied grote landschappelijke kwaliteiten. Naast bepalende groenstructuren vinden we in het gebied ook beekloop de Ekkersrijt. Het plangebied van BIC ligt midden in één van de drie stadsparken die Eindhoven rijk is. Naast de Karpen en de Genneper Parken is Brainport Park het derde stadspark van Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0002.jpg"

Afbeelding drie stadsparken in Eindhoven

1.2.3 BIC cluster 1

Voorliggend bestemmingsplan behelst de 1e cluster van de BIC en ligt vooral in het zuidelijk deel van bovengenoemd gebied. Het wordt globaal omsloten door het Beatrixkanaal, de Landsard, de A2/E25 en de Anthony Fokkerweg. Een klein deel van het plangebied ligt in het noordelijk deel van BIC ten zuiden van de beek de Ekkersrijt en ten oosten van het Beatrixkanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0003.jpeg"

Afbeelding cluster 1 van BIC (blauwe lijn).

Het plangebied is in gebruik als agrarisch gebied, bos en natuur. Verder zijn er drie woningen (Rijtackerweg 11, 13 en 15) aanwezig binnen het plangebied. Deze woningen worden ontsloten via de Rijtackerweg naar de Landsard. De Landsard gaat in westelijke richting en over het Beatrixkanaal over in de Luchthavenweg. In noordoostelijke richting komt de Landsard uit op de Oirschotsedijk. Vanaf de Oirschotsedijk kan men onder de A2/E25 door richting Goederen Distributiecentrum Acht (GDC Acht) of in noordelijke richting naar de gemeente Oirschot.

1.3 Voorgaande plannen

Het bestemmingsplan "Brainport Industries Campus (cluster 1)" vervangt een klein deel van het bestemmingsplan Buitengebied. Het bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld door de raad op 22 augustus 2006, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 17 april 2007 en onherroepelijk op 29 april 2008.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0004.jpg"

Fragment plankaart nr. 1 bestemmingsplan Buitengebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0005.jpg"

Fragment plankaart nr.2 bestemmingsplan Buitengebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0006.jpeg"

Fragment plankaart nr. 1 bestemmingsplan Buitengebied

De 1e cluster van het BIC is gepland ter plaatse van de bestemmingen 'bos en natuur (GHS)', 'agrarisch gebied met landschappelijke waarden (AHS)', 'agrarisch gebied met landschappelijke en abiotische waarden (GHS)' en 'rioolwaterzuiveringsinstallatie'. Verder zijn er 3 woningen aanwezig in het plangebied met de bestemming 'woondoeleinden' en wegen met de bestemming 'verkeersdoeleinden'. De Brainport Industries Campus past niet binnen deze bestemmingen. Daarom is dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan.De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

 

Hoofdstuk 2 Brainport Industries Campus

2.1 Concept Brainport Industries Campus

Historisch perspectief

Eindhoven is ontstaan als nederzetting op de kruising van de Dommel en de Gender. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot de 19e eeuw bleef de stad klein en had weinig betekenis. De aanleg van het Eindhovens kanaal naar de Zuid-Willemsvaart bij Helmond en de opening van de spoorlijn in 1866 bespoedigde de industriële groei van Eindhoven. Philips, de tabaksindustrie en later de DAF autofabrieken leveren de stad veel industriële werkgelegenheid. Philips kocht zelf veel grond aan om woningbouw en allerlei voorzieningen voor haar eigen werknemers te realiseren. Doordat veel koopkrachtige bewoners in de buurgemeenten tgingen wonen wordt er rond 1900 gesproken over de mogelijkheid Eindhoven te laten groeien, ten koste van de omliggende dorpskernen. In 1920 worden Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan Eindhoven. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.

De ontwikkeling van Eindhoven is lang verbonden geweest met de ontwikkeling van het concern Philips. Het succes van Philips heeft de stad vanaf eind 19e eeuw mede gevormd, en tot op de dag van vandaag is die verwevenheid zichtbaar en beleefbaar. Zo behoren veel iconen van de stad tot het Philips-erfgoed. Maar ook heeft de langdurige dominantie van het concern flink bijgedragen aan het technologische en innovatieve karakter van Eindhoven. Tezamen met DAF en bedrijven uit andere sectoren (zoals de textielindustrie) is in de regio een concentratie van kennis- en maakindustrie ontstaan. Vanaf begin jaren '90 heeft echter bij Philips, DAF en hun regionale toeleveranciers op grote schaal een herstructurering plaatsgevonden met massaontslagen als gevolg – waarna een volledig nieuw speelveld is ontstaan.

De economische tegenslag van destijds was aanleiding om op regionale schaal de handen ineen te slaan en te gaan werken aan een nieuwe toekomst voor de regio. Onder de naam Brainport is een uniek samenwerkingsverband tussen bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen ontstaan. Als 'triple helix' hebben deze partijen een grootschalig uitvoeringsprogramma opgezet om een nieuw innovatie-ecosysteem op te bouwen. Inmiddels is Brainport uitgegroeid tot een economisch succes, met een bovengemiddelde economische groei, een verdubbeling van de investeringen in R&D en een verdrievoudiging van het aantal kenniswerkers in de afgelopen vijf jaren. Op het gebied van innovatie behoort de regio Eindhoven tot de wereldtop. De patentdichtheid is met ruim 22 patenten per 10.000 inwoners zelfs wereldwijd het hoogst.

Doelgroep hightech maakindustrie (Brainport Industries)

Zo'n tien jaar geleden begonnen de eerste successen van het Brainport-model zich af te tekenen. Dit model bestaat in de eerste plaats uit een vijftal wereldspelers (ASML, Philips, FEI, NXP en Canon-Océ) die hoogwaardige technologieproducten onder eigen merknaam leveren. Deze worden Original Equipment Manufacturers (OEM's) genoemd. Daaromheen is binnen de Brainport regio een groot netwerk van circa 280 bedrijven actief die toeleverancier zijn van o.m. hoogwaardige materialen, componenten, non-core submodules, software, industrial engineering, technologisch design en zelfs volledig geïntegreerde systemen. Deze toeleveranciers zijn onder te verdelen in zogenaamde 1e, 2e en 3e tier (systemen, subsamenstellingen en componenten). Fundamenteel voor de motivering voor de Brainport Industries Campus is dat de hightech toeleverindustrie een enorme transitie doormaakt, wat leidt tot volledig nieuwe randvoorwaarden voor de werkomgeving. De relatieve onbekendheid van de toeleverende bedrijven maakt dat het beeld van deze industrie flink achterhaald is. Nog overheerst het beeld van oude productiehallen waar laag opgeleide monteurs machines in elkaar zetten, terwijl de werkelijkheid bestaat uit uiterst geavanceerde projectruimtes en (hyperschone) cleanrooms waar hoogopgeleide specialisten uit alle technologische disciplines samenwerken.

De achterliggende trend is dat de toeleverende bedrijven steeds meer activiteiten overnemen van de OEM's. Inmiddels verzorgen zij de complete productieketen. Belangrijk daarbij is dat de keten niet meer in opeenvolgende stappen werkt. Voorheen waren mechanica, elektronica, software en design gescheiden werelden. Maar baanbrekende innovatie vereist optimale samenwerking tussen alle disciplines. Deze op innovatie gerichte samenwerking binnen de keten is uniek in de wereld. Het opereren vanuit één cluster heeft geleid tot de oprichting van de Coöperatie Brainport Industries. Deze coöperatie is de drijvende kracht achter het vergroten van de samenwerking, professionaliteit en concurrentiekracht van de hightech toeleverindustrie.

Cruciale opgaven voor de high tech maakindustrie

Doorslaggevend in de argumentatie voor een 'eigen' campus voor deze doelgroep is dat het ecosysteem in de Brainport regio momenteel snel verandert. Het aanvankelijke ecosysteem van tien jaar geleden is niet meer het huidige systeem. In het aanvankelijke model van verticale integratie was de OEM'er de dominante ketenregisseur en onderhield deze zijn relaties met toeleveranciers via het klassieke uitbesteden (outsourcing). De agenda en de gevraagde oplossingen van de OEM'er waren daarin bepalend. Maar de manier van samenwerken is volledig veranderd naar een zogenaamde 'open supply chain', waarbij toeleveranciers verantwoordelijk zijn voor grote delen van de keten en de rol van technologiepartner krijgen.

Door de enorme druk op innovatie als gevolg van de internationale concurrentie, de digitale revolutie en de steeds kortere levenscycli van producten en technologieën is de hightech sector zich steeds verder gaan specialiseren. De OEM'ers in Brainport, met chipmachine- fabrikant ASML voorop, richtten zich steeds meer op hun kernactiviteiten aan het begin van de keten (R&D) en het einde daarvan (marketing, sales & services). De toeleverende industrie is meer en meer verantwoordelijk voor de gehele productieketen, met als gevolg dat de bedrijven een enorme schaalsprong doormaken op de thema's techniek, mens en markt. Om als regio aan de top van de wereld te blijven gelden op die thema's de volgende cruciale opgaven:

Bij het thema 'techniek' gaat het om het kunnen bieden van de meest geavanceerde en innovatieve productietechnologie gebaseerd op principes van de circulaire economie.

  • De 'open supply chain' biedt grote kansen, juist in een tijd van almaar toenemende complexiteit in techniek en steeds snellere 'time to market'. De uiterst geavanceerde producten die momenteel geproduceerd worden in de regio (zoals baanbrekende EUV chipmachines, high performance microscopen en digitale PET/CT scans) vragen input van ultieme specialisten die in staat zijn om onder hoge druk efficiënt en flexibel te produceren.
  • Voor de sector is het noodzaak geworden om continu met nieuwe concepten te komen waarbij de gebruikelijke afhankelijke cultuur bij toeleveranciers in sneltreinvaart wordt vervangen door ondernemend samenwerken. Dit nieuwe samenwerkingsmodel komt neer op 'cocreatie' en 'open innovatie' binnen de waardeketen waarbij gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt gedragen voor het vinden van hoogwaardige technologische oplossingen.
  • Illustratief voor de toegenomen rol van de toeleversector bij innovatie is dat deze steeds vaker al betrokken raakt in de beginfase – bij de R&D dus. Daarbij geldt dat OEM'ers steeds hogere eisen stellen aan de keten – zoals optimale efficiëntie, kritische massa en het kunnen opereren in dezelfde systemen en met dezelfde hoge kwaliteitseisen voor faciliteiten (zoals cleanrooms). Het kunnen delen van faciliteiten is dus uiterst belangrijk in de nieuwe samenwerkingsmodellen.

Bij het thema 'mens' gaat het om het binden, boeien en behouden van talent. 

De sterkere nadruk op onderzoek en innovatie, en de toenemende complexiteit als gevolg van digitalisering en robotisering van productieprocessen, leiden tot een cultuuromslag. De toegevoegde waarde van de toeleverende schakels is het leveren van innovatie geworden, waarbij de toeleverindustrie zélf complexe oplossingen aandraagt en regisseur is geworden van de supply chain. Naast andere verantwoordelijkheden en competenties (denk aan procesontwikkeling, projectmanagement en kwaliteitsbewaking) is er een veel grotere behoefte aan talenten en aandacht voor talentontwikkeling (onderwijs). Het gaat veelal om mensen uit de MBO en HBO opleidingen.

Bij het thema 'markt' gaat het om internationale zichtbaarheid. 

  • Door het versplinterde landschap van over de regio verspreide bedrijven is de zichtbaarheid en vindbaarheid van het collectief heel beperkt. Marc Hendrikse, CEO van NTS-Group en voorzitter van de Coöperatie Brainport Industries, zegt hierover: “onze sector is de meest onbekende wereldkampioen”. Het creëren van zichtbaarheid is voor de toekomst van de Brainport regio van groot belang omdat de sector minder afhankelijk wil worden van de kleine groep OEM'ers in de regio.
  • Tegelijkertijd beschikt het ecosysteem met zijn geavanceerde 'high tech, high mix, low volume- productie' over unieke kansen om wereldwijd markt te veroveren – juist nu volumeproductie weer terugkeert naar Europa. Waar jarenlang sprake was van 'outsourcing' naar lagelonenlanden ziet de maakindustrie nu een trend van 'reshoring' waarbij de productie dichter bij de continentale markten wordt geplaatst. De vraag naar hoogwaardige hightech maakindustrie groeit daardoor in Europa, waarbij de internationale concurrentie steeds meer tussen ketens plaatsvindt, en niet tussen individuele bedrijven. De huidige generatie OEM'ers zoekt naar die innovatieregio of 'manufacturing hub' die in staat is de juiste hoogtechnologische oplossingen te leveren. In de internationale concurrentie is het doorslaggevend dat de regio beschikt over een maximaal efficiënt en flexibel samenwerkende 'hub', die zich als eenheid weet op te stellen en zichtbaar is. Voor de verdere doorontwikkeling van de Brainport regio ligt hier een enorme kans.

De noodzaak van een nieuw ruimtelijk concept

De transitie van de hightech toeleverketen is in volle gang. Gedreven door innovatie leidt ondernemend samenwerken in de 'open supply chain' tot een nieuw ecosysteem in de hightech maakindustrie. In een wereld waarin concurrentie tussen ketens plaatsvindt geeft zo'n ecosysteem een unieke positie.

Tegelijkertijd loopt het ecosysteem in de huidige versnipperde en verouderde vestigingssituatie tegen een aantal fundamentele beperkingen aan om de volgende schaalsprong te realiseren:

  • Door de afstand tussen bedrijfsactiviteiten is het creëren van maximale efficiëntie en flexibiliteit nu niet mogelijk. De logistieke systemen tussen de schakels (denk aan verplaatsing, verpakking en reiniging) zijn nu niet gerobotiseerd en kunnen dus niet 24/7 doorgaan. Deze hightech maakindustrie draait om fysieke productie met veel toeleverende partijen, en dus is nabijheid en integratie op één plek juist hier een cruciaal thema.
  • De bestaande bedrijventerreinen zijn onaantrekkelijke omgevingen die niet zijn ingericht op de innovatie-eisen van het huidige ecosysteem. Om talenten aan te trekken en te behouden is het een vereiste om een plezierige werkomgeving te bieden met hoogwaardige verblijfskwaliteiten, toegepaste leeromgevingen en duurzame verbindingen met de fysieke omgeving waarin wordt geacteerd. De huidige terreinen bieden geen mogelijkheden voor ontmoetingen en interactie, community-vorming en uitwisseling met het publiek.
  • De samenwerkende bedrijven in de supply chain zijn nu niet als eenheid zichtbaar, vindbaar en beleefbaar. Niet voor internationale klanten, niet voor jonge talenten en niet voor het grote publiek.

 

Momenteel is het merendeel van de toeleverbedrijven gevestigd op één van de gemengde bedrijventerreinen in de regio. Er is sprake van een mismatch: het ruimtelijk aanbod op bestaande bedrijventerreinen matcht niet met de nieuwe vraag die rechtstreeks voortkomt uit de noodzakelijke schaalsprong van de hightech sector. Dit heeft ertoe geleid dat het bedrijfsleven, vertegenwoordigd door Brainport Industries (de coöperatie van bedrijven uit de high tech toelever- en maakindustrie) het voortouw heeft genomen in de totstandkoming van een geheel nieuw concept – namelijk de Brainport Industries Campus.

Het concept bestaat uit een campusachtige omgeving met de volgende propositie:

(1) Versterkt innovatie- en concurrentiekracht
Creëert collaborative innovation, nieuwe businessmodellen en nieuwe OEM's

Brainport Industries Campus is een katalysator voor innovatie en groei. Het nieuwe ecosysteem bestaat uit een 'open supply chain' waarin ondernemend wordt samengewerkt aan innovatieve oplossingen. Die sterkere nadruk op innovatie en samenwerking binnen een community vraagt om een omgeving met geheel andere waarden. Zo'n omgeving stimuleert (toevallige) ontmoetingen, kennisdeling en community-vorming, en kent een aangename en inspirerende omgeving.

Brainport Industries Campus geeft een 'eigen gezicht' aan het collectief van samenwerkende hightech maakbedrijven. Nu zijn alle bedrijven verspreid over de regio en 'verstopt' op gemengde bedrijventerreinen. Op een eigen campusachtige omgeving kan het collectief zich veel sterker internationaal vermarkten. Voorzien wordt ongeveer 65 ha aan bedrijven in een campusomgeving van 180 ha. Het collectief wordt daardoor als showcase veel herkenbaarder en het open supply samenwerkingsmodel krijgt een veel sterkere vertelkracht voor OEM'ers op mondiale schaal.
 
(2) Vergroot flexibiliteit en efficiency
Biedt de Fabriek van de Toekomst

De Fabriek van de Toekomst maakt integratie van de diverse onderdelen van de keten op één locatie mogelijk, zodat veel efficiënter en flexibeler kan worden geproduceerd (flexibiliseren in produceren). De zeer geavanceerde onderdelen van de keten worden geleverd door verschillende gespecialiseerde bedrijven. Door digitalisering, robotisering en 3D-technologie kan winstgevend en 24/7 in kleine series worden geproduceerd, wat essentieel is in de huidige hightech industrie.

De Fabriek van de Toekomst bestaat uit een cluster van onderling verbonden flexibele modules die volledig is ingericht op de continu veranderende samenwerkingsbehoeften van het nieuwe ecosysteem (flexibiliseren in gebouw). Het ideale ontwerp bestaat uit een complex van onderling verbonden flexibel in te richten modules (productie, faciliteiten en voorzieningen) rondom een gedeelde (semi-)publieke ruimte. Dit geeft enorme schaalvoordelen in onder meer gedeelde faciliteiten (zoals dure clean rooms die voldoen aan de standaarden van ASML) en flexibele productieruimtes die snel zijn bij te huren of terug te geven.
 
(3) Biedt aantrekkelijke werkomgeving
Biedt een stimulerend werklandschap dat de waarden van het parklandschap versterkt

Brainport Industries Campus is een concept dat integraal onderdeel uitmaakt van het Brainport Park, het groene en landelijke gebied in het noordwesten van Eindhoven. Dit gebied van 1.300 hectare groot bestaat uit onderling verbonden parkachtige entiteiten die nu reeds een plek zijn om te wonen, te werken en te recreëren. Het Brainport Park biedt de juiste condities voor het creëren van het gewenste innovatieve campusconcept. Andersom versterkt het concept van de Brainport Industries Campus, met een aandeel van 180 ha campus in Brainport Park, de doelstellingen van Brainport Park op het vlak van duurzaamheid, landschapsontwikkeling en recreatie.
 
(4) Draagt bij aan (techniek)onderwijs, leven lang leren
Biedt een boost aan talentontwikkeling

Het concept Brainport Industries Campus betekent een schaalsprong in het technisch onderwijs. De Coöperatie Brainport Industries werkt al hard aan de verbindingen tussen de sector en het onderwijs. Met een eigen campusomgeving ontstaat er een unieke kans om hier een boost aan te geven. Het collectief genereert draagvlak en podium voor 'state of the art' equipement (zoals een hoogwaardig meetcentrum of een democenter voor nieuwe machines) waar opleidingen gebruik van maken. Daarnaast betekent de beoogde transparantie van de collectieve 'Fabriek van de Toekomst' een grote etalage voor de industrie, waarmee de hightech productiewereld veel beter getoond kan worden aan jonge mensen.
 
(5) Biedt een ontmoetingsplek industrie en maatschappij
Biedt activiteiten en evenementen voor het publiek

Brainport Industries Campus biedt de kans voor de hightech maakindustrie om in open verbinding te komen met het publiek. Met de toenemende betekenis van de sector groeit ook de behoefte om de maatschappelijke verantwoordelijkheid te tonen. De maakbedrijven werken met hun technologische oplossingen immers aan grote maatschappelijke opgaven. Maar in de huidige verspreide en onzichtbare vestigingssituatie is wat men (gezamenlijk) doet onbekend bij het grote publiek. Nu nog kleeft er een (verouderd) fabrieksimago aan de bedrijven, maar die komt allang niet meer overeen met de duurzame 'clean tech' productiemethoden. Het concept biedt kans om direct in verbinding te komen met het grote publiek en transparant te tonen wat men maakt, hoe men dat doet en welke duurzame waarden men daarbij hanteert.
 

Brainport Industries Campus in Brainport Park

Fundamenteel voor de keuze om juist op deze plek in het noordwesten van het Brainport Park de campus te realiseren is dat de waarden van het campusconcept en die van het parklandschap elkaar juist kunnen versterken. De ambities voor het derde stadspark van Eindhoven liggen in de wisselwerking tussen natuurwaarden en gebruikswaarden. Met de campus wil de gemeente de volgende doelstellingen voor het Brainport Park bereiken:

  • Creëren van een vernieuwende toekomstgerichte omgeving waarin synergie ontstaat tussen kenniswerkers, stedelingen en de groene ruimte;
  • Creëren van een innovatief vestigingsklimaat in combinatie met het herstellen en versterken van het groene landschap;
  • Geven van betekenis van het parkgebied voor het functioneren van Brainport in het algemeen en de hightech bedrijven in het bijzonder;
  • Vergroten van de bekendheid van Brainport door het creëren van een showcase en belevingspark op het gebied van technologie en innovatie voor het publiek (nieuwe recreatieve bestemming);
  • Bieden van een publieksaantrekkelijke omgeving;
  • Versterken van de betrokkenheid van de inwoners van de regio met hightech;
  • Aantrekkelijk maken van de hightech industrie voor jongeren en talenten, stimulans voor de werkgelegenheid in de regio;
  • Versterken van verbindingen voor natuur en recreatie;

De conclusie is dat het concept voor de Brainport Industries Campus een win-win situatie kan betekenen voor deze plek. Dit kan doordat met de campus een world class omgeving ontstaat die integraal onderdeel wordt van het leefklimaat van het park. Het publiek is overal welkom, zelfs in de gebouwen, waardoor het totaalconcept beleefbaar is. In de beleving zal de campus hetzelfde voelen als de rest van het park.

2.2 Stedenbouwkundige opzet (1e cluster) Brainport Industries Campus

Het in voorgaande paragraaf beschreven concept is uitgewerkt in een stedenbouwkundig en landschapsarchitectonisch plan voor de Brainport Industries Campus. Dit wordt een duurzame, internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving van ongeveer 180 hectare. De campus, bestaande uit compacte clusters met bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, onderzoekscentra, gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen en een groene omgeving, maakt onderdeel uit van Brainport Park. De groene setting draagt bij aan een stimulerende werkomgeving, uitstraling en imago van de campus. Brainport Avenue (A2/A58) en Eindhoven Airport zorgen voor een goede (internationale) bereikbaarheid en aan Brainport Avenue kunnen bedrijven zich gezamenlijk tonen. Gebruikers van de campus zijn kenniswerkers, scholieren, zakelijke bezoekers en recreatieve bezoekers.

Voor de Brainport Industries Campus is in lijn met het concept een radicaal nieuwe huisvestingstypologie ontwikkeld. Niet langer zijn individuele bedrijfspanden op afgesloten kavels gewenst. In plaats daarvan worden in bedrijfsverzamelgebouwen (clusters) meerdere bedrijven samengevoegd rondom een, ook voor publiek zeer toegankelijk, atrium. In dat atrium en het gebouw zijn collectieve voorzieningen gehuisvest en worden faciliteiten gedeeld. De kracht van het collectief maakt niet alleen dat er efficiënter en flexibeler wordt geproduceerd en ontwikkeld, ook ontstaat er zo de mogelijkheid om gezamenlijk onderwijsfaciliteiten en start-ups te ondersteunen en een etalage (showcase) te realiseren voor de maakindustrie als geheel. In totaal komen er op de Brainport Industries Campus vier tot vijf van dergelijke clusters die in nabijheid van elkaar in samenhang kunnen functioneren. Het principe van het cluster heet 'Fabriek van de Toekomst'. Het doel is dat iedere Fabriek van de Toekomst, naar analogie van de maakindustrie, wordt ingericht rondom specifieke competenties en voorzieningen zodat de campus gaat functioneren als internationale hub voor de high tech toelever- en maakindustrie.

De totale oppervlakte van de clusters bedraagt ongeveer 65 hectare. De bedrijven worden ontsloten door een weg die rondom de bebouwing van een cluster loopt. De gemiddelde fsi (floor space index) van de clusters is 1,5, het bebouwingspercentage ca. 70 en de bouwhoogte bedraagt maximaal 20 meter. Ieder cluster krijgt 1 of meerdere gezamenlijke kwalitatief hoogwaardige verblijfsruimte (atrium) voor onder andere gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen en publieke expo. Langzaam verkeersroutes sluiten aan op deze verblijfsruimtes en verbinden de clusters met elkaar en met de groene recreatieve gebieden in de campus.

De omgeving van de clusters is van wezenlijk belang. Het is niet alleen een prettige werkomgeving waardoor interactie tussen bedrijven en publiek en interactie tussen personeel van verschillende bedrijven (open innovatie) wordt gestimuleerd. Ook draagt de landschapsinrichting van de campus bij aan de (internationale) herkenbaarheid van sector. Het landschap waar de Brainport Industries Campus wordt gerealiseerd bestaat uit een afwisseling van gesloten bospercelen en open agrarische gebieden. Deze landschappelijke kwaliteit is het raamwerk voor het realiseren van bedrijvenclusters in de campus. Aan de zijde van het Beatrixkanaal heeft het landschap veelal een gesloten karakter door de aanwezigheid van bestaande bospercelen. Aan de oostzijde bestaat de campus vooral uit een open landschap waardoor de campus zich kan presenteren aan Brainport Avenue. Andere landschappelijke elementen in de campus zijn de Groene corridor, het Beatrixkanaal en het beekje de Ekkersrijt. Het gebied kent in de huidige situatie veel versnipperde ecologische kwaliteiten. Het landschapsplan van de campus (zie o.a. Bijlage 4, "Gebiedsontwikkeling Brainport Park: Aantrekkelijk landschap, sterke natuur") versterkt die kwaliteiten door het herstellen en maken van robuuste natuurverbindingen.

Brainport Industries Campus wordt voor autoverkeer ontsloten op de A58 en Brainport Avenue via een nieuw aan te leggen verbinding tussen de A58 en de Anthony Fokkerweg. Deze verbinding zorgt ook voor de ontsluiting van Eindhoven Airport. In het noordelijke deel van de campus komt een nieuwe weg die het Goederen Distributie Centrum Acht (GDC Acht) verbindt met de A58 (zie het MER, paragraaf 4.1). Deze nieuwe verbinding maakt het mogelijk dat de Groene Corridor, die centraal door de campus loopt, autoluw gemaakt kan worden.

De HOV-baan, die over de Landsard gaat lopen, verbindt de campus met het centrum van Eindhoven, Eindhoven Airport en het eventueel te realiseren treinstation bij Acht. Langzaam verkeersverbindingen zoals de Slowlane en de Groene Corridor verbinden de campus met het centrum van Eindhoven en andere campussen in de regio.

1e cluster van Brainport Industries Campus.

Brainport Industries Campus wordt in een aantal fasen ontwikkeld. De eerste cluster van de campus bestaat uit een deel van het zuidelijk cluster en wordt gerealiseerd tussen de Landsard, het Beatrixkanaal, de Anthony Fokkerweg en Brainport Avenue. Een klein deel van het plangebied ligt in het noordelijk deel van de campus ten zuiden van de beek de Ekkersrijt en ten oosten van het Beatrixkanaal. Dit deel van het plangebied is ter compensatie van de ecologische hoofdstructuur (EHS) die wordt aangetast vanwege een aantal faciliteiten/voorzieningen (zie paragraaf 3.3.4.4).

De aanwezige bosgebieden vormen de begrenzing van het bouwvlak van het 1e cluster. De oppervlakte van dit bouwcluster bedraagt ± 8,3 hectare (inclusief parkeergarage). Uitgaande van een fsi van 1,5 kan in dit cluster ongeveer 100.000m2 bvo gerealiseerd worden. Het bebouwingspercentage van dit cluster komt hierbij op 85%. De bebouwingshoogte van dit cluster is maximaal 20 meter.

Het bedrijvengebouw moet een atrium bevatten dat bestaat uit een centrale ruimte die voor iedereen toegankelijk is en voor voetgangers een toegangsroute naar bedrijven vormt. In het atrium kunnen de gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Deze ruimte wordt gebruikt als hoofdingang van het gebouw en kan worden gebruikt voor gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen, ontmoetingsruimte en exposure. De hoofdingang van het bedrijvengebouw moet worden gesitueerd aan de zijde van de Landsard. Het atrium sluit aan op langzaam verkeersroute die de 1e cluster verbindt met andere clusters en groene verblijfsgebieden in de campus. De inrichting van het atrium is verder uitgewerkt in het Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus (zie paragraaf 2.2.1 en Bijlage 3 bij deze toelichting). De langzaam verkeerroutes zijn mogelijk gemaakt in de bestemmingen 'Natuur - 1', 'Natuur - 2' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

De ontsluitingsweg voor de bedrijven ligt aan de rand van het cluster om de bebouwing heen binnen de bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2' en 'Bedrijf - 3'. Parkeren moet in een gebouwde voorziening worden opgelost ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 4'.

Aan de zijde van Brainport Avenue krijgt het landschap een opener karakter. De oude Philipsboerderij Den Hurk (bestemming 'Wonen'), die ligt tussen het bedrijvencluster en Brainport Avenue, kan middels een zogenoemde wijzigingsbevoegdheid een gemeenschappelijke facilitaire functie en/of voorzieningen (detailhandel, cultuur en ontspanning, dagrecreatie, sport of horeca) voor de gebiedsontwikkeling van Brainport Park krijgen voor kenniswerkers, zakelijke bezoekers en recreatieve bezoekers van de campus.

Tijdens de realisatie van het 1e cluster van de campus zal de definitieve ontsluiting nog niet gereed zijn. Om het eerste cluster te ontsluiten wordt een weg aangelegd tussen de Oirschotsedijk en het eerste cluster. Daarbij wordt een deel van de Landsard (tussen de Rijtackerweg en de Oirschotsedijk) vooruitlopend op de aanleg van de HOV-baan verbreed. De Landsard wordt in de toekomst ingericht als HOV-baan tussen het centrum van Eindhoven en Eindhoven Airport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0007.jpg"

Afbeelding (tijdelijke) ontsluiting 1e cluster BIC

Als het 2e bouwcluster ten zuiden van de Oirschotsedijk ook is gerealiseerd loopt de auto ontsluiting van het zuidelijk cluster van de campus naar de nieuw aan te leggen verbinding tussen de A58 en de Anthony Fokkerweg aan de westzijde van het Beatrixkanaal. Ter hoogte van de Landsardseweg zal de auto ontsluiting hierop aansluiten. Daarvoor zal er een nieuwe brug gerealiseerd worden over het Beatrixkanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0008.jpg"

Afbeelding definitieve ontsluiting BIC zuid

In de campus worden de clusters en verblijfsgebieden met elkaar verbonden door langzaam verkeersroutes. De Slowlane (langs Beatrixkanaal) en de Groene Corridor (Oirschotsedijk) zorgen voor een verbinding met het centrum van Eindhoven en andere campussen in de regio. Over de Landsard rijdt de Airportshuttle tussen centrum van Eindhoven en Eindhoven Airport. Gebruikers van de campus kunnen hier gebruik van maken. Later wordt deze buslijn omgevormd tot HOV-lijn. Deze zorgt voor een verbinding tussen centrum van Eindhoven, het toekomstige NS-station Acht, Brainport Industries Campus en Eindhoven Airport.

2.2.1 Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus

Voor de ontwikkeling van de campus is een Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus opgesteld (Bijlage 3 van deze toelichting). Daarin zijn onder andere de ruimtelijke uitgangspunten en ambities voor deze bedrijvencampus vastgelegd. Dit geldt zowel voor de gebouwen als de openbare ruimte in het gebied. Dit kwaliteitsboek is overeenkomstig de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' ter inzage gelegd voor inspraak tegelijkertijd met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan. Dit kwaliteitsboek wordt als een welstandsnota zoals bedoeld in artikel 12a Woningwet vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven. Dit betekent dat alle vergunningaanvragen voor bouwwerken aan de welstandseisen uit dit kwaliteitsboek moeten voldoen. In dit kwaliteitsboek wordt de integratie van de stedelijke ontwikkeling in de omgeving/het groen geborgd.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen voor Nederland voor de middellange termijn (tot 2028):

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg.
  • 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is een opgave van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost-Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

3.2.2 Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt (zie paragraaf 3.2.4).

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Brainport Eindhoven is eveneens opgenomen als project in bijlage II van de Crisis- en herstelwet (Chw).

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 (zie paragraaf 3.2.1) uit de SVIR vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Sinds de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2 Bro) op 1 oktober 2012 is dit belang nader uitgewerkt in de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de 'ladder'). Dit betekent dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijv. bedrijventerrein, kantoorlocatie, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen) in het bestemmingsplan gemotiveerd moet worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte voor de stedelijke voorziening;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering, transformatie of anderszins te benutten;
  • 3. indien herstructurering, transformatie of anderszins binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

3.2.3.1 Samenvatting concept Brainport Industries Campus

Op de Brainport Industries Campus wordt een radicaal nieuw concept ontwikkeld voor bedrijven uit de high tech maak- en toeleverindustrie. Dat concept bestaat uit een nieuw huisvestingsmodel waarbij bedrijven in bedrijfsverzamelgebouwen in niet eerder vertoonde samenhang met elkaar produceren en innoveren in een omgeving (buiten) die bijdraagt aan de strategische opgaven van de industrie (zie hoofdstuk 2.1 van deze toelichting). Brainport Industries Campus is een campus van ca. 180 hectare, waarvan uiteindelijk maximaal 65 hectare bebouwd wordt. De groene ruimte rondom de bebouwing is wezenlijk onderdeel van dit concept. Bovendien is Brainport Industries Campus onderdeel van Brainport Park, een nieuw landschapspark voor de Brainport regio Eindhoven waarin belangrijke regionale en stedelijke functies (airport, internationale school, etc.) met elkaar worden verbonden in een aantrekkelijke groene omgeving. Het concept bestaat uit de volgende proposities:

  • 1. Versterkt innovatie- en concurrentiekracht door een omgeving die ontmoeting, kennisdeling en community-vorming stimuleert en een aangename en inspirerende werkomgeving biedt.
  • 2. Het concept 'Fabriek van de Toekomst' vergroot de flexibiliteit en efficiency: door een nieuwe gebouwtypologie ontstaat er een cluster van onderling verbonden flexibele modules voor productie, faciliteiten en voorzieningen rondom een publieke ruimte.
  • 3. Biedt een aantrekkelijke werkomgeving als onderdeel van landschapspark Brainport Park.
  • 4. Door een eigen campusomgeving genereert het collectief van bedrijven een hoogwaardige bijdragen aan techniekonderwijs, leven lang leren en een etalage voor de industrie.
  • 5. Omdat bestaande en nieuwe stedenbouwkundige (fiets)structuren worden gebruikt als basis voor het ruimtelijk plan van de campus wordt de high tech maakindustrie in openlijke verbinding gebracht met het publiek. De campus wordt door die positionering en haar inrichting een ontmoetingsplek voor industrie en maatschappij.

Brainport Industries Campus is een vraaggestuurde ontwikkeling, voor en samen met de bedrijven uit de doelgroep wordt een hoogwaardige werklandschap ontwikkeld die voldoet aan een duurzame economische groei van de regio.

De campus is sterk ingebed in rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk wordt hier op diverse plekken aandacht aan besteed. Vanuit provinciaal beleid past de ontwikkeling van de locatie binnen de Verordening Ruimte en de Notitie Brabantse Campussen. Regionaal is de eerste fase van Brainport Industries Campus op 'groen' gezet, wat betekent dat regionaal overeenstemming is dat de 1e fase – bij aangetoonde behoefte – tot ontwikkeling kan komen. De afspraken worden iedere twee jaar herzien, waardoor er ook alle mogelijkheden zijn voor doorontwikkeling van Brainport Industries Campus fase 2 en 3. Ook in de Gebiedsvisie Westflank Eindhoven is de campus een belangrijke drager. Op lokaal niveau is de ontwikkeling van Brainport Industries Campus sterk verankerd in de Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp en bovendien is in de nieuwe (vaststelling begin 2016) bedrijventerreinennota van de gemeente Eindhoven Brainport Industries Campus opgenomen als nieuw te ontwikkelen campuslocatie ter versterking van de economie van de stad en Brainport.

3.2.3.2 Ruimtelijke randvoorwaarden Brainport Industries Campus

Om het campus-concept te kunnen realiseren zijn door de regio, gemeenten en het Brainport bedrijfsleven vier cruciale ruimtelijke randvoorwaarden geformuleerd en geborgd in dit bestemmingsplan. Op basis van deze cruciale randvoorwaarden is het mogelijk om alternatieven te beoordelen op de geschiktheid. De cruciale ruimtelijke randvoorwaarden voor het campusconcept zoals beoogd op Brainport Industries Campus hebben we mede op basis van de zienswijzen verder uitgelegd en expliciet gemaakt:

  • 1. Omvang 'Fabriek van de Toekomst' en opschaalbaarheid campus-concept.

- De locatie moet per se de mogelijkheid bieden om het concept van de Fabriek van de Toekomst te realiseren. Onder de Fabriek van de Toekomst wordt een nieuwe typologie van huisvesting voor bedrijven verstaan. Het is een cluster waarin meerdere bedrijven zijn gehuisvest onder één dak en met gezamenlijke voorzieningen (gedeelde faciliteiten en een centraal atrium). De Fabriek van de Toekomst is minimaal 8 hectare groot (gebouw + logistiek). Op een locatie moet dus een aaneengesloten ruimte beschikbaar zijn om realisatie mogelijk te maken.

- In het concept functioneert de Fabriek van de Toekomst per se in de nabijheid van meerdere clusters (fabrieken). In het eindbeeld komt dat neer op een ruimtevraag van 65 hectare verdeeld over verschillende clusters die volgens het concept Fabriek van de Toekomst worden ontwikkeld. Doorgroei moet dus per se mogelijk zijn in een gebied. In eerste instantie komt dit neer op 25 hectare (1e fase) en op termijn 65 hectare (fase 1-3).

  • 2. Groene setting, campus , verbinding industrie/publiek.

- De verschillende clusters (Fabrieken van de Toekomst) liggen per se in een groene omgeving. Dat is een must voor het campus-concept. De groene omgeving is ruim, kent veel natuurwaarden, paden en plekken waar interactie tussen medewerkers van bedrijven onderling wordt gestimuleerd. De uitstraling van de campus wordt bepaald door de combinatie van de bebouwing en de groene omgeving.

- Verder is essentieel dat er een vanzelfsprekende verbinding wordt gemaakt tussen industrie en publiek, tussen de campus en stedelijke regio. Voor het campus-concept is het cruciaal dat de campus onderdeel wordt van het dagelijks stedelijk netwerk van de Brainport Regio. Doorgaande stedelijke en recreatieve routes (fietsroutes als de Slowlane, Groene Corridor) en de mogelijkheid de clusters hieraan te oriënteren zijn hiervoor van grote waarde.

  • 3. Manifestatiekracht Brainport Avenue

Een cruciale randvoorwaarde voor Brainport Industries Campus is manifestatiekracht van de locatie. Met Brainport Industries Campus wordt een internationale showcase gerealiseerd in het hart van de Brainport regio. Een locatie aan de Brainport Avenue, de omgeving rondom de A2/N2 van knooppunt Leenderheide in het zuiden tot aan de A50 in het noorden (Ekkersrijt), is daarvoor een vereisten.

  • 4. Bereikbaarheid

Bereikbaarheid van het gebied is van zeer groot belang voor het functioneren van het gebied. De (met name) autobereikbaarheid is een belangrijke randvoorwaarde voor de planontwikkeling, alsmede fietsverkeer / langzaam verkeer en HOV (Landsard en treinstation Acht).

3.2.3.3 Trede 1: actuele regionale behoefte

De eerste trede van de 'ladder' richt zich op het in beeld brengen van de actuele regionale behoefte aan (in dit geval) ruimte voor bedrijvigheid. In het verleden zijn diverse onderzoeken gedaan naar de marktbehoefte en concrete interesse voor het concept Brainport Industries Campus. Zo hebben Berenschot (2009), Brainport Industries (2011) en BCI (2014) gekeken naar de ruimtebehoefte en mogelijke interesse voor het concept. Voor de middellange termijn (periode tot 2030) is volgens eerder onderzoek vraag naar ongeveer 65 ha. netto bedrijventerrein in de vorm van een campus. Bruto –samen met de groene inbedding- komt dit neer op ongeveer 150 – 200 ha. ontwikkelruimte.

Het meest recente onderzoek is een marktonderzoek uitgevoerd door de Stec Groep (juni 2015, Bijlage 1 bij deze toelichting). Hierna gaan we in op de belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek en de betekenis voor de ontwikkeling van Brainport Industries Campus cq. de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Gefaseerde ontwikkeling omwille van zorgvuldig ruimtegebruik

Vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is besloten om de ontwikkeling van Brainport Industries Campus te faseren. In het eerste cluster wordt ca. 8,3 hectare (ca. 7,2 ha. bouwvlak) mogelijk gemaakt (voorliggend bestemmingsplan). De ontwikkeling van het totale concept is gefaseerd. Fase 1 betreft 25 hectare netto uitgeefbare meters, fase 2 en 3 samen nog eens 40 hectare netto. Het totale Brainport Industries Campus zal op termijn dus circa 65 hectare netto groot zijn. Brainport Industries Campus is een vraaggestuurde ontwikkeling, de industrie heeft nu behoefte aan een eerste stap naar een nieuwe werkomgeving. Directe beschikbaarheid van gronden voor het realiseren van de eerste fase is daarom van groot belang.

In de regionale programmeringsafspraken voor bedrijventerreinen (Regionaal Ruimtelijke Overleg, 2012/2013) is de ontwikkeling van Brainport Industries Campus fase 1 (25 hectare) gelabeld als 'groen' en fase 2 en 3 (samen 40 ha.) op 'oranje'. De genoemde oppervlaktes zijn netto uitgeefbare bedrijfskavels. 'Groen' wil zeggen dat de ontwikkeling door mag gaan, 'oranje' betekent dat dit pas kan na 2020 of na expliciete instemming van het RRO. Het voorliggend plan bevat ca. 8,3 hectare bedrijvencluster en past dus binnen de regionale afspraken zoals die nu gelden. Eind 2014 is de nieuwe provinciale prognose bedrijventerreinen verschenen. Die geeft onder andere aan dat er een kleinere behoefte aan bedrijventerrein is dan nu is opgenomen in de regionale afspraken. In het RRO is afgesproken dat de huidige afspraken blijven gelden tot er nieuwe zijn, maar dat wel kritisch gekeken wordt naar de plannen die nu worden ontwikkeld. De 9 gemeenten van het stedelijk gebied Eindhoven (SGE) hebben in het overleg van 4 november 2015 het 'groene licht' voor de eerste 25 ha. van Brainport Industries Campus (Zuid) herbevestigd. De brief hierover wordt binnenkort verwacht. Deze afspraken worden later nog vastgelegd in het eerstvolgende RRO overleg.

Afbakening marktregio

De marktregio voor Brainport Industries Campus betreft de regio Eindhoven (Zuidoost-Brabant, met de kern in Stedelijk Gebied Eindhoven). Het grootste deel van de dynamiek van bedrijven vindt plaats binnen de eigen regio. Hoewel bedrijven in de doelgroep van Brainport Industries Campus mondiale spelers zijn die internationaal hun producten en diensten verkopen en aanbieden (en daarmee dus ook elders in Nederland of de wereld gevestigd kunnen zijn) bestaat een sterke concentratie van bedrijven in en rond Eindhoven. Er is een zeer sterke concentratie van de bedrijven in het 'hart van de handel', nabij de OEM's (Original Equipment Manufacturers) waar de bedrijven aan leveren. Vier OEM's zijn gevestigd in de marktregio. Uit een analyse van de leden van Brainport Industries blijkt dat 70% van de 1e lijnsleveranciers in de marktregio gevestigd zijn en 30 tot 40% van de 2e lijnsleveranciers. Verklaring hiervoor is de nabijheid van andere bedrijven (uit de waardeketen), maar zeker ook met het ondernemersklimaat in de regio, de nabijheid van kennisinstellingen, gekwalificeerd personeel en lokale binding. Een belangrijk deel van de bedrijven zal overigens van buiten de regio komen.

Onderzoek ruimtebehoefte voor Brainport Industries Campus 

In het onderzoek van Stec Groep (Bijlage 1 bij deze toelichting) is gebruik gemaakt van de meest gangbare en erkende prognosemethodiek (op basis van werkgelegenheid). De basis voor deze prognose betrof de raming van de provincie Noord-Brabant uit 2014. Omdat – als gevolg van trends en ontwikkelingen – de sector industrie onderhevig is aan veranderingen is daarnaast ook gekeken naar de (verwachte) ontwikkeling van de ruimteproductiviteit en de gevolgen voor de ruimtevraag hierdoor.

De volgende conclusies trekt Stec Groep op basis van de analyse over de ruimtevraag:

  • De prognose van de ruimtevraag conform de werkgelegenheidsmethodiek (provincie) laat een ruimtevraag tussen 2015 en 2025 van circa 25 tot 30 hectare zien in het Stedelijk Gebied Eindhoven.
  • De prognose van de ruimtevraag op basis van ruimteproductiviteit (Stec Groep) laat een ruimtevraag tussen 2015 en 2025 van circa 30 tot 45 hectare zien in het Stedelijk Gebied Eindhoven.
  • Stec Groep trekt – op basis van periodiek onderzoek naar vestigingsvoorkeuren van bedrijven – de conclusie dat 20 tot 25% van de bedrijven in de toekomst behoefte heeft aan het type hoogwaardige bedrijfsruimte zoals gerealiseerd gaat worden op Brainport Industries Campus (campus-concept). Dit komt neer op een ruimtevraag van ruim 5 tot 11 hectare.
  • Op basis van de (boven)regionale en buitenlandse aantrekkingskracht van Brainport, behaalde resultaten uit het verleden en extra spin off die Brainport Industries Campus met zich mee kan brengen acht Stec Groep het reëel dat er een extra ruimtevraag is van 5 tot 10 hectare tot en met 2025 voor Brainport Industries Campus. Het gaat hierbij om een ontwikkeling die leidt tot een trendbreuk met het verleden en daarmee niet als zodanig in de prognoses zijn verwerkt. De prognoses voor de ruimtevraag naar bedrijventerreinen zijn namelijk beleidsarm opgesteld en redeneren vanuit de ontwikkeling in het verleden, door vertaald naar de toekomst.
  • In totaal zal de netto ruimtevraag naar Brainport Industries Campus 10 tot 20 hectare zijn in de periode 2015-2025. Binnen het campusconcept van Brainport Industries Campus is de ruimtevraag in de planperiode circa 15 tot 30 hectare bruto plangebied (groene context).

Actuele vraag

Het Eindhovense bedrijf KMWE, dat de mechanische en technische onderdelen voor grote high tech machines en toestellen maakt, verhuist als eerste naar Brainport Industries Campus. Het bedrijf moet vanwege de forse groei uiterlijk eind 2017 kunnen beschikken over een nieuwe adequate huisvesting, in het nieuwe landschap Fabriek van de Toekomst. Het bedrijf heeft hiertoe reeds een huur/samenwerkingsovereenkomst getekend. Op de campus gaat het bedrijf samenwerken met andere bedrijven die in die productieketen horen. Met de komst van KMWE is een groot deel van het eerste cluster van de campus reeds ingevuld.

Conclusie trede 1:

Brainport Regio Eindhoven is een top-technologieregio met een internationaal vooraanstaande positie op het gebied van innovatie en behoort tot de top 10 van innovatieve regio's in Europa. Om deze positie te behouden en te versterken wordt door Brainport Regio Eindhoven structureel gewerkt aan het versterken van het vestigingsklimaat voor kennisintensieve bedrijven en - daar aan gekoppeld - het werk- en leefklimaat van internationale kenniswerkers. Stec Groep (zie Bijlage 1 bij deze toelichting) komt tot de conclusie dat voor de planperiode 2015-2025 een actuele regionale behoefte bestaat vanuit de campus-doelgroep (HTSM op zoek naar campuslocatie beoogd op Brainport Industries Campus) van ongeveer 10 tot 20 ha. (netto) ruimte.

3.2.3.4 Trede 2: Bestaand aanbod (beschikbaar, geschikt, geschikt te maken)

De tweede trede van de ladder is gericht op het inzichtelijk maken van het aanbod van bestaande bedrijventerreinen. Beoordeeld wordt of bestaande terreinen of bestaande plancapaciteit de regionale behoefte aan een bedrijvencampus kunnen opvangen. Meer in het bijzonder, kan de beoogde behoefte aan een campusontwikkeling plaatsvinden binnen de bestaande harde plancapaciteit of door herstructurering en/of herprofilering van het bestaand stedelijk gebied? Deze bestaande bedrijventerreinen (beschikbaar of geschikt te maken) en harde plancapaciteit in de marktregio zijn beoordeeld op de ruimtelijke randvoorwaarden.

Bestaande harde plancapaciteit voldoet niet aan cruciale ruimtelijke randvoorwaarden.

In het Stedelijk Gebied Eindhoven en Zuidoost-Brabant (marktregio) is een overaanbod aan harde plancapaciteit voor bedrijventerreinen. Deze plannen voorzien echter in een andere actuele regionale behoefte dan Brainport Industries Campus wil voorzien. Zij richten zich meer op modern gemengd, handel en logistiek. Brainport Industries Campus is een zeer bijzonder gesegmenteerd bedrijventerrein. Op basis van een analyse en beoordeling van mogelijke alternatieven in bestaande plancapaciteit is het niet realistisch dat op deze locaties het concept en de daaraan verbonden actuele regionale behoefte gefaciliteerd kan worden.

Het Stedelijk Gebied Eindhoven wil bovendien de komende maanden het overaanbod aan harde plannen terugbrengen en is hiervoor met de provincie een gezamenlijk bestuurlijk proces gestart dat in 2016 moet leiden tot aansluiting van het aanbod bij de vraag op middellange en lange termijn en een gezonde vraagaanbodverhouding.

In het onderzoek van Stec Groep is een aantal alternatieven beoordeeld op de mogelijkheden voor vestiging van de ruimtevraag voor Brainport Industries Campus. Dit is gedaan op basis van de hiervoor genoemde ruimtelijke randvoorwaarden (hoofdstuk 3.2.3.2). Daarbij is een minimale ondergrens van 8,3 hectare netto (oppervlakte cluster 1) beschikbaar als uitgangspunt gehanteerd voor de opgenomen locaties (zie Aanvullende memo Ladder Brainport Industries Campus, Bijlage 2 van deze toelichting).

Gemeente   Werklocatie   Nog uit geef- baar (net- to ha.)   Omvang en opschaalbaarheid   Groene setting, campus en in stedelijk netwerk   Manifes- tatie-
kracht aan Brainport Avenue  
Bereikbaar
heid  
      1e cluster/ Fabriek van de Toe- komst (8,6 ha. netto aaneen gesloten mogelijk?)   Fase 1: 25 ha. netto moge lijk?   Tot. con-cept 65 netto ha. mogelijk?   Groene setting/cam- pus   Ver- binding
in- dustrie- publiek  
   
Bladel   Kempisch Bedrijvenpark   40, 4   ja   ja   nee   nee   nee   nee   goed  
Eindhoven   GDC Acht   36, 0   ja   be- perk- ingen   nee   nee   nee   ja   goed  
Eindhoven   Park Forum   52, 0   ja   be- perk- ingen   nee   nee   beperk- ingen   ja   redelijk  
Eindhoven   High Tech Campus Eindhoven   13, 0   nee   nee   nee   nee   ja   ja   goed  
Gemert- Bakel   Wolfsveld II   19, 7   ja   nee   nee   nee   nee   nee   redelijk  
Helmond   BZOB Terrein   25, 6   ja   be- perk- ingen   nee   nee   nee   nee   goed  
Laarbeek   Bemmer IV   20, 4   ja   nee   nee   nee   nee   nee   redelijk  
Nuenen C.A.   Eeneind West   26, 0   ja   be- perk- ingen   nee   nee   nee   nee   redelijk  
Oirschot   Westfields   34, 5   ja   nee   nee   beperk- ingen   ja   beperk- ingen   goed  
Veldhoven   Habraken   41, 6   ja   be- perk- ingen   nee   nee   nee   nee   redelijk  

Op basis van een analyse en beoordeling van mogelijke alternatieven op de cruciale ruimtelijke randvoorwaarden is de conclusie dat geen van de alternatieven voldoet om de actuele regionale behoefte aan het campus-concept planologisch te faciliteren.

Mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied voor concept niet aanwezig

In het Stedelijk Gebied Eindhoven (en ook breder in Zuidoost-Brabant) is verspreid op bestaande (uitgeefbare en uitgegeven) bedrijventerreinen ruimte beschikbaar. De combinatie van de benodigde kwantiteit en kwaliteit (op basis van de ruimtelijke randvoorwaarden voor het concept) leidt er toe dat de ruimte op bestaande terreinen geen invulling kan geven aan de specifieke vraag om ruimte voor bedrijvigheid in de vorm van een campus mogelijk te maken. Zowel qua omvang (ruimte voor het gehele concept) als qua uitstraling (parkachtige omgeving) bieden de huidige terreinen hiervoor onvoldoende ruimte.

De acute marktvraag voor de Brainport Industries Campus vraagt voor de korte termijn (cluster 1) een netto areaal van ongeveer 8,3 hectare (7,2 hectare bouwvlak). Daarmee wordt voorgesorteerd op de ontwikkeling van de campus waar verschillende clusters in de directe nabijheid van elkaar functioneren en onlosmakelijk zijn. Een toonaangevend bedrijf in deze sector moet vanwege de forse groei eind 2017 kunnen beschikken over een nieuwe adequate huisvesting, in het nieuwe landschap Fabriek van de Toekomst. Een volgend cluster moet qua ruimtebeslag inpasbaar zijn. Ook voor het eerste cluster, met 8,3 hectare relatief bescheiden van omvang, is in bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar die voldoet aan de ruimtelijke randvoorwaarden. Los daarvan is het de bedoeling om Brainport Industries Campus – bij voldoende marktvraag – uit te breiden. Een volgend cluster moet qua ruimtebeslag inpasbaar zijn. Hier dient rekening mee gehouden te worden. Een knip tussen cluster 1 en daaropvolgende fasen/clusters van Brainport Industries Campus is niet aan de orde.

Bestaande (bedrijven)terreinen kunnen als mogelijke locaties voor de Fabriek van de Toekomst genoemd worden. Deze alternatieven zijn De Hurk/Croy, De Run, De Kade (Campina-terrein), TU/e Science Park en Automotive Campus Helmond. Op basis van de benoemde cruciale ruimtelijke randvoorwaarden (hoofdstuk 3.2.3.2) zijn deze alternatieven beoordeeld als ongeschikt voor de ontwikkeling van het campus-concept (zie Aanvullende memo Ladder Brainport Industries Campus, Bijlage 2 bij deze toelichting).

Conclusie trede 2:

Uit de analyse van trede 2 blijkt dat geen van de bedrijventerreinen (harde plancapaciteit en geschikt te maken bestaande terreinen) voldoet aan de ruimtelijke randvoorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 3.2.3.2. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet verder worden verantwoord dat de ontwikkeling van Brainport Industries Campus geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten (bijvoorbeeld leegstand) elders tot gevolg zal hebben.

Naar verwachting (zie ook rapportage Stec Groep, Bijlage 1 bij deze toelichting) zal een belangrijk deel van de bedrijven afkomstig zijn van buiten de regio. In de marktregio zal dit naar de inschatting van de Stec Groep niet leiden tot onaanvaardbare leegstand. Bovendien gaat het om specifieke ruimtevraag die zich anders niet zou voordoen (aangezien Brainport Industries Campus dan niet gerealiseerd wordt en er voor bedrijven geen mogelijkheden zijn om te clusteren). Het eerste bedrijf dat heeft aangekondigd eind 2017 te gaan verhuizen naar Brainport Industries Campus – KMWE – heeft haar bestaande bedrijfspanden (op De Hurk/Croy in Eindhoven) inmiddels verkocht aan een derde die zich vanuit het buitenland hier gaat vestigen. Deze visie wordt versterkt doordat in voorliggend bestemmingsplan wordt geborgd dat er uitsluitend een campus kan worden ontwikkeld voor de doelgroep van de Brainport Industries Campus. Hierdoor kunnen zich geen bedrijven vestigen die niet behoren tot de doelgroep van Brainport Industries Campus. Bovendien worden privaatrechtelijk voorwaarden gesteld om te borgen dat uitsluitend de doelgroep van Brainport Industries Campus zich kan vestigen.

De regiogemeenten werken bovendien aan het terugdringen van overaanbod (door het uit de markt halen van locaties waarvoor geen vraag bestaat en het ontwikkelen en/of herprogrammeren van locaties waarvoor wel vraag bestaat). Juist door het terugdringen van het overaanbod ontstaat meer perspectief voor bestaande bedrijventerreinen en (eventueel) herontwikkeling van incourante leegstaande panden. Naar verwachting leidt dit tot minder leegstand op bestaande terreinen. Voorts wordt een (regionale) herstructureringsstrategie voorbereid in relatie tot de herstructureringsopgave die ontstaat indien bedrijven vanuit de regio naar Brainport Industries Campus verhuizen. Dit gebeurt door de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) en de gemeente Eindhoven. BOM heeft daarvoor – samen met de gemeente Eindhoven – het initiatief genomen tot oprichting van een Regionaal Ontwikkelfonds. Het doel is om met gezamenlijke middelen (overheid, BOM en private partijen) te komen tot herontwikkeling op bestaande bedrijventerreinen. Hierdoor zal als gevolg van de gefaseerde ontwikkeling van Brainport Industries Campus geen sprake zijn van onaanvaardbare leegstand in de marktregio.

3.2.3.5 Trede 3: Aanbod multimodale locaties buiten bestaand stedelijk gebied

De Ladder voor duurzame verstedelijking vraagt, na het aflopen van trede 1 en 2, om een analyse van het aanbod van multimodaal ontsloten locaties buiten stedelijk gebied (trede 3).

Bij de beschouwing van de treden 1 en 2 van de ladder in de voorgaande paragrafen is gemotiveerd dat de voorgenomen locatie voor BIC de enige locatie is die aan alle ruimtelijke randwoorden voldoet. Bereikbaarheidsaspecten en de ligging van het plangebied ten opzichte van vervoersassen en openbaar vervoer zijn hierin reeds meegenomen. In dit licht is het niet relevant om –in het kader van trede 3- op zoek te gaan naar multimodaal ontsloten locaties.

Dit laat onverlet dat Brainport Park als geheel, en BIC cluster 1 als onderdeel daarvan, optimaal multimodaal ontsloten is. Het gebied heeft een centrale ligging ten opzichte van snelwegennet (A2/A58), de luchthaven Eindhoven en het spoor (de verbindingen van en naar Eindhoven). Het plangebied van BIC cluster 1 ligt direct aan de HOV verbinding die het centrum van Eindhoven (en het NS station) verbindt met de luchthaven Eindhoven. De locatie is per fiets uitstekend bereikbaar door de ligging aan de Slowlane, de fietssnelweg tussen Eindhoven en Best.

Het gebied ligt in de nabijheid van bedrijventerreinen Eindhoven Airport, GDC Acht en Flight Forum, die van belang zijn voor de bedrijven op Brainport Industries Campus. Logistieke bedrijven en andere gerelateerde bedrijven zijn gevestigd in de nabijheid van Brainport Industries Campus. Daarnaast vormt Brainport Park als het ware een groene poort naar uitgestrekte natuurgebieden (Groene Woud en Oirschotse Heide). Naast deze groen-recreatieve betekenis biedt Brainport Park een groene en parkachtige vestigingslocatie voor Brainport Industries Campus. De campus is zo ingericht dat het onderdeel is van het derde stadspark van de stad Eindhoven: Brainport Park.

De conclusie is dat het plangebied van Brainport Industries Campus uitstekend en multimodaal ontsloten is.

3.2.3.6 Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

Het internationaal economisch succes van de Brainport regio Eindhoven wordt voor een aanzienlijk deel bepaald door de high tech maak- en toeleverindustrie. Door de enorme druk op de innovatie als gevolg van de internationale concurrentie, de digitale revolutie en de steeds kortere levenscycli van producten en technologieën vindt er een radicale verandering plaats in de manier van werken van deze bedrijfstak. Deze toeleveranciers van OEM-ers, zoals ASML en FEI, zijn in toenemende mate verantwoordelijk voor grote delen van de innovatie en productie binnen hun keten en werken in toenemende mate met elkaar samen als technologiepartners. Om aan de top van de wereld te blijven is daarom ten opzichte van het huidige huisvestingsmodel een schaalsprong noodzakelijk op de thema's techniek, mens en markt. De opgave is om concurrerend te blijven ten aanzien van producten maar ook als werkgever om internationale kenniswerkers evenals (inter)nationale vakmensen te kunnen binden. De Brainport Industries Campus levert een bijdrage aan de internationale toppositie van de regio door een uitdagende en aantrekkelijke werk- en leefomgeving te bieden die bedrijfsleven en overheid in staat stelt hun toekomststrategie te verwezenlijken. Met het introduceren van een nieuwe gebouwtypologie ontstaan mogelijkheden om efficiënt en flexibel te ontwikkelen en produceren. Het landschap van Brainport Park, waarvan de campus onderdeel uitmaakt, draagt bij aan het maken van een internationale showcase voor de industrie en verbindt publiek met de industrie. De Campus draagt nadrukkelijk bij aan de stimulering van de werkgelegenheid in de regio.

Het plangebied van de Brainport Industries Campus heeft de fysieke ruimte om de eerste clusters, Fabrieken van de Toekomst, te huisvesten. Tussen de Oirschotsedijk, Beatrixkanaal, Anthony Fokkerweg en de A2/N2 is op korte termijn ongeveer 25 hectare beschikbaar. Daarbij is het mogelijk om door te groeien naar een campus van ongeveer 180 hectaren met ongeveer 65 hectaren bedrijvigheid.

De kwalitatieve ruimtelijke randvoorwaarden voor de campus zijn in Brainport Park in vergelijking tot andere locaties in de regio optimaal te realiseren. Het aanwezige landschap geeft de mogelijkheid om een aantrekkelijke groene campus te maken voor productiemedewerkers, kenniswerkers, scholieren, zakelijke en recreatieve bezoekers. De manifestatiekracht van de campus is door de ligging in Brainport Park groot. Langzaam verkeersroutes zoals de Groene Corridor en de Slowlane, verbinden de industrie via het dagelijks stedelijk netwerk met publiek. De HOV-baan ontsluit de campus met het centrum van Eindhoven, Eindhoven Airport en het mogelijk nog te realiseren treinstation bij Acht. Door de aanleg van een nieuwe verbindingsweg tussen A58 en de Anthony Fokkerweg is de campus voor autoverkeer ontsloten op het (inter-) nationale snelwegennet en de ligging van de campus aan Brainport Avenue geeft de campus de mogelijkheid om zich te presenteren.

 

Uit deze paragraaf van de toelichting en het onderzoek van de Stec Groep (Bijlage 1) en de aanvullende memo van de Stec Groep (Bijlage 2) blijkt dat er vraag is die de ontwikkeling noodzakelijk maakt (trede 1) en dat het plangebied van de Brainport Industries Campus in Brainport Park in Brainport regio Eindhoven de enige locatie is die voldoet aan alle, zowel kwalitatief als kwantitatief, ruimtelijke randvoorwaarden voor het realiseren van een campus (trede 2). Andere terreinen en locaties in de regio voldoen niet aan de ruimtelijke randvoorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 3.2.3.2. De ontwikkeling van de Brainport Industries Campus zal bovendien geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten (bijvoorbeeld leegstand) elders tot gevolg hebben. De locatie is mutlimodaal ontsloten (trede 3) op een manier die past bij de ruimtelijke randvoorwaarden.

3.2.4 Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport 2015 (MIRT 2015)

De transformatie van Brainport Avenue naar een hoogwaardig, internationaal concurrerend vestigingsmilieu voor de hightech maak- en kennisindustrie is opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport 2015 (MIRT, 2015) van het Rijk onder de titel 'Brainport Eindhoven'. In het MIRT 2015 zijn de gebiedsopgave, de oplossingen, de financiële en politiek-bestuurlijke afspraken van Brainport Eindhoven weergegeven.

De hoofdopgaven voor Brabant zijn:

  • Kenniseconomie: Het versterken van de economische (innovatieve) clusters en het creëren van een excellent (internationaal) vestigingsklimaat. Voor het zuidoosten van Brabant betekent dit de ontwikkeling van Brainport Zuidoost-Nederland met een hecht netwerk van onderzoeks- en kennisinstellingen, kennisintensieve bedrijven en hoogwaardige maakindustrie;
  • Bereikbaarheid: Voor de bereikbaarheid van Brabant zijn goede verbindingen met name met de Randstad en het buitenland nodig. De verbindingen door Brabant naar het achterland zijn van belang voor o.a. de Brainport Zuidoost-Nederland. Daarbij hoort de ontwikkeling van een adequaat logistiek netwerk met sterke intermodale verbindingen. Het Rijk zet in op het handhaven van een goede bereikbaarheid via weg (o.a. op de A2 en op de A58), water (Wilhelminakanaal, Zuid Willemsvaart), spoor en de lucht (o.a. via Eindhoven Airport). Voor de bereikbaarheidsopgave binnen Brabant zet de regio in op het versterken van het stedelijk netwerk door de realisatie van een duurzaam en robuust verkeer- en vervoersysteem in combinatie met de ontwikkeling van hoogstedelijke zones. Het verbinden van deze zones levert naar verwachting een belangrijke bijdrage aan het vergroten van de agglomeratiekracht van het Brabants stedelijk netwerk.
  • Quality of life en vestigingsklimaat: Het vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers vraagt om gevarieerde woonmilieus, concurrerende werklocaties en een aantrekkelijk landschap. Daarbij gaat de aandacht uit naar de ontwikkeling van dynamische steden (hoogstedelijke zones en stedelijke knooppunten) en vitale dorpen.
  • Duurzaamheid en energie: In het westelijk deel van Brabant ligt een opgave voor het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie en het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV).

De transformatie van Brainport Avenue bestaat o.a. uit de volgende onderdelen:

  • De realisatie van de Brainport Industries Campus;
  • Realisatie van een 'slowlane' (snelfietspad) dat alle economische hotspots met elkaar verbindt;
  • De realisatie van vrijliggende busvoorzieningen in het gebied;
  • De ontwikkeling van een multimodaal transferpunt;
  • De ontwikkeling van een groen recreatief raamwerk Landelijk Strijp;
  • Een verbeterde ontsluitingsstructuur op de bestaande aansluiting Randweg A2/N2 en de A58 t.b.v. Eindhoven Airport, Brainport Industries Campus en GDC-Acht.

De verbeterde ontsluitingsstructuur op de Randweg A2/N2 en A58 is door de markt (Challenge Groep) als volwaardig alternatief aangedragen voor de oorspronkelijk bedacht nieuwe noordelijke ontsluiting op de A2 ter hoogte van Eindhoven Airport is. In de loop van 2014 is in overleg met Rijk, provincie, regio en andere partners de keuze gemaakt voor de 'Challenge-variant'.

Brainport Zuidoost-Nederland/Brainport Eindhoven is één van de twee stedelijke regio's in Brabant met een concentratie van topsectoren. Brainport Eindhoven is de spil van de Brainport Zuidoost-Nederland. Voor de versterking van de internationale concurrentiepositie is een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak nodig. Het gaat niet alleen om een goede (inter)nationale bereikbaarheid, maar ook om 'quality of life'. Deze integrale opgaven worden in lijn met de Brainport 2020 agenda opgepakt, in het kader van de verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport conform het Aldersadvies, de Brainport Avenue aan de westzijde van Eindhoven en de afspraken over Brainport-Oost aan de oostelijke zijde.

Voor versterking van de internationale concurrentiepositie van Brainport Eindhoven op de lange termijn is, op basis van een brede analyse van het vestigingsklimaat en van meerdere ruimtelijk-economische ontwikkelingsperspectieven, een gebiedsvisie Brainport Avenue 2020-2040 opgesteld. Deze visie bevat ook een voorkeursalternatief voor de OV-bereikbaarheid van Eindhoven Airport. Parallel wordt gewerkt aan quick wins op de korte termijn.

 

3.2.5 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Er is gekozen om de regels zoveel mogelijk direct door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, zoals bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. De begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een provinciaal belang geworden (zie paragraaf 3.3.4 Verordening ruimte). In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS direct doorwerkt naar het bestemmingsplan.

Als nationale belangen in het Barro worden genoemd:
- Rijksvaarwegen
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam
- Kustfundament
- Grote rivieren
- Waddenzee en waddengebied
- Defensie
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
- Elektriciteitsvoorziening
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
- Ecologische hoofdstructuur
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Voor de regio Eindhoven is de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Er is geen sprake van een 380 Kv hoogspanningsleiding binnen onderhavig plangebied.

Verder zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn algemene regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0009.jpg"

Afbeelding Rarro (november 2014) besluitsubvlak militair luchtvaartterrein vliegbasis Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0011.jpg"

Afbeelding hoogtebelemmeringen luchthaven Eindhoven ter plaatse van het plangebied BIC

Onderhavig plangebied ligt volgens het Rarro binnen het obstakelbeheergebied (IHCS), de vliegfunnel en de Instrument Landing System (ILS) rondom vliegbasis Eindhoven.

 

Obstakelbeheergebied (Inner Horizontal en Conical Surface, IHCS)

In deel 3 van het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen14 is voor militaire luchtvaartterreinen een uitbreiding van het obstakelbeheergebied aangekondigd in overeenstemming met de norm die door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) wordt gesteld. Dit betekent dat rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak (IHCS) ligt van 45 m hoog ten opzichte van de start- en landingsbaan; dit is NAP +65 m omdat de baan op een hoogte van NAP +20 m ligt. De straal van het IHCS bedraagt 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km. De hoogte van dit obstakelvrije vlak is gerelateerd aan de ligging van de drempels van de start- en landingsbaan ten opzichte van NAP. Aanleiding voor de uitbreiding van het obstakelbeheergebied is het besluit van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) om deze norm die al geldt voor burgerluchtvaartterreinen, om veiligheidsredenen ook van toepassing te verklaren op militaire luchtvaartterreinen. Uit de ICAO-norm vloeien aanvullende hoogtebeperkingen voor objecten rondom een luchtvaartterrein voort.

Het plangebied valt binnen het obstakelbeheergebied. Er geldt een hoogtebeperking van NAP +65 m. Het maaiveld ligt op circa NAP +19,5 m. De maximale bouwhoogte bedraagt 20 meter, waardoor aan deze hoogtebeperking wordt voldaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale bouwhoogte van 10 meter bepaald. In de binnenplanse afwijkingregeling ten aanzien van de hoogte van specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is bepaald dat een maximum geldt van 20 meter.

Funnels

Daarnaast zijn er obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten (zogenaamde 'funnels') in de verlengde van de start- en landingsbanen. Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m boven NAP).

Het gedeelte van het plangebied ten noorden van de Oirschotsdijk (blad 2 van de verbeelding), dat bestaande agrarische gronden en compensatie van de EHS behelst, ligt binnen deze funnels. Ter plaatse geldt een hoogtebeperking vanaf NAP +45 meter. Het maaiveld ligt op circa NAP +19,5 m. Ter plaatse gelden de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Natuur - 1'. Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan met een maximale bouwhoogte van 6 meter. Ter plaatse van de bestemming 'Natuur - 1' mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van deze bestemming geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter, met dien verstande dat voor bouwwerken voor informatievoorziening, entreevoorziening dan wel schuilvoorziening een maximum bouwhoogte geldt van 3 meter. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gericht zijn op het natuurbelang of de natuurbeleving, zoals uitkijktorens, kijkhutten en vleermuiskelders, en met een maximale bouwhoogte van 6 meter.

Ter plaatse van de funnels binnen onderhavig plangebied wordt dus aan de hoogtebeperkingen wordt voldaan.

Instrument Landing System (ILS)

De luchthaven beschikt over ILS-apparatuur teneinde een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Hiervoor bestaat een ICAO-norm die richtlijnen biedt omtrent het beperken van gebieden waarin obstakels kunnen worden opgericht. Deze gebieden bestaan uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend. Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen het betreffende gebied, voordat een object wordt opgericht, een toetsing te laten plaatsvinden.

Op basis van de door Defensie overgelegde gegevens bedraagt de hoogtebeperking als gevolg van ILS ter plaatse van het plangebied NAP +20,3 m. Het maaiveld ligt op circa NAP +19,5 meter. De maximale bebouwingshoogte bedraagt 20 meter, waardoor niet aan deze hoogtebeperking wordt voldaan. In november 2014 is door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR), de aanvaardbaarheid van de beoogde ontwikkeling op de functionaliteit van de ILS onderzocht. Uit de toen verrichte computersimulatie bleek dat de beïnvloeding van toekomstige bebouwing ter plaatse van het eerste cluster van de campus op de ILS binnen aanvaardbare normen blijft indien de bouwhoogte wordt aangehouden zoals opgenomen in onderstaande afbeelding. Deze verschillende bouwhoogten zijn verwerkt in de regels. In de regels is verder de mogelijkheid opgenomen om bij omgevingsvergunning af te wijken van deze maximale bouwhoogte mits bij de beheerder van het ILS, te weten het Ministerie van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed door deze bouwhoogte.

Omdat er aantal wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het voorontwerp van dit bestemmingsplan, is het ontwerp van dit bestemmingsplan nogmaals ter toetsing voorgelegd aan Defensie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0012.jpeg"

Afbeelding hoogtebeperkingen ten gevolge van Localizer signaalbescherming baan 21 Luchthaven Eindhoven

Conclusie: Toetsing aan het ILS systeem en de funnels heeft uitgewezen dat de realisatie van het 1e cluster van de campus geen negatieve invloeden geeft op het systeem. Door vervolgens in de regels te bepalen dat een omgevingsvergunning waarin wordt afgeweken van de maximale bouwhoogte alleen kan worden verkregen na positief advies van het Ministerie van Defensie, staan de hoogtebeperkingen als gevolg van ILS niet aan de werking van dit bestemmingsplan in de weg.

3.2.6 Luchthavenbesluit Eindhoven

Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. In dit besluit is tevens de geluidszone vastgelegd. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Dit aanwijzigsbesluit in verwerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (zie paragraaf 3.2.5).

Eind 2009 is de Regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving moet een luchthavenbesluit worden opgesteld voor het militaire luchtvaartterrein Eindhoven. Het Luchthavenbesluit Eindhoven is op 1 november 2014 in werking getreden. Voor dit luchthavenbesluit is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het MER zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Dit luchthavenbesluit met beperkingengebied wordt bij de eerstvolgende wijziging van het Rarro en Barro meegenomen.

In dit luchthavenbesluit zijn het luchthavengebied en het beperkingengebied aangewezen. Er zijn geen regels over externe veiligheid opgenomen in dit luchthavenbesluit. In het beperkingengebied gelden beperkingen:

  • 1. door de 'nieuwe' 35 Ke geluidszone;
  • 2. door het obstakelbeheergebied (IHCS), de ILS en de vliegfunnels;
  • 3. in het vogelbeheersgebied.

Ad 1. Geluidzone: Binnen de in het luchthavenbesluit Eindhoven opgenomen 35 Ke geluidszone (zie paragraaf 4.3.4) mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gerealiseerd (aldus Besluit militaire luchthavens). Een gebouw met een onderwijsfunctie of gezondheidszorgfunctie worden in dit kader aangemerkt als ander geluidsgevoelig gebouw. Als gezondheidszorgfunctie worden aangemerkt: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling. Als onderwijsfunctie wordt aangemerkt een gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs.

 

Ad 2. De hoogtebelemmeringen zoals die gelden op basis van het Barro en het Rarro (zie paragraaf 3.2.5) gelden tevens op basis van dit luchthavenbesluit.

Ad 3. Binnen het vogelbeheersgebied is in beginsel een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0013.jpg"

Afbeelding vogelbeheersgebied (=lichtgroen) en luchthavengebied (=donkergroen) uit het Luchthavenbesluit Eindhoven.

Vanwege dit luchthavenbesluit is in de regels opgenomen dat bovenstaand gebruik als strijdig wordt aangemerkt. Dergelijk gebruik van gronden is wel toegestaan mits dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf. Een verklaring van geen bezwaar wordt uitsluitend afgegeven als aan de hand van fauna-effectenstudie kan worden aangetoond dat het gewenste grondgebruik niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Eindhoven.

3.2.7 De Luchtvaartnota (2009)

De visie, verwoord in de Luchtvaartnota, is gericht op het verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame luchtvaart en luchthavens voor een sterke Nederlandse economie. Een optimale internationale bereikbaarheid door de lucht is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De ambitie is om de verbindingsplaats in Europa te zijn waar nationale en internationale bedrijven hun mondiale ambities kunnen realiseren. Hoewel de afspraken voor de lange termijn voor de planhorizon van dit plan minder relevant zijn, zijn de geformuleerde uitgangspunten wel van belang voor de gemeente Eindhoven.

Ten aanzien van de luchthaven Eindhoven gelden de volgende uitgangspunten:

  • de status van de luchthaven als militaire luchthaven blijft onveranderd;
  • voor de ontwikkeling van Schiphol op middellange termijn zal Eindhoven 35.000 vliegtuigbewegingen extra accommoderen. Deze afspraken over het accommoderen van extra vliegtuigbewegingen worden in een Luchthavenbesluit vastgelegd;
  • de uitbreiding van het civiele medegebruik mag niet ten koste gaan van de Nederlandse militaire functies op de luchthaven;
  • de ontwikkeling dient zo veel mogelijk aan te sluiten bij de groene innovatieve ambitie van de regio en Brainport-doelen.

In 2011 is de Luchtvaartnota geactualiseerd. De belangrijkste conclusie van de actualisatie van de luchtvaartnota en de herijking naar de marktontwikkeling in de luchtvaart is dat er serieus rekening gehouden moet worden dat de grens op Schiphol van 510.000 vliegtuigbewegingen binnen 5 à 10 jaar aan de orde kan zijn.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Hierin wordt geconstateerd dat dé grote uitdaging voor Noord-Brabant is om het (hoog)stedelijk gebied verder te ontwikkelen tot een krachtig netwerk en tegelijkertijd de groene en blauwe waarden van Noord-Brabant te versterken. De nabijheid van stad en land en de karakteristieke afwisseling tussen stad en land zijn daarbij belangrijke kwaliteiten die bijdragen aan een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter-)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

Eindhoven wordt in relatie gebracht met het stedelijk netwerk BrabantStad samen met Breda, Helmond, ´s-Hertogenbosch en Tilburg. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

BrabantStad ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest-Europese stedelijke agglomeratie. Een voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid van de steden onderling en met andere omliggende stedelijke netwerken. Daarom kiest de provincie voor het versterken van de verbinding met nabijgelegen stedelijke netwerken, met name met het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, het Ruhrgebied en Maastricht- Heerlen-Aken-Luik. Het OV-netwerk BrabantStad en het hoofdwegennet worden verder ontwikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op dit netwerk afgestemd, zoals bij knooppunten (personen en goederen) of in hoogstedelijke zones.

Eindhoven ligt binnen de stedelijke regio Eindhoven-Helmond dat is aangeduid als een samenhangend en verstedelijkt gebied. Binnen deze regio liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven woon-, werk- en leefmilieu moeten bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en een verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar gedifferentieerde wijken, met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies. Herstructurering en inbreiding bieden tal van mogelijkheden, maar tegelijkertijd zal onbebouwd gebied, ook op langere termijn, moeten worden benut.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0014.png"

3.3.2 Notitie Brabantse Campussen

De 'Notitie Brabantse Campussen' (augustus 2011) is een provinciaal afwegingsmodel voor campusinitiatieven zoals de Brainport Industries Campus. Gedeputeerde Staten gebruiken het afwegingskader uit deze notitie in de besluitvorming om campusinitiatieven te vergelijken, te beoordelen op haalbaarheid en hun rol en inzet van instrumenten te bepalen.

Open innovatie

Het totstandbrengen van open innovatie wordt aangemerkt als een belangrijke provinciale economische ambitie. In kennisintensieve bedrijfsectoren vraagt de complexiteit van de omgeving, de snelheid van technologische ontwikkelingen en de hoge kosten van onderzoek & ontwikkeling om een zogenaamde open innovatie aanpak. Hierin werken diverse bedrijven in een cluster met onderwijs en onderzoeksinstellingen samen. Om bedrijven innoverend en concurrerend te laten blijven moeten zij gebruik maken van interne en externe bronnen. Dit geldt voor zowel de ontwikkeling als het op de markt brengen van nieuwe technologieën en producten. De belangrijkste bron van onze hedendaagse economie is kennis. Maar voor het specifieke karakter van de Brabantse bedrijven geldt dat er ook sprake is van hoge investeringen in laboratoria en hoogwaardige productie-, test- en onderzoeksomgevingen. Vanwege de specifieke aspecten van deze kennis en faciliteiten is organisatie in een cluster van belang om te komen tot schaalvoordelen en expertise. Fysieke nabijheid heeft een grote meerwaarde om te komen tot uitwisseling van ideeën en tot samenwerking.

Open innovatie en R&D op campussen hebben gunstige effecten op bedrijven en regio

Effecten van een campus slaan niet alleen neer op het niveau van bedrijven, bij universiteiten en andere kennisinstellingen, maar ook op de regio. In dit kader is ook de aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van de campussen zelf van belang. Groene campussen dragen bij aan het verbeteren van het werkklimaat en hebben aantrekkingskracht op zowel de vestiging van hoogwaardige bedrijvigheid als het aantrekken van hooggekwalificeerde werknemers. Bovendien leveren deze groene campussen een bijdrage aan behoud van de biodiversiteit; één van de kerntaken van de provincie Noord-Brabant.

De provincie heeft het begrip campus als volgt gedefinieerd:

Een campus is een innovatiestimulerende omgeving,

  • 1. waar kennisintensieve bedrijven en instellingen gevestigd zijn;
  • 2. waarbij wordt samengewerkt op basis van een gemeenschappelijke inhoudelijk thema en programma;
  • 3. waar fysieke nabijheid, innovatie-ondersteunende faciliteiten en ruimtelijke inrichting tot doel hebben om interactie, kennisdeling, samenwerking, creativiteit en innovatie te stimuleren;
  • 4. waar "open innovatie" actief gemanaged wordt.

Campussen die voldoen aan deze definitie beschouwt de provincie als campusinitiatieven die in potentie passen binnen de provinciale strategie gericht op sterke Brabantse economische clusters (topsectoren).

3.3.3 Regionale afspraken & programmering werklocaties Zuidoost-Brabant

Het document "Regionale afspraken & programmering werklocaties Zuidoost-Brabant" (30 mei 2012) schetst, naast een profiel van de regio, de trends en ontwikkelingen die van invloed zijn op de positie van de regio en een rol spelen bij het opstellen van een bedrijventerreinen- programmering. Daarna is een analyse gemaakt van de vraag, het aanbod en de confrontatie van deze beide gegevens. Vervolgens is de programmering van de werklocaties bekeken. Deze programmering heeft tot doel om op korte termijn een aantal keuzes te maken in het geplande aanbod. In het najaar 2012 zijn deze regionale afspraken en de programmering geactualiseerd. De regio's maken hierbij gebruik van de methodiek van de provinciale strategie werklocaties en andere bedrijventerreinen, om een prioritering te bepalen. Daarbij betekent:

- Groen: (delen van) plannen die we tot 2020 zeker wel gaan ontwikkelen;

- Oranje: (delen van) plannen die op basis van de huidige inzichten niet ontwikkeld worden tot 2020;

- Rood: (delen van) plannen die van de kaart verdwijnen en helemaal niet meer ontwikkeld worden.

Eind 2014 is de nieuwe provinciale prognose bedrijventerreinen verschenen. Die geeft onder andere aan dat er een kleinere behoefte aan bedrijventerrein is dan nu is opgenomen in de regionale afspraken. In het RRO (Regionaal Ruimtelijk Overleg) is afgesproken dat de huidige afspraken blijven gelden tot er nieuwe zijn, maar dat wel kritisch gekeken wordt naar de plannen die nu worden ontwikkeld. De 9 gemeenten van het stedelijk gebied Eindhoven (SGE) hebben in het overleg van 4 november 2015 het 'groene licht' voor de eerste 25 ha. van Brainport Industries Campus (Zuid) herbevestigd. De brief hierover wordt binnenkort verwacht. Deze afspraken worden later nog vastgelegd in het eerstvolgende RRO overleg.

Regionaal ruimtelijk overleg (RRO)

Deze regionale afspraken en programmering van werklocaties worden ook gebruikt voor het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) die is voorgeschreven in de provinciale Verordening ruimte. Gedeputeerde Staten moeten ten minste eenmaal per bestuursperiode een prognose van de ruimtebehoefte aan o.a. bedrijventerreinen opstellen en deze voorleggen aan de regionale ruimtelijke overleggen. Deze prognose heeft betrekking op de behoefte aan bedrijventerreinen als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag voor de middellange en lange termijn. Het wordt opgesteld per RRO-gebied. Het RRO pleegt regionale afstemming en maakt afspraken over de programmering van o.a. de aanleg, uitbreiding, herstructurering en transformatie van bedrijventerreinen.

3.3.4 Verordening ruimte

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Hierin staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt. Per onderwerp zijn de gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Ruimtelijke kwaliteit / regionaal ruimtelijk overleg (RRO)

Alle gemeenten zijn in stedelijke of landelijke regio's ondergebracht. Binnen zo'n regio maken gemeenten afspraken met elkaar en de provincie over het aantal te bouwen woningen en de
oppervlakte van (middel-)zware bedrijventerreinen. Verder is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan moet worden verantwoord hoe de uit te geven oppervlakten zich verhouden tot de geraamde uitbreidingsruimte waarover een gemeente beschikt en hoe is omgegaan met intensief of meervoudig ruimtegebruik. Er dient sprake te zijn van een goede motivering van zorgvuldig ruimtegebruik.

Onderdeel van de verordening ruimte is een kaart die bestaat uit de volgende 5 lagen:

  • 1. Stedelijke ontwikkeling
  • 2. Cultuurhistorie
  • 3. Agrarische ontwikkeling en windturbines
  • 4. Water
  • 5. Natuur en Landschap

Hieronder wordt ingegaan op de kaartlagen die voor de 1e cluster van Brainport Industries Campus van belang zijn.

3.3.4.1 Stedelijke ontwikkeling

Op de kaartlaag 'stedelijke ontwikkeling' is BIC aangeduid als 'integratie stad-land'. In deze gebieden is een stedelijke ontwikkeling alleen mogelijk in samenhang en in evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. De ontwikkeling mag daarbij geen betrekking hebben op een te ontwikkelen of uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein. In de toelichting van het bestemmingsplan moet een uitgebreide motivering worden opgenomen met een verantwoording waarom en hoe de ontwikkeling plaatsvindt. Verantwoord moet worden dat:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
  • 2. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding voor ecologische en landschappelijke verbindingen;
  • 3. is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling;
  • 4. de afspraken die over deze stedelijke ontwikkelingen zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) worden nagekomen;
  • 5. zorgvuldig ruimtegebruik op het terrein of de locatie wordt bevorderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0015.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit de kaart 'stedelijke ontwikkeling' van de Verordening ruimte 2014.

Brainport Industries Campus, cluster 1.

Ter plaatse van het plangebied wordt een duurzame campus voor hoogwaardige en kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving mogelijk gemaakt. Met de ontwikkeling van het nieuwe Brainport Industries Campus in het gebied wordt Brainport Park de thuishaven van de toeleverende bedrijven in de Brainportketen, op basis van de open supply-chain aanpak door hightech mechatronicabedrijven, kleinere systeembedrijven en specialistische kennistoeleveranciers. Deze hightech bedrijven in de toeleverende maakindustrie gaan door open innovatie en kennisdeling nauw met elkaar samenwerken op de Brainport Industries Campus. De toelichting op de Verordening Ruimte 2014 vermeld dat nieuwe (campusachtige) concepten zoals BIC een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van de integratie stad-land gebieden.

In de Verordening ruimte wordt een terrein, waar in overwegende mate bedrijven van milieucategorie 3 en hoger, zoals bedoeld in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering"(2009), zijn toegelaten aangemerkt als middelzwaar- of zwaar bedrijventerrein. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is op verschillende manieren het campusconcept geborgd waardoor het geen regulier bedrijventerrein kan worden. De essenties van het campusconcept zijn enerzijds de samenballing, in één gebouw, van afzonderlijke schakels in de ketens van ontwerp tot en met productie van high tech componenten. Anderzijds is de hoogwaardige ruimtelijke context een essentie van het campusconcept: gebouw en omgeving zorgen samen voor een kwalitatief hoogwaardig werk- en verblijfsomgeving.

Ten aanzien van het 1e aspect is daarom in de regels bepaald dat:

 

Voor het tweede belangrijke aspect voor het campusconcept is een "Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus" (Bijlage 3 bij deze toelichting) en het rapport "Gebiedsontwikkeling Brainport Park: Aantrekkelijk landschap, sterke natuur" (zie Bijlage 4 bij deze toelichting) opgesteld. Een belangrijk onderdeel van het campus-concept voor BIC is dat het in een groene en parkachtige omgeving ligt (zie ook de ruimtelijke randvoorwaarden voor BIC zoals genoemd in hoofdstuk 3.2.3.2). BIC ligt midden in Brainport Park, dat als het ware een groene poort vormt naar uitgestrekte natuurgebieden (Groene Woud en Oirschotse Heide) en naar het centrum van de stad. Naast deze groen-recreatieve betekenis biedt Brainport Park een groene en parkachtige vestigingslocatie voor BIC. Deze campus bestaat uit clusters van bedrijven in een groot park. Het park draagt bij aan een stimulerende werkomgeving, uitstraling en imago en aan de toegankelijkheid van de industrie voor de maatschappij. Groene campussen dragen bij aan het verbeteren van het werkklimaat en hebben aantrekkingskracht op zowel de vestiging van hoogwaardige bedrijvigheid als het aantrekken van hooggekwalificeerde werknemers.

Uitgangspunt voor de 1e cluster van BIC is om het bouwcluster voor de bedrijven zoveel als mogelijk niet te projecteren ter plaatse van de aanduiding ecologische hoofdstructuur (EHS) (zie paragraaf 3.3.4.4). Om deze groene omgeving verder te borgen in voorliggend bestemmingsplan krijgen de gronden die niet bestemd zijn voor de bedrijfsfuncties, infrastructuur, bestaande agrarische gronden of de bestaande woningen, de bestemmingen 'Natuur - 1', 'Natuur - 2', 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De gronden binnen de laatstgenoemde bestemming zijn bedoeld voor het zogenoemde 'campuspad' (=hoofdroute op de campus tussen de clusters voor voetgangers en fietsers) en de voortuin van het atrium (=hoofdingang van het gebouw). Deze voortuin is een multifunctionele buitenruimte waar verschillende functies hun plek kunnen krijgen, zoals ontmoetingsruimte en waterretentie. Binnen de bestemming 'Natuur - 1' wordt de bestaande ecologische hoofdstructuur (EHS) zoveel als mogelijk geborgd. De bestemmingen 'Natuur - 2' en 'Groen' zijn vooral bedoeld om de groene, natuur, ecologische, waterhuishoudkundige en landschappelijke ambities van BIC vast te leggen.

Voor de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van BIC is de basis gelegd in de 'Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp' (zie paragraaf 3.5.2). Daarna is voor BIC deze visie nader uitgewerkt in het Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus (zie Bijlage 3 bij deze toelichting). Daarin wordt uitgewerkt hoe rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied en zijn de ruimtelijke uitgangspunten en ambities voor deze bedrijvencampus vastgelegd. Dit kwaliteitsboek zal uiteindelijk als een welstandsnota zoals bedoeld in artikel 12a Woningwet worden vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven. Hierdoor zullen alle vergunningaanvragen voor gebouwen aan de welstandseisen uit dit kwaliteitsboek moeten voldoen. In dit kwaliteitsboek wordt de integratie van de stedelijke ontwikkeling in de omgeving/het groen geborgd.

Om te komen tot realisatie van het Groene Raamwerk uit de Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp is een uitvoeringsprogramma gemaakt. Ten behoeve van het uitvoeringsprogramma is het 'Landschapsplan Landelijk Strijp' (zie paragraaf 3.5.2.2) opgesteld. In dit landschapsplan is ook een uitwerking opgenomen van de nieuwe ontwikkelingen in het kader van Brainport Park en de daarmee samenhangende (bos)compensatie. Deze kaarten, die gaan over de nieuwe ontwikkelingen en de daarmee samenhangende (bos)compensatie, zijn voor cluster 1 van BIC geactualiseerd in het rapport "Gebiedsontwikkeling Brainport Park: Aantrekkelijk landschap, sterke natuur" (zie Bijlage 4 bij deze toelichting). Daarin wordt aangegeven hoe en waar de aangetaste EHS wordt gecompenseerd (bijlage 2 in dit rapport). Een ander belangrijk aspect dat wordt behandeld in bovengenoemd rapport is hoe de campus in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling (tabel 2.1 in hoofdstuk 2.3.1). Daarin wordt ook, net als in het MER en in het kwaliteitsboek BIC, voor zover dat nu mogelijk is een doorkijk gegeven van de integratie van natuur/EHS/bos in het totale gebied van Brainport Industries Campus.

Door de hierboven genoemde regels in het bestemmingsplan en genoemde documenten is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling.

3.3.4.2 Agrarische ontwikkeling en windturbines

Volgens de kaartlaag 'agrarische ontwikkeling en windturbines' is het 1e cluster van BIC aangeduid als 'beperkingen veehouderij'. Ter plaatse van de aanduiding 'beperkingen veehouderij' worden beperkingen gesteld aan veehouderijen. Dit is niet relevant voor de ontwikkeling van BIC.

3.3.4.3 Water

Volgens de kaartlaag 'water' ligt een deel van het 1e cluster van BIC in de 'boringsvrije zone' van het waterwingebied bij het Beatrixkanaal. Verder is het Beatrixkanaal aangeduid als 'behoud en herstel watersystemen'. Het Beatrixkanaal grenst aan onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0016.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit de kaart 'water' van de Verordening ruimte 2014

De regeling in de Verordening ruimte is ten aanzien van de boringsvrije zone aanvullend op de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant 2010 (PMV). De aanduiding 'boringsvrije zone' in de verordening strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Ter plaatse van deze zone is een aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen. In artikel 20.1 is vermeld dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone', onverminderd het elders in dit plan bepaalde, de regels van de Provinciale Milieuverordening van toepassing zijn.

Het Beatrixkanaal is aangeduid als 'behoud en herstel watersystemen' en vormt aan de westzijde de grens van onderhavig plangebied. Ten aanzien van de aanduiding 'behoud en herstel watersystemen' bepaalt de verordening dat een bestemmingsplan mede strekt tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij het gebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop. Deze 25 meter ligt binnen onderhavig plangebied. Ter plaatse van deze gronden binnen onderhavig plangebied geldt ook de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur', met uitzondering van de Vensedijk in de zuidwesthoek van het plangebied. Deze gronden met de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' worden bestemd tot 'Natuur - 1'. Gelet op deze bestemming vormt de voorgestane ontwikkeling van de 1e cluster BIC geen belemmering voor het behoud, beheer en herstel van het Beatrixkanaal.

3.3.4.4 Natuur en landschap

Een deel van het plangebied voor de 1e cluster BIC is aangeduid als 'ecologische hoofdstructuur'. Verder heeft het Beatrixkanaal de aanduidingen 'behoud en herstel watersystemen' en 'ecologische verbindingszone'. Het Beatrixkanaal grenst aan onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0017.jpg"

Afbeelding: uitsnede uit de kaart 'natuur en landschap' van de Verordening ruimte 2014

Behoud en herstel watersystemen

Het Beatrixkanaal is aangeduid als 'behoud en herstel watersystemen' en vormt aan de westzijde de grens van onderhavig plangebied. Ten aanzien van de aanduiding 'behoud en herstel watersystemen' wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4.3.

Ecologische verbindingszone

Het Beatrixkanaal, dat aan de westzijde grenst aan het plangebied, is aangeduid als 'ecologische verbindingszone'. Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime. Het doel is de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. Inrichting, beheer en bescherming worden op perceelsniveau in het bestemmingsplan uitgewerkt. Buiten bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een zoekgebied voor de ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 25 meter opnemen. Om te voorkomen dat het gebied voor eerdergenoemd doel minder geschikt wordt stelt het bestemmingsplan beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder voor wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing. Daarnaast stelt het bestemmingsplan regels ten aanzien van verhardingen van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

Ter plaatse van de gronden binnen onderhavig plangebied die direct grenzen aan het Beatrixkanaal en dus aan de aanduiding 'ecologische verbindingszone' geldt de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur'. Deze gronden met de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' zijn bestemd tot 'Natuur - 1'.Onderhavig bestemmingsplan vormt daarom geen belemmering voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone (Beatrixkanaal).

Ecologische hoofdstructuur

De aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' (EHS) strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Het bestemmingsplan moet regels bevatten ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied, rekening houdend met de overige aanwezige waarden en kenmerken (o.a. cultuurhistorische). Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan. Zolang de ecologische hoofdstructuur niet is gerealiseerd is de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit toegelaten, aldus de Verordening. Binnen de EHS is het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurbestemming of het recreatieve medegebruik daarvan toegestaan, mits dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur.

De verordening stelt ook regels voor gronden die buiten de EHS liggen maar die leiden tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS. In die situaties moeten de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd overeenkomstig de compensatieregels van de verordening.

Het bedrijvencluster van het 1e cluster van BIC is grotendeels geprojecteerd buiten de EHS, maar (delen van) een aantal faciliteiten/voorzieningen zijn noodzakelijkerwijs geprojecteerd ter plaatse van de EHS. Daarom is een verzoek om wijziging van de begrenzing van de EHS met toepassing van de saldobenadering ingediend bij Gedeputeerde Staten.

3.3.4.4.1 verzoek herbegrenzing EHS

Het bedrijvencluster van de 1e cluster van BIC is grotendeels geprojecteerd buiten de EHS, maar (delen van) een aantal faciliteiten/voorzieningen is noodzakelijkerwijs geprojecteerd ter plaatse van de EHS. Deze gronden, met uitzondering van de langzaam verkeersroutes, zijn op de verbeelding, blad 1, aangeduid als 'overige zone - verwijderde EHS'. Het betreft:

  • een deel van de gebouwde parkeervoorziening (ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 4') voor dit bedrijvencluster;
  • een deel van de infrastructuur ter ontsluiting van dit bedrijvencluster;
  • een gering deel van het bedrijvencluster ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 3';
  • langzaam verkeersroutes.

Gebouwde parkeervoorziening

De gebouwde parkeervoorziening is in die omvang en op die plek nodig vanwege onderstaande argumenten:

  • voor de noodzakelijke omvang van deze parkeervoorziening wordt verwezen naar paragraaf 3.8.4;
  • het is wenselijk dat de campus bijdraagt aan een prettige omgeving waar 'bewoners' en bezoekers elkaar ontmoeten in de openbare ruimte van de campus. Daartoe moet een zeer efficiënt verkeerssysteem ingericht worden: zo min mogelijk asfalt op de campus geeft maximale verblijfskwaliteit. Voor BIC zuid (deel van BIC ten zuiden van de Oirschotsedijk, bestaande uit cluster 1 en 2) wordt daarom één ontsluitingsweg gerealiseerd vanaf de entree van de campus, door cluster 2 tot aan cluster 1. Het is van wezenlijk belang dat de vindbaarheid en de orientatie op de campus goed is geregeld. 'Zoekverkeer' en verkeerd rijden is zeer onwenselijk. De parkeervoorziening ligt onder meer om die reden op de voorgestelde positie, in de EHS: aan het einde van de openbare weg en met zicht op de ingang van het atrium (hoofdingang bedrijvengebouw);
  • voor de ruimtelijke kwaliteit moet er een ensemble en samenhang zijn tussen het atrium, de voortuin (van het atrium) en de parkeergarage. Zo ontstaat een campusbeleving;
  • voor een optimalisatie van de veiligheid zijn er geen kruisingen tussen voetgangers van de parkeervoorziening naar de hoofdingang van het bedrijvengebouw en ontsluitingsroute voor vrachtverkeer;
  • vanwege de loopafstanden: de loopafstand van de parkeervoorziening naar het bedrijf bestaat uit de afstand tussen de parkeervoorziening en de hoofdingang van het atrium en de afstand tussen de voordeur van het atrium en de hoofdingang van het individuele bedrijf. Deze afstand is nu ca. 410 meter. Met traplopen daarbij is dat een acceptabele afstand vergelijkbaar met locaties elders.

Infrastructuur ter ontsluiting van het 1e cluster van BIC

Tijdens de realisatie van het 1e cluster van het zuidelijk deel van BIC is de definitieve ontsluiting nog niet gereed. Om de 1e cluster van BIC te ontsluiten wordt een tijdelijke weg aangelegd tussen de Oirschotsedijk en het eerste cluster. Daarbij wordt een deel van de Landsard (tussen de Rijtackerweg en de Oirschotsedijk) verbreed vooruitlopend op de aanleg van de HOV-baan. Deze verbreding ligt noodzakelijkerwijs gedeeltelijk ter plaatse van de EHS. Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit wordt de monumentale eikenlaan langs de Rijtakkerweg behouden. Daarom wordt ten noorden en parallel aan de Rijtackerweg een nieuwe weg aangelegd tussen de Landsard en de inrit van de parkeervoorziening. Dit deel van de nieuwe weg ligt noodzakelijkerwijs gedeeltelijk ter plaatse van de EHS. De Landsard wordt in de toekomst ingericht als HOV-baan tussen het centrum van Eindhoven en Eindhoven Airport.

Verder is er een tweede (calamiteiten)ontsluiting voor auto/vrachtverkeer mogelijk tussen cluster 1 en de Vensedijk. Een gering deel hiervan is noodzakelijkerwijs geprojecteerd ter plaatse van de EHS.

Een gering deel van het bedrijvencluster

Eén van de essenties van het campusconcept is de samenballing, in één gebouw, van afzonderlijke schakels in de ketens van ontwerp tot en met productie van high tech componenten. Er moet dus voldoende kritieke massa worden gerealiseerd per gebouw. Om dit te borgen en om voldoende ruimte te bieden om dit gebouw heen voor de ontsluiting en de expeditie, is een gering deel van het bedrijvencluster ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 3' geprojecteerd ter plaatse van de EHS.

Langzaam verkeersroutes

Langzaam verkeersroutes sluiten aan op de openbare verblijfsruimtes van de campus en verbinden de clusters met elkaar en met de groene recreatieve gebieden in de campus.

In de regels is vastgelegd dat ter plaatse van de EHS de verharde infrastructurele voorzieningen in het totaal maximaal 0,27 hectare mogen bedragen, voor:

    • 1. een langzaam verkeersroute tussen de Slowlane (westzijde van het Beatrixkanaal) en de Oirschotsedijk parallel aan de Landsard;
    • 2. een langzaam verkeersroute in het verlengde van het atrium naar de HOV-baan aan de Landsard;
    • 3. voetgangerspaden ten zuiden van de bestemming 'Bedrijf - 3' (het bedrijvengebouw);
    • 4. een calamiteitenontsluiting voor auto/vrachtverkeer tussen het bedrijvengebouw en de Vensedijk;
    • 5. een langzaam verkeersroute tussen de gebouwde parkeervoorziening en de voortuin van het atrium (bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied');
    • 6. een autoverbinding/in- en uitrit met een keerlus ten zuidoosten van de bestemming 'Bedrijf - 4' (gebouwde parkeervoorziening) .

Deze gronden ter plaatse van de aanduiding EHS zijn in het nu nog geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' bestemd als 'bos en natuur (GHS)'. De bovengenoemde voorzieningen en infrastructuur passen niet binnen deze bestemming en kunnen daarom niet worden aangemerkt als toegelaten bestaande planologische gebruiksactiviteit. Daarom is een verzoek om wijziging van de begrenzing van de EHS met toepassing van de saldobenadering ingediend bij Gedeputeerde Staten. Op grond van de verordening ruimte moet bij aantasting c.q. herbegrenzing van de EHS fysieke of financiële compensatie plaatsvinden. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde areaal (ca. 1,5 hectare) waarbij een toeslag op de omvang van het vernietigde areaal wordt berekend, zowel in oppervlak, als in budget, te onderscheiden in een aantal categorieën.

De Verordening ruimte 2014 maakt onder voorwaarden volgens de saldobenadering een wijziging van de begrenzing van de EHS mogelijk ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Het toepassen van de saldobenadering is in principe mogelijk als sprake is van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen die gezamenlijk leiden tot een verbetering van de kwaliteit of de kwantiteit van de EHS als geheel. Daarbij is het mogelijk dat een of enkele afzonderlijke onderdelen een negatief effect hebben op de EHS. De wijziging van de begrenzing van de EHS is daarom uitgewerkt volgens de bepalingen in de Verordening ruimte basis van artikel 5.4 (saldobenadering). Daarom is voor het totale gebied van BIC een visie opgesteld inzake EHS/natuur/compensatie en groene en blauwe landschapsontwikkeling (Gebiedsontwikkeling Brainport Park: Aantrekkelijk landschap, sterke natuur, Bijlage 4 bij deze toelichting). Dit betreft een actualisering van de visie die is opgenomen in de Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp (zie paragraaf 3.5.2 van deze toelichting) en het Landschapsplan Landelijk Strijp (zie paragraaf 3.5.2.2 van deze toelichting). Tevens is een natuurcompensatieplan opgesteld conform artikel 5.6 en 5 7 van de Verordening ruimte 2014. Dit is opgenomen als Bijlage 2 bij het rapport "Gebiedsontwikkeling Brainport Park: Aantrekkelijk landschap, sterke natuur".

In voorliggend bestemmingsplan zijn - voor zover de ligging al precies duidelijk is - de aangetaste gebieden aangeduid met 'overige zone - verwijderde EHS'. Omdat de ligging van een aantal verharde infrastructurele voorzieningen nog niet precies duidelijk is zijn deze niet specifiek aangeduid op de verbeelding. Voor deze specifiek benoemde voorzieningen is daarom in de regels vastgelegd dat deze in het totaal maximaal 0,27 hectare mogen beslaan ter plaatse van de EHS (zie artikel 9.1). De compensatie van de EHS vindt plaats ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - te realiseren EHS' (zie blad 2 van de verbeelding).

Het voornemen om een verzoek te doen aan Gedeputeerde Staten om wijziging van de begrenzing van de EHS maakt deel uit van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van het bestemmingsplan. Het voornemen om een dergelijk verzoek te doen is daarom tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Het verzoek om wijziging van de begrenzing van de EHS met toepassing van de saldobenadering is na afloop van deze terinzagelegging bij Gedeputeerde Staten ingediend.

Het voorliggende bestemmingsplan vormt aanleiding tot wijzigen van de begrenzing van de EHS met toepassen van de saldobenadering. Ondanks het ruimtebeslag in de EHS zal het bestemmingsplan tevens bijdragen aan kwalitatieve versterking van de EHS die, naast de natuurcompensatie (zie Gebiedsontwikkeling Brainport Park: Aantrekkelijk landschap, sterke natuur, Bijlage 4 van deze toelichting), wordt ingevuld door een aantal kwaliteitsmaatregelen in het gebied. De kwaliteit wordt door de volgende maatregelen verbeterd:

  • Herstellen en verbeteren van bosranden;
  • Versterking van Groene corridor langs Beatrixkanaal door bosaanplant.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 De geniale Brainportlocatie

"De geniale Brainportlocatie; integrale gebiedsontwikkeling A2-zone regio Eindhoven", d.d. maart 2008, is opgesteld in opdracht van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (nu Metropoolregio Eindhoven genaamd), de gemeenten Eindhoven, Best, Veldhoven, Waalre en Son en Breugel. De gemeenteraad van Eindhoven heeft in december 2007 ingestemd met de visie uit dit rapport. Het ontwikkelingsplan geeft richting aan de ontwikkeling van de A2-zone voor een periode van minimaal 15 jaar. Het plan bestaat in hoofdlijnen uit het vaststellen van het duurzaam groen raamwerk, een gewenst stedelijk programma en het gewenste leefmilieu per deelgebied.

Brainport Zuidoost-Brabant is in de Nota Ruimte aangemerkt als economisch kerngebied en vormt onderdeel van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Ter versterking van de kracht van de steden en ter verbetering van de internationale concurrentie geeft het rijk prioriteit aan de ontwikkeling van de nationale stedelijke netwerken en van de economische kerngebieden. De regio Eindhoven heeft zich daarom ten doel gesteld de A2-zone te transformeren naar een kwalitatief aansprekende, samenhangende en onderscheidende zone waarlangs de regio zich presenteert als een toptechnologische regio.

Om de ruimtelijke kwaliteit in de A2-zone voor langere tijd te waarborgen is een ruimtelijk-functionele visie en ontwikkelstrategie vereist. Eén van de belangrijkste opgave bestaat uit het realiseren van de groene opgave. Het vervolmaken van de groene mal om Eindhoven en het leggen van groene, recreatieve en ecologische verbindingen van en naar de stad vormt een belangrijk deel van deze opgave. Een uitstekende multimodale bereikbaarheid is voor een internationaal vestigingsklimaat een eerste voorwaarde. De A2-zone ligt op een knooppunt van doorgaande (inter)nationale snelwegen, spoorwegen en kanalen. Eindhoven Airport ligt in de directe nabijheid. Op stedelijk en regionaal niveau wordt ingezet op uitbreiding van het HOV-netwerk.

De gebiedsuitwerking voor BeA2 (nu BIC):

Het gebied BeA2 ligt tussen het Beatrixkanaal en de A2. Door de centrale ligging tussen stedelijke en groene gebieden is de ambitie het terrein te transformeren naar een ecologisch verantwoord, duurzaam bedrijventerrein in een aantrekkelijk en parkachtig landschap. Het betreft de ontwikkeling van ca. 70 ha. bedrijventerrein met daarbij ecologische verbindingszones, landschapsontwikkeling en de aansluiting op een extra afslag op de parallelbanen van de A2.

3.4.2 Criteria ruimtelijke kwaliteit Brainport Avenue

In 2010 is door het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) de Criteria Ruimtelijke Kwaliteit Brainport Avenue vastgesteld. Deze zijn bekrachtigd door burgemeester en wethouders van Eindhoven eind 2010. In dit document zijn de criteria voor de ruimtelijke kwaliteit voor de Brainport Avenue (lopende van Waalre, Eindhoven, Veldhoven, Best tot Son) geformuleerd en verbeeld. De Criteria voor Ruimtelijke Kwaliteit hebben als doel:

  • Eenheid in de verschillende ontwikkelingen binnen de Brainport Avenue waarbij het totaal meer is dan de som der onderdelen;
  • Het benoemen van de kernopgave voor de verschillende locaties en wat de bijdrage van de betreffende ontwikkeling is aan de Brainport Avenue.

Aan de Brainport Avenue liggen diverse bedrijventerreinen en natuurgebieden die de komende jaren in ontwikkeling worden genomen. De criteria voor de ruimtelijke kwaliteit voor de Brainport Avenue richten zich expliciet op de beleving van het gebied vanaf de A2/N2 op een hoog abstractieniveau. De criteria zijn opgesteld vanuit de ambitie van de Brainport Avenue als geheel.

Brainport Industries Campus (BIC) aan de Brainport Avenue

Brainport Avenue wordt onderverdeeld in vier deelgebied te weten de mozaïek, het park, de stedelijke corridor en model Brainport. Het BIC ligt in het deelgebied park. De hoofddoelstelling van dit deelgebied is het verbinden van stad en land. Verbinden van het Groene Woud met de stad, Eindhoven Airport verbinden met de Brainport en het ontwikkelen van grootschalige werklocaties. Naast het ontwikkelen van nieuwe werkgebieden (BIC) heeft dit deelgebied een belangrijke recreatieve rol. Het is één van de drie stadsparken van Eindhoven. De kwaliteiten van dit gebied (werken, recreëren en natuur) moeten zichtbaar gemaakt worden. Het beeld van het BIC vanaf de Brainport Avenue is werken in clusters in het groen. Er wordt een evenwichtig beeld nagestreefd tussen de bebouwing van de clusters en het landschap. Het BIC wordt georganiseerd in zeer compacte clusters met een hoge bebouwingsdichtheid. Het onderliggende landschappelijk raamwerk verbindt de clusters middels groenstructuren en paden met elkaar. De zuidelijke clusters liggen meer verscholen in bosvakken. Hierdoor is er minder zicht op het gebied vanaf de Brainport Avenue.

De bebouwing in de clusters van BIC is georiënteerd op het landschap en de snelweg. Voorkanten van bebouwing aan de rand zijn naar buiten gericht. Ieder cluster heeft één gebouw dat zich onttrekt aan de uniformiteit van de overige bebouwing binnen het cluster. Deze uitzondering markeert het cluster aan de Brainport Avenue en geeft gezicht aan de locatie. De bebouwing staat op één rooilijn die de rand van het cluster volgt. Op enkele plekken wordt het cluster doorsneden met een landschappelijke structuur. Ontsluiting van het terrein gebeurt middels een ringstructuur aan de buitenzijde. Parkeren gebeurt bovenop of onder de bebouwing of midden in het cluster middels een centrale voorziening. Nadrukkelijk geen opstelplaatsen, loading-docks en parkeerplaatsen aan de rand van het cluster. De meeste openbare ruimte van het cluster ligt aan de rand van het cluster op de overgang van landschap en cluster. Het cluster ligt ingepast in het landschap, met randen aan het bos én randen in het open landschap. De bouwhoogte van de bebouwing aan de rand is eenduidig, maximaal 12 meter en minimaal 8 meter, waardoor de rand een eenheid vormt. De bebouwing in het midden van het cluster is altijd lager dan bebouwing aan de rand. De FSI is minimaal 1,5. Reclame-uiting is het meest krachtig wanneer een helder beeld van het cluster ontstaat. Reclame is daarom altijd een ondergeschikt onderdeel van de architectuur van de hoofdbebouwing. Vlaggenmasten, reclamezuilen en losse reclames bovenop bebouwing is niet toegestaan.

Bovenstaande criteria voor ruimtelijke kwaliteit zijn voor sommige onderdelen anders verwerkt in voorliggend bestemmingsplan voor cluster 1 van BIC, waarbij niet alle criteria zijn gehandhaafd.

3.4.3 Brainport 2020

In 2010 is in opdracht van de toenmalige minister van Economische Zaken een samenhangende en integrale visie ontwikkeld voor Brainport Zuidoost-Nederland 2020. Dit heeft geresulteerd in de visie "Brainport 2020: Top economy, smart society" en een concreet uitvoeringsprogramma. Met de uitvoering van Brainport 2020 worden voor de Nederlandse economie belangrijke topsectoren en topclusters gefaciliteerd door samen te werken aan een internationale innovatieve en duurzame economische topregio via focus en samenwerking in een groene omgeving.

Volgens Brainport 2020 is de kracht van de regio o.a. dat het in twee topsectoren al meespeelt in de Champions League, te weten de High tech systems & materials en Chemie, inclusief het Lifetec-cluster dat zich op het snijvlak van deze topsectoren en Lifesciences bevindt. Uniek is de aanwezigheid van sterke grote bedrijven met daarom heen een uitgebreid netwerk van hoogwaardige MKB toeleveranciers en een internationaal gerenommeerd Design cluster. Die bedrijven zijn concurrenten van elkaar, maar werken ook veel met elkaar samen aan nieuwe innovaties op de grens van wat technisch mogelijk is. Door die samenwerking in open innovatie staan ze sterk. Daarbij kunnen ze een beroep doen op universiteiten, ziekenhuizen en onderzoeksinstituten van wereldklasse. En op een goed opgeleide beroepsbevolking. Bovendien komen ze in een groene en gastvrije omgeving terecht.

35% van de Nederlandse export komt uit deze regio. Zuidoost-Nederland presteert zo sterk omdat de bedrijven veel geld investeren in onderzoek en ontwikkeling (R&D) van nieuwe producten, diensten en technologieën. Bijna de helft van alle R&D-investeringen binnen de grenzen van Nederland vindt in deze regio plaats. En meer dan de helft van alle patenten en octrooien komt uit Zuidoost-Nederland.

Om Zuidoost-Nederland internationaal competitief te houden en sterker te maken, moet de regio zo aantrekkelijk mogelijk zijn voor bedrijven, inwoners en bezoekers. Sommige vestigingsvoorwaarden zijn gericht op de absolute internationale top (bijv. internationaal gezien excellente innovatiecampussen). Voor het verhogen van die top is een bredere basis en een sterker fundament nodig. Bij die bredere basis gaat het bijvoorbeeld om het verkrijgen van meer bedrijvigheid uit kennisinstellingen en grotere bedrijven. Voldoende aanwas van jongeren in technische opleidingen en beroepen en een attractief woonklimaat zijn voorbeelden van zaken die het fundament sterker maken.

Willen de clusters in Zuidoost-Nederland internationaal concurrerend blijven, dan moet het vestigingsklimaat worden verbeterd. Hiervoor zijn maatregelen op 5 terreinen nodig: arbeidsmarkt, technologie, bedrijvigheid, voorzieningen en organisatie. Over technologie wordt opgemerkt dat open innovatie moet worden gewaarborgd omdat dat één van de grote sterktes is van deze regio. Open innovatie draagt bij aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en producten en diensten met hoge toegevoegde waarde. Een sterkere publieke R&D-infrastructuur is van vitaal belang voor productontwikkeling, export en voor de vestigings- en ondernemingscondities.

Het uitvoeringsprogramma Brainport 2020 bevat ruim 70 acties, waarbij de acties die met voorrang ter hand moeten worden genomen zijn opgenomen in het urgentieprogramma 2011-2015.

3.4.4 Gebiedsvisie Brainportcity

De gebiedsvisie BrainportCity is het resultaat van het MIRT onderzoek Brainport Avenue 2020-2040 (zie paragraaf 3.2.4). Het is de 'stip aan de horizon' waar het Rijk, Provincie, Regio, Regio, Gemeente Eindhoven, Brainport Industries en Eindhoven Airport, de komende jaren naar toe wil werken. In deze visie wordt aangegeven hoe het vestigingsklimaat in de Brainport regio Eindhoven na 2020 verder kan worden versterkt om in internationaal verband te blijven c.q. gaan behoren tot de top van de internationale vestigingsmilieus en hiermee in versterkte mate bij te dragen aan de internationale concurrentiepositie van Nederland (conform de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, paragraaf 3.2.1). Na deze gebiedsvisie volgen de fasen van businesscase en uitvoeringsagenda.

De gebiedsvisie BrainportCity biedt een ruimtelijk-economisch ontwikkelperspectief voor de periode 2020-2040 waarmee de Brainportregio kan blijven concurreren met Europese kennis- en innovatieregio's. Substantiële verbeteringen van de agglomeratiekracht, connectiviteit en vestigingsklimaat worden bereikt door:

  • het maken van een kwaliteitssprong in de stedelijke cultuur;
  • het verkorten van de reistijden over weg en spoor en een verbeterde 'last mile';
  • het versterken van relaties tussen arbeidsmarkten, dienstensectoren en kennisclusters.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Vanuit de Brainportambitie moet een schaalsprong worden gemaakt in kwaliteit op de thema's ruimte, economie, bereikbaarheid en duurzaamheid. Bovendien wil Eindhoven zich door middel van Brainport nog meer onderscheiden op het gebied van design, sport en licht. Naast de opgave van het versterken van de eigen beroepsbevolking door adequate opleiding en herscholing, het creëren van topkwaliteitsinstituten en het zorgen voor een goede arbeidsmarktstructuur is er een speciale (extra) opgave om nieuwe kenniswerkers te werven en te faciliteren in de vestigingsvoorwaarden van deze groepen, waaronder een aantrekkelijk woonmilieu. Er zijn 4 hoofdpijlers richtinggevend voor de interimstructuurvisie: economie, verstedelijking, groen en water, en bereikbaarheid.

  • Op het vlak van economie is de doelstelling het verwezenlijken van de Brainportambities door te zorgen voor voldoende ruimte voor hoogwaardige bedrijvenlocaties passend in het economisch profiel van de stad, het faciliteren van een brede verscheidenheid aan bedrijven, een goede bereikbaarheid en een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
  • Voor verstedelijking geldt de volgende doelstelling: Het ontwikkelen van een hoogdynamisch centrumstedelijk hart voor het gebied binnen de ring en daarbuiten het garanderen van een groenstedelijk woonmilieu.
  • Voor groen en water is het ruimtelijk beleid gericht op het ontwikkelen en behouden van een robuuste, aaneengesloten en functionele groene structuur.
  • Voor het thema bereikbaarheid zijn de doelstellingen het optimaliseren van de doorstroming van alle verkeerstypen, het vergroten van het aandeel openbaar vervoer en fiets en het koppelen van ontwikkelingen met veel vervoersbewegingen aan de structuren voor openbaar vervoer en fiets.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. BIC wordt aangeduid als 'transformatiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0018.png" Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

Landelijk Strijp (inmiddels genoemd Brainport Park) is één van de groene wiggen van de stad waar een integrale opgave ligt om, in samenhang met de verbetering van de bereikbaarheid, ruimte te scheppen voor hoogwaardige bedrijven en stedelingen in een groene setting. Voor de ontwikkeling van BIC in samenhang met de groenontwikkeling in Landelijk Strijp is in het kader van de Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp (paragraaf 3.5.2) een nadere locatiekeuze bepaald, volgend op eerder vastgestelde, globalere plannen (Streekplan, Regionaal Structuurplan, Groenbeleidsplan 2001). Deze locatiekeuze is doorvertaald in de interimstructuurvisie. Het programma voor BIC bedraagt 65 hectare bruto oppervlakte. Hiervoor zijn vooral landbouwgronden in beeld, in een tweetal clusters van elkaar gescheiden door een groene wig. In het noordelijk BIC-cluster is de ecologische verbindingszone Ekkersrijt een belangrijk element voor de ontwikkeling. In het zuidelijk BIC-cluster is het uitgangspunt om de bosgebieden (destijds aangeduid als GHS-natuur, nu aangeduid als EHS) te handhaven.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0019.jpg"

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de interimstructuurvisie aangeduid als werken, gebruiksgroen en natuur.

Natuur

Dit zijn gebieden voor groene en ecologische ontwikkeling. Het extensieve (recreatief ) medegebruik is gericht op natuur- en landschapsbeleving aangezien het onderdelen betreft van de Ecologische Hoofdstructuur.

Gebruiksgroen

Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.

Werken

Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid, dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).

PlanMER bij de Interimstructuurvisie

De Wet milieubeheer verplicht tot het opstellen van een planMER als een structuurvisie het kader vormt voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten of voor projecten die mogelijk significante gevolgen hebben voor de Natura 2000-gebieden. In de door de gemeenteraad vastgestelde beleidskaders die in de interimstructuurvisie zijn opgenomen, zijn ontwikkelingen voorzien die mogelijk (besluit) m.e.r.-plichtig zijn, zoals de Brainport Industries Campus.

Voor de Interimstructuurvisie 2009 is een m.e.r.-procedure doorlopen. Uit het milieueffectrapport is naar voren gekomen dat op vele milieu-aspecten een verbetering van de kwaliteit zal plaatsvinden als gevolg van de maatregelen die zijn voorgenomen. Een aandachtspunt is dat bij de uitwerking van de voorgenomen plannen voor de Brainport Industries Campus en voor de wegverbinding A50-N279 aandacht nodig is voor de relatie met de Ecologische Hoofdstructuur.

3.5.2 Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp

In maart 2009 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp (door Enno Zuidema Stedebouw i.s.m. Urban Xchange, december 2008). Het gebied Landelijk Strijp (inmiddels genoemd Brainport Park) is de groene wig aan de noordwestzijde van Eindhoven. Deze ontwikkelingsvisie is geen uitwerking op perceelsniveau, maar een visie op hoofdlijnen. In de ontwikkelingsvisie is ook ruimte voor bestaande activiteiten die passen bij het toekomstbeeld voor het gebied. Daarnaast is er een ambitie om een aantal ontwikkelingen in gang te zetten. De belangrijkste ontwikkelingen zijn:

  • aanleg van een duurzame en toekomstgerichte internationale toplocatie voor bedrijvigheid in het groen (BIC);
  • aanleg van een ecologische, landschappelijke en recreatieve verbinding van het Nationaal Landschap het Groen Woud met Landelijk Strijp en de stad;
  • realisering van een nieuw aansluitpunt op de A2 ter ontsluiting van diverse ontwikkelingen en voorzieningen (o.a. Eindhoven Airport en BIC).

De gebiedsontwikkeling Landelijk Strijp bestaat dus uit 3 sleutelprojecten (BIC, Groene raamwerk en Bereikbaarheid) die samen de kwaliteit van het gebied bepalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0020.jpg"

Karakter gebied

Kenmerkend aan het gebied Landelijk Strijp zijn enerzijds de hoog dynamische functies, zoals de A2, Eindhoven Airport en de omringende bedrijventerreinen. Aan de andere kant zijn er natuurlijke elementen groen en water als het Beatrixkanaal, de beek Ekkersrijt, landgoed de Wielewaal en de Oirschotsedijk. Juist deze combinatie van dynamiek en rust geeft de locatie een uniek karakter met een hoge potentie.


Groene raamwerk

Het is de ambitie van de ontwikkelingsvisie om het groene karakter van Landelijk Strijp te herstellen, te conserveren en te versterken. Landelijk Strijp heeft alle kwaliteiten in zich om uit te groeien tot één van de drie stadsparken van Eindhoven: een groene omgeving met een verscheidenheid aan waardevolle cultuurhistorische deelgebieden die uiteenlopende activiteiten bieden voor de diverse bewoners van Eindhoven. Het stadspark vormt een groene poort naar uitgestrekte natuurgebieden, met name Het Groene Woud. De uitgangspunten van het groene raamwerk zijn de bestaande laan- en bosstructuren uitgebreid met (ecologische) verbindingen langs het Beatrixkanaal, de Oirschotsedijk en de beekloop de Ekkersrijt. Naast deze groen-recreatieve betekenis biedt Landelijk Strijp een belangrijk potentieel als vestigingslocatie voor toptechnologie bedrijven.

Bereikbaarheid

Voor de bereikbaarheid van Landelijk Strijp/Eindhoven Noordwest zijn de volgende verkeersmaatregelen nodig:

  • verlenging van de bestaande HOV-verbinding tussen Eindhoven Airport en het beoogde station nabij Acht;
  • aanleg van een verbindingsweg waarmee BIC ontsloten wordt op de aansluiting Erica/A58/Best

Door realisering van deze nieuwe infrastructuur zal volgens deze visie de ontwikkeling van BIC alsmede alle andere ontwikkelingen in het gebied zonder noemenswaardige problemen verkeerskundig kunnen worden gefaciliteerd. De Oirschotsedijk kan dan verkeersluw worden gemaakt. De ontwikkelingsvisie houdt verder rekening met de komst van een NS station in Acht.

BIC

In Brainport regio Eindhoven wordt structureel gewerkt aan het versterken van het internationaal vestigingsklimaat voor kennisintensieve bedrijven en kenniswerkers en daarmee bij te dragen aan de internationale concurrentiepositie van Nederland. Een essentiële stap daarin is de ontwikkeling van Landelijk Strijp met de Brainport Industries Campus (BIC). Binnen Landelijk Strijp biedt de zone tussen het Beatrixkanaal en de A2 uitstekende perspectieven voor high tech bedrijven. Deze zone grenst aan Eindhoven Airport waardoor nieuwe kansen ontstaan voor het internationale vestigingsklimaat van Eindhoven. De ambitie is om zowel in type bedrijvigheid als in ruimtelijk beeld een zeer vernieuwende omgeving te creëren. Het groene karakter van Landelijk Strijp speelt ook hier een hoofdrol. Het biedt zowel ruimte voor het gewenste unieke vestigingsklimaat voor high tech bedrijven als een aantrekkelijke parkachtige ruimte voor het publiek. BIC wordt een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving. Gestreefd wordt naar het zichtbaar maken van de innovaties die op het BIC worden gedaan. BIC wordt geprojecteerd in een aantal clusters tussen het Beatrixkanaal en de A2 en ten noorden van de Anthony Fokkerweg. Het opdelen in clusters maakt het goed mogelijk de bedrijvigheid met de landschapsontwikkeling te combineren. Bovendien kan daardoor BIC gefaseerd worden ontwikkeld. De clusters kennen een hoge bebouwingsdichtheid op de uitgeefbare bouwblokken waardoor de groene omgeving minimaal wordt aangetast. De bouwblokken hebben een totaal bruto oppervlak van 65 ha. Circa 25% - 30% van het gebied wordt ingericht als openbaar gebied voor de ontsluitingswegen en het groen. De gemiddelde floor-space-index (FSI) is 1,5. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde bouwlagen van 3-6, afhankelijk van de locatie en de ligging. Dit moet leiden tot ca. 700.000 m² BVO waarmee wordt tegemoet gekomen aan de doelstelling uit de BOR-convenant.

Zuidelijk cluster BIC

Eerst wordt het BIC-cluster ten zuiden van de Oirschotsedijk ontwikkeld (30 ha. bruto). Dit cluster wordt ingepast tussen historische landschappelijke structuren en bebouwing. Er wordt gestreefd naar een gemeenschappelijke representatieve zone, als onderdeel van het cluster, aan het Beatrixkanaal: de Brainport-boulevard. Dit is de plek waar de collectieve conferentiezaal, kinderopvang, restaurant of sportfaciliteiten worden geprojecteerd. Dergelijke functies zijn van doorslaggevende betekenis voor kenniswerkers om te kiezen voor een bepaalde baan. Aan de oostzijde is BIC goed zichtbaar vanaf de snelweg. Het zicht wordt niet alleen bepaald door bedrijfsgebouwen: juist de groene voorruimte, houtwallen, de monumentale boerderij Den Hurk en een enkele akker bepalen het gezicht van BIC. Dit cluster is o.a. gericht op bedrijven uit de mechatronica, het werkveld waarin werktuigbouwkunde, elektrotechniek en computerteckniek samenkomen. Daarnaast is dit cluster ook de plek binnen BIC waar het contact met de burger wordt gelegd.

Het concept van de Brainport-boulevard is niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Een deel van deze functies kunnen hun plek krijgen in het (atrium van het) bouwcluster.

Noordelijk cluster BIC

De leidraad voor de inrichting van dit cluster is de Ekkersrijt, die tezamen met de oevers is aangeduid als ecologische verbindingszone. Belangrijk is dat de natuurontwikkeling rondom het Beatrixkanaal, ecologische zone en de Ekkersrijt alle kansen krijgt. Ook de waardevolle ruimte rondom de Oirschotsedijk (Groene Corridor) moet worden gerespecteerd. Wat betreft architectuur wordt aansluiting gezocht met de groene omgeving en het landelijke karakter.

3.5.2.1 Drieluik Landelijk Strijp

Het Drieluik Landelijk Strijp (door Enno Zuidema Stedebouw, december 2009) is een uitwerking van de Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp en heeft de taak om de recreatieve infrastructuur te versterken. Het maakt de verbinding tussen de stad en het Groene Woud mogelijk. Dit drieluik (schetsontwerp) bestaat uit de deelprojecten Parkplateau, Boulevard en Groenblauwe knoop.

Het Parkplateau is een markante overkluizing van de A2. Het is voor fietsers en wandelaars een nieuwe groene verbinding tussen stad en land.

De Boulevard is onderdeel van BIC en ligt strategisch op de route tussen de stad en de luchthaven. Het is een nieuwe verblijfsplek aan het water. Aan de kop komt, naast een HOV-halte, een in het oog springend gebouw met publieke functies.

Het concept van de Brainport-boulevard is niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Een deel van deze functies kunnen hun plek krijgen in het (atrium van het) bouwcluster.

De Groenblauwe knoop ligt op de plek waar Beatrixkanaal, de beek de Ekkersrijt en de Oirschotsedijk elkaar kruisen. Hier wordt de overgang van de stad naar het omliggende landschap gemarkeerd door de zichtbaarheid van deze structurerende lijnen en de verblijfsfunctie van de plek te vergroten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0021.jpg"

Kaart van Landelijk Strijp. Rode sterren zijn de deelprojecten van de Drieluik Landelijk Strijp.

3.5.2.2 Landschapsplan Landelijk Strijp

Om te komen tot realisatie van het Groene Raamwerk uit de 'Ontwikkelingsvisie Landelijk Strijp' is een uitvoeringsprogramma gemaakt. Ten behoeve van het Uitvoeringsprogramma en ook de daarna volgende uitwerking was het nodig om op een concreet niveau invulling te geven aan het Groene Raamwerk. Het Landschapsplan benoemt de onderdelen van het raamwerk, werkt ze uit in beelden en maatregelen en biedt een doorblik naar de projectaanpak.

 

3.5.2.3 Ontwikkeldocument Brainport Innovatie Campus

In het Ontwikkeldocument BIC (door Enno Zuidema Stedebouw, d.d. 7 maart 2012) is een ontwikkelingsvisie en een ontwikkelingstrategie voor de Brainport Innovatie Campus (nu Brainport Industries Campus) vastgelegd. Het betreft een visie en strategie op hoofdlijnen voor het gehele plangebied van BIC en meer specifiek voor het eerste cluster van bedrijven en voorzieningen (ca. 15 ha ten zuiden van de Oirschotsedijk). Dit document is opgesteld in opdracht van de gemeente Eindhoven na uitgebreide consultatie van de beoogde hightech toeleverings- en maakindustrie.

De kwaliteiten van de maakindustrie in Brainport zijn wereldwijd ongeëvenaard. De opgave is deze voorsprong te handhaven, uit te dragen en te verbinden met de regio. BIC moet als een icoon voor de maakindustrie werken met een brede uitstraling naar werknemers en (inter)nationale klanten en de regio aantrekkelijk maken voor het aantrekken van een nieuwe OEM (Orginal Equipement Manufacturer). Naast de specifieke combinatie van bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen en voorzieningen draagt de integratie met de omgeving bij aan de iconische waarde van de campus. BIC is onderdeel van het derde stadspark van de stad: Brainport Park. Het park maakt de verbinding tussen stad en het nationale landschap het Groene Woud. In combinatie met een zeer goed bereikbaarheidsprofiel van de locatie betekent dit een kans om de wereldwijde voorsprong van Brainport op alle fronten te versterken.

3.5.3 Visie externe veiligheid - Risico's de maat genomen

De gemeenteraad van Eindhoven heeft de Visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' op 19 mei 2009 vastgesteld. Met deze visie wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. De visie geeft onder andere aan waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheids- verhogende condities dat mogelijk is. Tevens staat in de visie waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot beschrijft de visie waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In het gebiedsgericht locatiebeleid worden vijf gebiedscategorieën onderscheiden. Brainport Industries Campus (destijds BEA2 genoemd) is aangemerkt als een 'categorie A'-gebied.

De ambitie voor externe veiligheid karakteristiek van gebied A is dat in deze gebieden:

  • uitbreiding van bestaande risicovolle bedrijven is onder voorwaarden toegestaan;
  • vestiging van nieuwe risicovolle bedrijven is onder voorwaarden toegestaan.

Nieuwe risicovolle activiteiten zijn (gecontroleerd) mogelijk als deze vanuit de zelfredzaamheid en hulpverlening het risico ook geaccommodeerd kan worden.

3.4.4.1 Plaatsgebonden risico (PR)

Voor de categorie A-gebieden zijn onderstaand de belangrijkste ambities ten aanzien van de plaatsgebonden risicocontour (PR) 10-6/jaar uiteengezet:

  • Perceelsoverschrijdende bestaande risicocontouren PR-10-6/jaar krimpen tot binnen de perceelsgrens, tenzij:
    • 1. het gedeelte van de risicocontour dat de perceelsgrens overschrijdt ligt over infrastructuur, water en/of openbaar groen;
    • 2. het gedeelte van de risicocontour dat de perceelsgrens overschrijdt ligt over (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten en gewichtige redenen dit toelaten;
  • Geen nieuwe risicocontouren PR-10-6/jaar buiten de perceelsgrenzen, tenzij:
    • 1. het gedeelte van de risicocontour dat de perceelsgrens overschrijdt ligt over infrastructuur, water en/of openbaar groen;
    • 2. het gedeelte van de risicocontour dat de perceelsgrens overschrijdt ligt over (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten en gewichtige redenen dit toelaten.

Binnen perceelsoverschrijdende risicocontour PR-10-6/jaar zijn:

  • (geprojecteerde) kwetsbare objecten niet toegestaan;
  • (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten in principe niet toegestaan, tenzij adequate veiligheidsverhogende maatregelen worden toegepast en gewichtige redenen aanwezig zijn.
  • Gebouwen met functies voor beperkt zelfredzame personen zijn niet toegestaan binnen de risicocontour PR-10-6/jaar.

3.4.4.2 Groepsrisico (GR)

De algemene ambitie ten aanzien van het groepsrisico (GR) voor de categorie A-gebieden is als volgt omschreven. De toelaatbaarheid van een activiteit wordt bepaald op grond van alle aspecten van de verantwoordingsplicht. In elk geval geldt dat permanente opslag van tot vloeistof verdichte brandbare gassen (zoals LPG, propaan, e.d.) in bulk > 1 m³ ondergronds moet plaatsvinden.

Gebiedseigen beïnvloeding:

  • GR mag toenemen door uitbreiding van bestaande of nieuwe risicobronnen;
  • Personendichtheid in het invloedsgebied mag toenemen mits zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid op orde zijn;
  • Het invloedsgebied van (nieuwe) risicovolle bedrijven mag niet buiten de begrenzing van het bedrijventerrein liggen, tenzij:
    • 1. het ligt over infrastructuur, water en/of openbaar groen;
    • 2. het op basis van het groepsrisico verantwoord wordt geacht.

Omgevingsbeïnvloeding:

  • Toename GR door ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bedrijventerrein is toelaatbaar mits zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid op orde zijn;
  • Gebouwen met functies voor beperkt zelfredzame personen zijn niet toegestaan binnen het invloedsgebied van risicovolle bedrijven en hoofdtransportassen, tenzij er zwaarwegende redenen aanwezig zijn;
  • De personendichtheid mag niet toenemen als gevolg van een evenement waarvoor een vergunning in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening en/of een Wro-besluit noodzakelijk is met uitzondering van:
    • 1. evenementen die plaatsvinden in gebouwen die hiertoe expliciet zijn bestemd en waarvoor een (omgevings)vergunning is afgegeven;
    • 2. evenementen binnen inrichtingen als daarvoor, met instemming van de regionale brandweer adequate veiligheidsbevorderende (maatwerk)voorschriften worden gesteld op basis van de Wet milieubeheer;
    • 3. evenementen die zich uitstrekken over een groter gebied van de stad, mits de locaties met verhoogde personendichtheid (start/finish, tenten, tribunes) zich niet op het bedrijventerrein bevinden.

Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

  • Het huidige niveau van hulpverlening geldt als uitgangspunt;
  • Optimalisering van de zelfredzaamheid onderdeel maken van de ruimtelijke inrichting;
  • Een zelfredzaamheidsplan voor het industrieterrein opstellen;
  • Onderzoeken mogelijkheden optimale bestrijdbaarheid binnen huidige beschermingsniveau:
    • 1. Optimale bereikbaarheid om basiszorg en daarmee passende inzet te kunnen leveren;
    • 2. Optimale primaire, secundaire en tertiaire blusvoorziening, afgestemd op gebruik van gebied en functies 

3.5.4 Visie "Eindhoven op weg".

Met de visie "Eindhoven op Weg" (vastgesteld door gemeenteraad op 19 november 2013) biedt de gemeente ruimte aan economische ontwikkeling én wordt er gewerkt aan een aantrekkelijke en leefbare stad. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat betekent dat de stad en daarmee economische kerngebieden als Brainport Avenue en Brainport Park duurzaam bereikbaar moeten zijn. Een robuuste infrastructuur geldt als één van de basics van Brainport. Eindhoven streeft naar een schone en stillere stad met een minimale uitstoot van schadelijke stoffen. Energieneutraliteit in 2040 kan worden bereikt door energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen.

"Eindhoven op Weg" is gebaseerd op drie invalshoeken die elkaar versterken: Eindhoven veelzijdige stad, Sturen en Innoveren, en Organiseren.

Eindhoven veelzijdige stad: beschrijft de gewenste transformatie van het Eindhoven van nu naar de het Eindhoven straks als centrum van de Brainportregio. Brainport wordt daarbij gevormd door een nieuwe laag van 'bouwstenen' die aan de stad wordt toegevoegd. Naast het centrum en de dorpen van toen zijn dit de nieuwe 'places to be' zoals de High Tech Campus, Strijp-S, TU/e Science Park en Brainport Industries Campus (BIC). Het succes van Eindhoven als veelzijdige stad zal naast het versterken van het centrum worden bepaald door de bereikbaarheid en onderlinge verbindingen tussen de 'places to be'. Bij dit nieuwe netwerk wordt voorrang gegeven aan duurzame wijzen van verplaatsen. 'Slow motion – fast forward': waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren geldt het principe 'plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van de stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen.

Sturen en Innoveren: zet in op slim, efficiënt, schoon, gezond en veilig. Er is alles aan gelegen om vraag en aanbod in vervoer slimmer te organiseren en beter op elkaar af te stemmen. Samen met kennisinstituten en bedrijven wordt ingezet op de toepassingsmogelijkheden van nieuwe technologie. De stad als 'proeftuin'.

Organiseren: partnerschap in zowel voorbereiding, financiering en uitvoering van projecten is nodig om de ambities te bereiken. Daarbij wordt gebiedsgericht gewerkt aan de uitvoering van de strategie zoals vastgesteld in "Eindhoven op Weg". In overleg met de stakeholders en zo veel mogelijk aansluitend op de actuele (project)mogelijkheden en financieringsstromen.

 

3.6 Verwerving gronden

Voor de realisatie van het 1e cluster van Brainport Industries Campus is het noodzakelijk een deel van het perceel kadastraal bekend gemeente Woensel, sectie A, nummer 4377, aan te kopen. Als minnelijke verwerving van deze grond niet leidt tot het gewenste resultaat zal het instrument van onteigening worden ingezet. De overige gronden, die nodig zijn voor het 1e cluster van BIC, zijn eigendom van de ontwikkelende partij of van de gemeente Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0022.jpg"

Globale afbeelding deel aan te kopen perceel (blauw omlijnd).

Uit onderstaand fragment van de verbeelding blijkt dat deze gronden nodig zijn om een compacte bedrijvencluster te kunnen formeren voor de 'fabriek van de toekomst' in het 1e cluster van BIC.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0023.jpg"  

Verbeelding met rode lijnen zijn de kadastrale percelen weergegeven.

3.7 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.7.1 Archeologie

Gemeentelijk archeologiebeleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit gemeentelijk beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met bekende of verwachte archeologische waarden. De gemeente gaat daarbij uit van de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, waarop de bekende en verwachte archeologische waarden in Eindhoven zijn vastgelegd. Deze kaart maakt deel uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart, die door de raad is vastgesteld in 2008.

Het beleid van de gemeente Eindhoven is, om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke kaart. In gevolge het Beleidsplan Archeologie worden de archeologische gebieden, die op de Archeologische Waardenkaart staan, onderverdeeld in 5 categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven

Archeologische waarden plangebied

Op de Archeologische Waardenkaart van 2008 is binnen het plangebied van de 1e cluster van Brainport Industries Campus één gebied aangegeven waarvoor een hoge archeologische verwachting (categorie 3) geldt. Dit betreft verwachtingsgebied Hoeve Den Hurk. De oudst bekende historische vermelding van de hoeve 'den Hurk' dateert uit het jaar 1512. In dat jaar wordt de hoeve verworven door de Tafel van de Heilige Geest te den Bosch. Kennelijk bestaat de hoeve dan al, maar sinds wanneer is niet bekend. In de ondergrond kunnen zich nog archeologische overblijfselen bevinden van de oorspronkelijke hoeve en het daarbij horende erf zoals waterputten en greppels.

Dubbelbestemming Waarde – Archeologie: hoge archeologische verwachting

In voorliggend bestemmingsplan is voor het archeologisch verwachtingsgebied een archeologische dubbelbestemming ('Waarde - Archeologie') opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd worden. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de bouwregels en vergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld. Bij verstoringen die in oppervlakte groter zijn dan 100 m2 én dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld geldt een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en bij bepaalde werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0024.png"

Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Eindhoven. Het gebied met hoge archeologische verwachting Hoeveterrein Den Hurk (ongeveer in het midden van de kaart) is rood gerasterd. Bron: GeoFundament gemeente Eindhoven, 26 november 2014.

3.7.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen.
Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

3.7.2.1 Historisch landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0025.jpeg"

Afbeelding van historisch landschap ter plaatse van BIC, cluster 1. Groen aangeduid= historisch landschap. Bron: GeoFundament gemeente Eindhoven, december 2014.

Vrijwel het gehele plangebied van BIC, cluster 1, (met uitzondering van een deel ten noorden van de Oirschotsedijk waar de compensatie van de EHS plaatsvindt) ligt in een gebied dat is aangeduid als historisch landschap. Dit historisch landschap is een restant van een ontginningsgebied rond oorspronkelijk middeleeuwse hoeven, die behoorden tot het akkercomplex van Nieuw Acht, waarvan de structuur deels nog herkenbaar is in de verkaveling. Nadat het gebied in bezit was gekomen van Anton Philips bleef het als landbouwgrond in gebruik. De hoeve De Mispelhoef werd in 1774 tot herberg verbouwd (zie paragraaf 3.7.2.3).

3.7.2.2 Historische wegenstructuur en historische waterlopen

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0026.jpeg"

Afbeelding van historische wegenstructuur voor 1900 (= donkerbruin aangeduid) en historische waterlopen (= lichtblauwe aanduiding) ter plaatse van BIC, cluster 1. Bron: GeoFundament gemeente Eindhoven, december 2014.

Historische wegenstructuur voor 1900

De omgeving van Eindhoven, vóór de eerste stadsuitbreidingen en de annexatie van de randgemeenten Woensel, Gestel, Stratum, Strijp en Tongelre in 1920, werd gekenmerkt door een radiale wegenstructuur die nog goed herkenbaar is. Het waren wegen die de stad met de dorpen en met de regio verbonden. De oudste wegen volgden het natuurlijk beloop van de zandruggen tussen de beekdalen. Vanaf de 18de eeuw werd het wegennet verbeterd met nieuwe rechte wegen. De Oirschotsedijk kwam in plaats van de Oude Postdijk waarvan nog een stuk is te vinden op landgoed de Wielewaal. De Boschdijk is een onderdeel van de straatweg van 's-Hertogenbosch naar Luik, die in 1818 werd voltooid, evenals de Stratumsedijk en de Aalsterweg. De industrialisatie werd in de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw gestimuleerd door de aanleg spoor- en tramlijnen. In 1866 kwamen spoorlijnen tot stand naar Boxtel, Venlo en Hasselt, in 1913 ook naar Weert. De spoorlijn van Boxtel naar Venlo en Weert werd in 1953 door de aanleg van het hoogspoor in noordelijke richting verlegd. De spoorlijn naar Hasselt werd in 1960 opgeheven. Langs een aantal van de oude radialen ondersteunt de begeleidende bebouwing in zijn perceelsgewijze opbouw de herkenbaarheid van de historische structuur. Waar dit op de kaart is aangegeven is het van belang het gevarieerde en relatief kleinschalige karakter van de lintbebouwing in stand te houden.

Historische waterlopen

Van oudsher is de historisch geografische structuur van Eindhoven bepaald door de beekdalen van Dommel en Gender. De stad ontstond aan de samenvloeiing van deze twee waterlopen. Tot ver in de twintigste eeuw behoorde ook de stadsgracht tot de waterhuishouding. Woensel werd aan de noordzijde begrensd door de Sonse Loop en de Ekkersrijt die de grens met Best vormde. In het noordwesten van Woensel stroomde tussen de Woenselse en Achtse heide de Groote Beek. De watermolens in het stroomgebied van de Dommel herinneren aan de belangrijke rol die het water vanaf de Middeleeuwen vervulde voor de plaatselijke economie. Ook voor de latere industrie was het Dommelwater van belang. De industrialisatie werd in de 19e eeuw bevorderd doordat de stad zelf in 1843 het Eindhovensch Kanaal liet aanleggen als verbinding met de Zuid-Willemsvaart. Het werd in 1846 voltooid. In 1974 werd het kanaal voor de scheepvaart gesloten. Het afwateringskanaal en het Beatrix Kanaal als verbinding met het Wilhelminakanaal kwamen tot stand tussen 1930 en 1940 als werkverschaffingsproject.

3.7.2.3 Boerderij Den Hurk

Aan de Rijtackerweg 11 staat een gemeentelijk monument in de vorm van boerderij Den Hurk. De boerderij is een voorbeeld van de landelijke bouwkunst in Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0027.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0028.jpg"

Deze boerderij kenmerkt zich door de boerenesthetica 'Form Follows Function' en bezit esthetische waarde door de typische jaren dertig architectuurstijl, de detaillering en de toegepaste materialen. De stijlkenmerken van de landelijke bouwkunst komen tot uiting in:

  • de sobere uitstraling van het gebouw en bijgebouwen;
  • de splitsing in een woongedeelte en stalgedeelte;
  • de overwegend gesloten dakvorm;
  • het ensemble van hoofdgebouw, bijgebouwen en erf.

Het oorspronkelijke karakter van de boerderij is zowel in het interieur als het exterieur in hoofdzaak goed bewaard gebleven. De aangebrachte kunststof roeden in het nieuwe raamhout verstoren de belevingswaarde niet zodanig dat de authenticiteit is aangetast. De boerderij bezit een typologische zeldzaamheid en is zeldzaam door zijn authenticiteit.

De bescherming van monumenten is geregeld in afzonderlijke wetgeving. Daarom wordt dit niet nogmaals in dit beschermingsplan geregeld. Bij de boerderij bevinden zich enkele bijgebouwen, die niet onder de bescherming vallen.

De boerderij 'Den Hurk' is gebouwd op de locatie van een middeleeuwse ontginningshoeve 'Ten Horick'. Deze hoeve uit 1569 was eigendom van de Tafel van de H. Geest te 's-Hertogenbosch. De boerderij van 1936 bezit een cultuurhistorische waarde als voorbeeld van de sociaal- en economische ontwikkeling in het gebied en is een illustratie van de uitzonderlijke positie en geschiedenis van Philips.De boerderij heeft architectuurhistorische waarde als voorbeeld van het 'ambachtsschooltype' binnen het oeuvre van architect W.P.C. Knuttel uit Deventer. De boerderij 'Den Hurk' staat nabij de Mispelhoeve (voor 1451) en ze waren beiden in eigendom van de Tafel van de H. Geest. De Mispelhoeve heette voorheen 'Den ouden Hurck'.

3.8 Verkeer en parkeren

3.8.1 Autoverkeer

Voor de ontsluiting voor autoverkeer is in samenwerking rijk, provincie, bedrijfsleven en milieupartijen de zogenaamde 'Challenge-variant' ontwikkeld. Deze zet in op een optimale benutting van de bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet A58 en Randweg A2/N2. De hoofdautostructuur van het gebied wordt gevormd door een nieuwe verbinding tussen de Erica (aansluiting A58) en de Anthony Fokkerweg (aansluiting Randweg A2/N2). Deze verbinding ontsluit alle aangesloten gebieden: bedrijventerrein Westfields (Oirschot), BIC, Eindhoven Airport en Goederen Distributie Centrum Acht (GDC Acht). Voor verbetering van de ontsluiting van GDC Acht richting A58 wordt een nieuwe verbindingsweg gerealiseerd van de Mispelhoefstraat op het GDC Acht, via het noordelijk cluster van BIC, om aan te sluiten op de hoofdautostructuur nabij Westfields (zie de varianten in het MER, Bijlage 6 bij deze toelichting).

BIC wordt in een aantal fasen ontwikkeld. Het eerste cluster van BIC bestaat uit een deel van het zuidelijk cluster en wordt gerealiseerd tussen de Landsard, het Beatrixkanaal, de Anthony Fokkerweg en Brainport Avenue (A2/E25). Tijdens de realisatie van het 1e cluster van het zuidelijk deel van BIC zal de definitieve ontsluiting van het zuidelijk cluster nog niet gereed zijn. Om het 1e cluster van het zuidelijk deel van BIC te ontsluiten wordt een weg aangelegd tussen de Oirschotsedijk en de 1e cluster van BIC (zie onderstaande afbeelding van het stedenbouwkundig concept van de tijdelijke ontsluiting voor BIC, cluster 1). Daarbij wordt een deel van de Landsard (tussen de Rijtackerweg en de Oirschotsedijk) vooruitlopend op de aanleg van de HOV-baan verbreed. De Landsard wordt in de toekomst ingericht als HOV-baan tussen het centrum van Eindhoven en Eindhoven Airport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0029.jpg"

Stedenbouwkundig concept van de tijdelijke ontsluiting voor BIC, cluster 1.

Als het 2e bouwcluster in BIC zuid ook is gerealiseerd loopt de auto ontsluiting van het zuidelijk cluster van BIC naar de nieuw aan te leggen verbinding tussen de A58 en de Anthony Fokkerweg aan de westzijde van het Beatrixkanaal (zie onderstaande afbeelding van het stedenbouwkundig concept van de definitieve onsluiting voor BIC zuid). Ter hoogte van de Landsardseweg zal de auto ontsluiting hierop aansluiten. Daarvoor zal er een nieuwe brug gerealiseerd worden over het Beatrixkanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0030.jpg"

Stedenbouwkundig concept van de definitieve ontsluiting voor BIC zuid.

De ontsluitingsweg voor de bedrijven ligt aan de rand van het bouwvlak om de bebouwing heen. Expeditie en opslag wordt binnen het bouwvolume opgelost. Parkeren moet in een gebouwde voorziening worden opgelost ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 4'.

3.8.2 Openbaar vervoer

Binnen het bereikbaarheidsplan Landelijk Strijp / Eindhoven Airport wordt ingezet op een goede multimodale ontsluiting. De inzet van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) maakt daar onderdeel van uit. BIC is benoemd als één van de Brainportlocaties die met goed openbaar vervoer ontsloten wordt. De geprojecteerde HOV route Eindhoven Airport – Multimodaal Transfer Punt – WoensXL zal BIC aandoen. Deze route loopt via de Landsard.

3.8.3 Langzaam verkeer

Voetgangers

In "Eindhoven op Weg" (zie paragraaf 3.5.4) is gesteld dat voetgangers de belangrijkste verkeersdeelnemer ter plekke zijn. Binnen de campusontwikkeling wordt dit ook gestalte gegeven. De bedrijven worden compact rondom een centrale verblijfsruimte (atrium) gebouwd. Het gemotoriseerd verkeer is geconcentreerd aan de buitenzijde van de bouwclusters. In de daar tussen gelegen ruimten ligt het accent op een goed loopmilieu. Met verbindingen tussen de onderlinge clusters en de ontwikkeling van aantrekkelijke routes in het groen, langs water en aantakking op recreatieve routes naar andere gebieden. Op die wijze ontstaat een samenhangend netwerk waardoor het gebied ook voor anderen gebruikers dan de werknemers zelf recreatieve waarde heeft. De looproutes zijn groen, veilig en aantrekkelijk, ruimtelijk geleid en helder vormgegeven.

Fietsers

De fiets wordt gezien als dé belangrijkste verbindende vervoerwijze in de stad. Eindhoven is ook uitstekend fietsbaar. Daar ligt dus nog veel potentie. De campus wordt dan ook uitstekend ontsloten voor fietsers. Aansluiting wordt gegeven op belangrijkste ontsluitende fietsroutes: de Groene Corridor (via de Oirschotsedijk / Eindhovensedijk) en de Slowlane (langs het Beatrixkanaal).

De hoofdontsluiting voor het fietsverkeer is geprojecteerd tussen de Oirschotsedijk (Groene Corridor) en Slowlane (Beatrixkanaal). Vandaar uit worden de bouwclusters ontsloten. De hoofdentree's van de bouwclusters zijn georiënteerd op deze voetgangers- en fietsroutes.

In voorliggend bestemmingsplan liggen deze langzaam verkeersroutes ter plaatse van de bestemmingen 'Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied' of 'Natuur - 1'.

3.8.4 Parkeren

Medio 2012 hebben burgemeester en wethouders het parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen vastgesteld ("Nota parkeernormen gemeente Eindhoven)". Daarbij wordt in principe, conform de normen van het CROW (kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur), gewerkt met een minimum- en maximumnorm. Deze parkeernormen staan in Bijlage 5 van de regels.

Er zijn allerlei ontwikkelingen die aanleiding geven om het huidige gemeentelijke parkeerbeleid en de parkeernormen te actualiseren. Deze actualisatie is in 2015 in voorbereiding. Dit zou voor onderhavig bestemmingsplan kunnen betekenen dat er andere parkeernormen gelden en dat er een 'HOV reductie' mag worden toegepast op de parkeernormen. Er wordt in onderstaande toelichting alvast een doorkijk gegeven naar dit nieuwe beleid omdat in de regels van dit bestemmingsplan de mogelijkheid is opgenomen om af te wijken van de parkeernorm indien nieuw gemeentelijk parkeerbeleid daartoe aanleiding geeft.

Daarnaast is in de regels (artikel 18.2, lid c) de mogelijkheid opgenomen dat burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van de parkeernorm als uit de bedrijfsvoering (aantoonbaar) blijkt dat minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Dit is nodig omdat voor de toegestane soort bedrijvigheid de reguliere parkeernorm niet standaard toepasbaar is. Bij een dergelijke afwijking wordt bezien welke parkeernorm toepasbaar is, waarbij aansluiting kan worden gezocht bij systemen elders in de gemeente (bijv. TU/e-campus).

In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat een bedrijvengebouw uitsluitend mag worden gebouwd als voorzien wordt in voldoende parkeerruimte in gebouwde parkeervoorzieningen ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 4'. Daarbij gelden de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 5. Deze parkeervoorziening wordt niet in het bedrijvengebouw gerealiseerd, maar in de directe nabijheid daarvan. Parkeervoorzieningen, voor zover het betreft invalideparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten, taxi's en voor fietsverkeer, mogen ook buiten een gebouwde parkeervoorziening worden gerealiseerd (tevens ter plaatse van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'). Expeditie moet binnen het gebouw van de 1e cluster van BIC worden opgelost.

In onderhavig plangebied wordt de zogenoemde 'Fabriek van de Toekomst' gebouwd. Dit betekent dat er één gebouw mag worden gerealiseerd, waarin meerdere bedrijven en voorzieningen worden gesitueerd. De bedrijvencampus is bedoeld voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie, synergiebedrijven en gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen, kennisinstellingen, onderzoekscentra of onderwijsvoorzieningen gelieerd aan de kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie. Gelet hierop kan het gebouw in beginsel worden aangemerkt als een soort van bedrijfsverzamelgebouw in het kader van de parkeernormen. De huidige parkeernorm voor een bedrijfsverzamelgebouw in het restgebied is minimaal 1,2 en maximaal 1,9 parkeerplaats per 100 m² bvo. Het bouwvlak ter plaatse van de bestemmingen 'Bedrijf - 1', Bedrijf - 2'' en 'Bedrijf - 3' is in het totaal ca. 6,6 ha. Op basis van overgelegde bedrijfsgegevens kan bij dit gebouw worden uitgegaan van een fsi van 1,2. Dit betekent dat wordt uitgegaan van in het totaal ca. 7,9 hectare bvo. Dit betekent dat op basis van deze norm voor het totale bouwvlak minimaal ca. 950 parkeerplaatsen nodig zijn en maximaal ca.1.505 parkeerplaatsen zijn toegestaan.

Op basis van het nieuwe gemeentelijk parkeerbeleid geldt waarschijnlijk een parkeernorm van minimaal 1,1 en maximaal 1,6 parkeerplaats per 100 m² bvo voor bedrijfsverzamelgebouwen in zeer sterk stedelijk gebied en "rest bebouwde kom" (kencijfers kennisbank CROW, versie 3.3). Ter stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer is binnen een hemelsbrede afstand van 200 meter tot een HOV (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) -halte of treinstation een reductie van 50% van het bezoekersaandeel toegestaan. Dit betekent dat op basis van deze norm voor het totale bouwvlak minimaal ca. 827 parkeerplaatsen nodig zijn en maximaal ca. 1.204 parkeerplaatsen zijn toegestaan.

Als er gekeken wordt naar het soort bedrijvigheid dat ter plaatse vooral gevestigd zal worden, te weten kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie, dan geldt in beginsel een parkeernorm voor arbeidsintensieve en bezoekersextensieve bedrijven (industrie, laboratorium, werkplaats etc.). De huidige norm voor dit soort bedrijven in het restgebied is minimaal 2 en maximaal 2,5 parkeerplaats per 100 m² bvo. Dit betekent dat op basis van deze norm voor het totale bouwvlak minimaal ca. 1.584 parkeerplaatsen nodig zijn en maximaal ca. 1.980 parkeerplaatsen zijn toegestaan. Uit de gegevens, die door het 1e kennisintensieve bedrijf in de toelever- en maakindustrie dat zich daar vestigt zijn overgelegd, blijkt dat deze parkeernorm niet meer reëel is voor dit soort bedrijvigheid. Volgens deze bedrijfsgegevens is een parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per 100 m² bvo nodig. Daarom is het noodzakelijk dat kan worden afgeweken van de parkeernorm als uit de bedrijfsvoering (aantoonbaar) blijkt dat minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn.

Gelet op bovenstaande bevoegdheid om af te wijken van de parkeernormen indien uit de bedrijfsvoering (aantoonbaar) blijkt dat minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, het feit dat er in principe sprake is van een soort bedrijfsverzamelgebouw in de zin van de parkeernormen en er nieuw parkeerbeleid in voorbereiding is waarbij lagere parkeernormen worden gehanteerd en een HOV-reductie, wordt een gebouwde parkeervoorziening van minimaal 800 en maximaal 1.200 parkeerplaatsen voor onderhavig plangebied acceptabel geacht.

Bij de vestiging van het eerste bedrijf wordt waarschijnlijk niet het gehele gebouw (fabriek van de toekomst) gerealiseerd, maar slechts een deel daarvan gelet op het type gebouw dat wordt gerealiseerd. Omdat de parkeerplaatsen in een gebouwde parkeervoorziening ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 4' moeten worden gerealiseerd, is het mogelijk dat bij de vestiging van het eerste bedrijf meteen de gehele gebouwde parkeervoorziening wordt gerealiseerd. In hoofdstuk 3 bij de Algemene regels is de bevoegdheid opgenomen om af te wijken van de maximale parkeernorm indien de totale gebouwde parkeervoorziening in één keer wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 4'. Afwijken van de maximum parkeernorm wordt gelet op deze omstandigheden aanvaardbaar geacht.

De visie "Eindhoven op Weg" (paragraaf 3.5.4) zet in op een gebiedsgerichte benadering van de parkeerbehoefte, de ontwikkeling van efficiënte parkeercapaciteit en het verduurzamen van het vervoer c.q. meer lopen, fietsen en met het openbaar vervoer en duurzame logistiek. Bedrijven kunnen hieraan bijdragen door afspraken te maken over het collectief gebruik van parkeervoorzieningen, efficiënter goederentransport en hun werknemers en bezoekers te stimuleren zich duurzaam te verplaatsen (mobiliteitsmanagement).

3.9 Groen

3.9.1 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0031.png"

Figuur: Groen en recreatievoorzieningen

Onderhavig plangebied is in de kaart 'Ruimtelijke Strategieën' in het Groenbeleidsplan aangeduid als 'integrale ontwikkeling groen-rood'. In onderhavig plangebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:

Strategie 3: Integrale ontwikkeling groen-rood

Het betreft hier ontwikkelingslocaties. Het accent ligt op behoud en integrale ontwikkeling van zowel groene functies als van woon- en werkgebieden. Er wordt op structuurvisieniveau een verweving van stad en natuur nagestreefd, waarbij de rode ontwikkeling de kosten van de groene ontwikkeling draagt. Voor Brainport Industries Campus e.o. geldt een ruimtelijke verdeling van 60 % natuurontwikkeling/recreatie en 40 % bedrijvencampus.

3.9.2 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen

Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.

Aan de randen van het plangebied, bij de Oirschotsedijk en bij de Anthony Fokkerweg staan bomen die vanwege hun plaats in de bomenhoofdstructuur en de cultuurhistorische wegenstructuur zijn aangemerkt als 'waardevol' en daarmee in principe te behouden. Voor het overige zijn de gemeentelijke bomen als 'basisbomen' aangemerkt en daarmee vervangbaar. Voor werkzaamheden in de buurt van gemeentelijke bomen dient uit een bomeneffectanalyse te blijken of en welke maatregelen nodig zijn voor behoud van deze bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0032.jpg"

Afbeelding waardevolle gemeentelijke bomen (blauwe bollen) en basisbomen (groene bollen) in en nabij plangebied.

Verordening Bomen 2015

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld.
Deze verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV 2012), het Bomenbeleidsplan (2008) en de Nota Niet kappen tenzij (2002).
De Verordening bomen 2015 treedt in werking op een door het college te bepalen datum, welke wordt gekoppeld aan het vaststellen van de 'nadere regels Bomen'.
Volgens de planning worden de 'nadere regels Bomen' in de loop van 2016 vastgesteld.

Indien kap wenselijk wordt geacht dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor die bomen die onderdeel uitmaken van de groene kaart en een minimale omtrek hebben van 45 cm (op een stamhoogte van 130 cm).

De groene kaart kent de volgende onderdelen:

  • bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend
  • bomen op percelen met een oppervlakte van 500m2 of groter
  • bomen hoofdstructuur en bomen nevenstructuur
  • waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier)
  • monumentale bomen
  • basis bomen

In de nadere regels Bomen worden criteria voor de onderdelen van de groene kaart verder uitgewerkt. Ook worden richtlijnen uitgewerkt voor overlast, compensatieplicht, weigeringsgronden, indienen vergunningaanvraag en aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

3.10 Detailhandel

3.10.1 Detailhandelsnota "Tenminste houdbaar tot januari 2010"

De detailhandelsnota "Ten minste houdbaar tot januari 2010" is op 19 december 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Uitgangspunt ter zake is om in principe geen substantiële uitbreidingen van detailhandel en geen (nieuwe) vestigingen van detailhandel toe te staan op bedrijventerreinen, behoudens als zodanig genoemd in specifiek aangegeven gebieden/zones. Op de Brainport Industries Campus (destijds BeA2 genoemd) is op basis van deze nota geen detailhandel toegestaan.

Inmiddels is duidelijk dat BIC een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie wordt. Een campus waar naast deze bedrijven binnen het campusconcept faciliterende gemeenschappelijke voorzieningen noodzakelijk zijn ten dienste van deze bedrijven. Voorgaande houdt in dat, evenals bijvoorbeeld de High Tech Campus Eindhoven, BIC als een zgn. trafficlocatie kan worden aangemerkt. Daarover zegt de detailhandelsnota "Ten minste houdbaar tot januari 2010" het volgende:

“Detailhandel bij passantenstromen en -concentraties

Een van de uitingsvormen van de dynamiek in de detailhandel is die waar de handel de consument opzoekt. Dit komt dus met name voor bij grotere passantenstromen en -concentraties zoals grote ziekenhuizen, ns-stations, bedrijven- en kantoorcomplexen, campus, leisurevoorziening etc. Hiervoor geldt dat deze niet verstorend mogen werken op de Eindhovense detailhandelsstructuur. Dit geldt zowel voor food als non-food bedrijven. De initiatiefnemer dient dit aantoonbaar te maken. De winkelvoorzieningen dienen van relatief beperkte grootte te zijn, ondersteunend aan c.q. verzorgend voor de hoofdfunctie van het gebied en naar binnen gericht. De exacte omvang is maatwerk en wordt van geval tot geval bekeken.”

3.10.2 Herijking detailhandelsbeleid

Met het oog op de grote dynamiek in de detailhandelssector is het waardevol het huidige beleid tegen het licht te houden en waar nodig te herijken. Deze herijking is in voorbereiding en het concept van de nieuwe detailhandelsnota gemeente Eindhoven “Wie kiest, wordt gekozen” is op 31 maart 2015 voor advies aan de raadscommissie Economie en Mobiliteit voorgelegd. De detailhandelsnota heeft voor inspraak ter inzage gelegen van 8 juni tot en met 10 juli 2015. Ook in deze nieuwe nota hebben de trafficlocaties een plek gekregen:

“5.6 Trafficlocaties

Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werkers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk (zie 'verantwoord faciliteren van internethandel'). Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.”

3.11 Horeca

De raad heeft maart 2014 het “Horecabeleidsplan – Kennis maken met een gastvrije stad” vastgesteld. De uitgangspunten van dit horecabeleid zijn:

  • 1. Gebiedsgericht maatwerk wat betreft beleid en uitvoering;
  • 2. Verantwoord en gecontroleerd loslaten;
  • 3. Ruimte bieden voor experimenten en flexibiliteit.

In Eindhoven wordt een aantal deelgebieden/clusters onderscheiden, waarin horeca een rol speelt, kan spelen of gaat spelen. Werklocaties worden aangemerkt als toelatingsgebied. Dit betekent dat hier per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca hier inpasbaar is, afhankelijk van infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid, milieuaspecten etc..

Mede ingegeven door Het Nieuwe Werken en bijbehorende technische ontwikkelingen op ICT-gebied, is de laatste jaren een weg ingeslagen waarbij werken steeds meer wordt vermengd met wonen en vrije tijd. Dit stelt andere eisen aan de werklocatie van de toekomst; monofunctionaliteit is 'uit'. Mensen willen juist in een multifunctionele omgeving werkzaam zijn, waarbij men de mogelijkheid heeft om onder werktijd - dan wel aansluitend daarop - een boodschap te doen, iets te gaan eten of drinken, mensen te ontmoeten, etc. Horecavoorzieningen kunnen zo van toegevoegde waarde zijn op een werklocatie; het biedt mensen de mogelijkheid om elkaar zakelijk te ontmoeten, het kan fungeren als 'aanlandplek' tussen twee afspraken, et cetera. De High Tech Campus Eindhoven geldt in dat opzicht als een veel geprezen voorbeeld.

Het onderbrengen van een horecavoorziening op een werklocatie kan dus een meerwaarde hebben voor het gebied en zijn 'bewoners'. Het uitgangspunt is daarbij wel dat dergelijke horeca-inrichtingen uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het gebied. Voorwaarde is dat op de werklocatie zelf voldoende draagvlak aanwezig is om de voorziening draaiende te houden. Avond- en nachthoreca heeft op een werklocatie géén toegevoegde waarde. Een horeca-inrichting op een werklocatie kan dus géén zogenaamde autonome (evenement)functie (of feestfunctie) hebben. Ook een logiesfunctie is normaal gesproken niet toegestaan.

3.11.1 Voorwaarden horeca op werklocaties

Op basis van het "Horecabeleidsplan - Kennis maken met een gastvrije stad" kan horeca worden toegestaan op werklocaties mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de horecafunctie mag geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen aan omliggende bedrijven op de werklocatie;
  • er moet worden voldaan aan het meest recente gemeentelijk beleid inzake externe veiligheid, waarbij in ieder geval rekening moet worden gehouden met het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van een risicovol bedrijf;
  • uitsluitend horeca ter ondersteuning aan de hoofdfunctie op de werklocatie is toegestaan;
  • de horecafunctie ligt bij voorkeur aan de rand van de werklocatie en is niet te groot, zodat er geen grote groepen personen tegelijkertijd zich in het pand bevinden (minder dan 50 personen).

Bij de ontwikkeling van nieuwe werklocaties moet op voorhand worden nagedacht of de toevoeging van een horecavoorziening wenselijk is. Dat geldt o.a. voor de nieuw te ontwikkelen Brainport Industries Campus. Dit nieuwe terrein maakt onderdeel uit van het ontwikkelingsgebied Brainport Park (destijds genoemd Landelijk Strijp). Behalve voor de vestiging van bedrijven is het ook een gebied met veel groen waartoe het publiek toegang heeft en blijft houden. Dit betekent dat, evenals op de High Tech Campus Eindhoven, de inrichting van (de openbare ruimte van) BIC recreatieve waarde krijgt waarbij (een) autonome horecafunctie(s) denkbaar is (zijn).

3.12 Bedrijvigheid

De Brainport Industries Campus (BIC) wordt een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving van ongeveer 180 hectare. De campus, bestaande uit clusters met bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, onderzoekscentra, gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen en landschap, maakt onderdeel uit van Brainport Park. De groene setting draagt bij aan een stimulerende werkomgeving, uitstraling en imago van de campus. Brainport Avenue (A2/A58) en Eindhoven Airport zorgen voor een goede (internationale) bereikbaarheid en aan Brainport Avenue kunnen bedrijven zich gezamenlijk tonen. Gebruikers van de campus zijn kenniswerkers, scholieren, zakelijke bezoekers en recreatieve bezoekers.

Met de ontwikkeling van het nieuwe Brainport Industries Campus (BIC) in het gebied wordt Brainport Park de thuishaven van de toeleverende bedrijven in de Brainportketen, op basis van de open supply-chain aanpak door hightech mechatronicabedrijven, kleinere systeembedrijven en specialistische kennistoeleveranciers. Deze hightech bedrijven in de toeleverende maakindustrie gaan door open innovatie en kennisdeling nauw met elkaar samenwerken op de BIC. In Brainport Industries Campus komen 4 tot 5 compacte clusters waar bedrijven zich kunnen het vestigen. De totale oppervlakte van de clusters bedraagt ongeveer 65 hectare. BIC wordt in een aantal fasen ontwikkeld. De oppervlakte van voorliggend eerste cluster bedraagt ± 8,3 hectare. De aanwezige bosgebieden vormen de begrenzing van het eerste cluster. Aan de zijde van Brainport Avenue krijgt het landschap een opener karakter. De bedrijven in het eerste cluster kunnen zich aan deze zijde presenteren aan Brainport Avenue.

Het is voor deze specifieke campus en het soort bedrijvigheid dat zich hier mag vestigen noodzakelijk dat er ook risicovolle activiteiten zijn toegestaan (zie paragraaf 4.5 Externe veiligheid). In deze campus zijn synergiebedrijven tevens noodzakelijk. Dit zijn bedrijven die op zichzelf geen kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie zijn, maar die goederen of diensten leveren die voor tenminste 50% van de omzet van die bedrijven of bedrijfsonderdelen op BIC worden geleverd aan kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie. Toevoeging aan deze campus van kennisinstellingen, onderzoekscentra en onderwijsvoorzieningen gelieerd aan bovengenoemde bedrijven is ook toegestaan.

Een onderdeel van het campus-concept zijn de gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen ten dienste van de bedrijven met de functies detailhandel, (medische) dienstverlening, sport en/of bepaalde horeca. Deze voorzieningen worden mogelijk gemaakt in het zogenoemde atrium.

De boerderij Den Hurk, die ligt tussen het bedrijvencluster en Brainport Avenue, kan middels een zogenoemde wijzigingsbevoegdheid een gemeenschappelijke facilitaire functie krijgen voor kenniswerkers, zakelijke bezoekers en recreatieve bezoekers van de 1e cluster van de campus of een voorziening voor Brainport Park. Bij laatstgenoemde voorziening kan het gaan om detailhandel, cultuur en ontspanning, dagrecreactie, sport en bepaalde vormen van horeca.

3.13 Kantoren

De Kantorenstrategie 2012-2020 is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd ineen 'Regionale programmering kantoorlocaties', d.d. nov. 2013.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.

In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio. Het is een logisch vervolg op eerder ingezet beleid, zoals de Prioriteitennota 2011 – 2014 en het bevriezen van 100.000 m² nieuwbouw kantoorruimte op de locatie Land Forum.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomstbestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en middels toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.

De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.

De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren.
Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.

Binnen onderhavig plangebied wordt de 1e cluster van de Brainport Industries Campus gerealiseerd. BIC wordt een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie. Kantoorfuncties zijn uitsluitend toegestaan voor zover die deel uitmaken van de bedrijven die zijn toegestaan binnen onderhavig plangebied of zijn aan te merken als gemeenschappelijk facilitaire voorzieningen ten dienste van de toegestane bedrijven.

3.14 Kabels, leidingen en straalpaden

Binnen het plangebied ligt een hoge druk gasleiding van 40 bar van de Gasunie. Er geldt voor deze buisleiding een belemmeringenstrook van 4 meter aan beide zijden vanaf de hartlijn van de gasleiding. Deze belemmeringenstrook heeft op de verbeelding van dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Ter plaatse van deze belemmeringenstrook gelden een aantal beperkingen. Activiteiten die ter plaatse niet zijn toegestaan zonder overleg met de leidingbeheerder zijn onder andere, maar niet beperkt tot:

  • het oprichten van enig bouwwerk;
  • het aanbrengen van gesloten verharding;
  • het opslaan van grond of materialen;
  • het plaatsen van diepwortelende beplanting of bomen.

Er mag wel een halfopen verharding worden gerealiseerd zodat de Gasunie erbij kan voor eventueel onderhoud. De leiding ligt op 80 cm onder maaiveld. Vrachtwagens mogen haaks op de leiding er overheen rijden.

Binnen het plangebied ligt een rioolleiding (schoonwaterafvoerriool van bedrijventerrein GDC Acht naar het Beatrixkanaal) tussen de Oirschotsedijk en het Beatrixkanaal. Deze leiding is dé noodafvoer voor het bedrijventerrein GDC Acht. Daarom is het niet wenselijk dat over deze leiding heen wordt gebouwd. Ter plaatse van deze leiding en 3 meter aan weerszijden van deze leiding is daarom een dubbelbestemming opgenomen ('Leiding - Leidingstrook'). Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze leidingen toegestaan, zoals afsluitputten.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapport (MER) voor Brainport Park Eindhoven

De voorgenomen samenhangende ontwikkelingen in en rond Brainport Park maken het noodzakelijk een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren. De procedure van een m.e.r. is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. In dit geval gaat het om een m.e.r. ten behoeve van bestemmingsplannen die de gebiedsontwikkeling mogelijk gaan maken. Het MER richt zich op alle (voorgenomen) ontwikkelingen in Brainport Park. Belangrijke elementen daarvan zijn Brainport Industries Campus (BIC), het groene raamwerk in Brainport Park en de nieuwe infrastructuur in Eindhoven Noordwest (zogenoemde Challenge-variant). Voorliggend bestemmingsplan voor cluster 1 van BIC is het eerste concrete ruimtelijke plan dat voor Brainport Park zal worden vastgesteld. Het MER is bij dit eerste bestemmingsplan gevoegd (Milieueffectrapport gebiedsontwikkeling Brainport Park,Bijlage 6 bij deze toelichting).

Het MER heeft kenmerken van een plan-MER (vanwege het naar verwachting deels globale karakter van het bestemmingsplan voor de gebiedsontwikkeling als geheel) en project-MER (vanwege de concrete besluiten over BIC, cluster 1, en de infrastructuur). De voorgenomen ontwikkelingen van Brainport Park vallen onder de activiteiten D1.2 (wijziging of uitbreiding van een weg), D 9 (een landinrichtingsproject, wijziging of uitbreiding daarvan) en D 11.3 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het bestemmingsplan is kaderstellend voor de (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Dit betekent dat een milieueffectrapportage nodig is. Hierbij zijn de mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden (depositie van stikstof als gevolg van emissies uit het plangebied en/of emissies van verkeer) relevant en de mogelijke impact op de ecologische hoofdstructuur (EHS). Van belang voor de noodzaak om een m.e.r. uit te voeren zijn ook de ontwikkelingen die buiten Brainport Park spelen, maar daarmee, door de ligging en/of de kans op cumulatie van effecten, wel samenhang hebben.

4.1.1 Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD)

Deze m.e.r.-procedure is gestart met het opstellen van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De NRD is bedoeld om iedereen en de wettelijke adviseurs te informeren over de onderzoeksaanpak van het MER: welke milieuaspecten worden onderzocht en hoe zal het onderzoek plaatsvinden. De NRD bevat verder een nadere toelichting op de voorgenomen ontwikkelingen in het gebied, op de te nemen besluiten en op de (milieu)aspecten die worden onderzocht in het MER. Deze "Notitie Reikwijdte en Detailniveau Milieueffectrapportage Gebiedsontwikkeling Brainport Park", projectnummer 243878, d.d. 17 februari 2015, is gepubliceerd en ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage legging van de opgestelde notitie Reikwijdte en Detailniveau (vanaf 12 maart t/m 9 april 2015) zijn wettelijke adviseurs en bestuursorganen (zoals de provincie Noord-Brabant, het waterschap, de Veiligheidsregio, de Gasunie, Defensie, Trefpunt Eindhoven, Brabantse Milieufederatie, etc.) geraadpleegd en heeft een ieder (zoals omwonenden) zijn/haar zienswijzen kunnen indienen. De Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) is niet geraadpleegd om een advies reikwijdte en detailniveau uit te brengen. Dit is niet verplicht. De inspraakreacties op de NRD zijn gebruikt als input voor de te hanteren reikwijdte en detailniveau van de vervolgfase van de m.e.r.-procedure (MER). Na de raadpleging is vervolgens een reactienota opgesteld. In bijlage I van het MER is weergegeven op welke wijze de ingediende zienswijzen op de notitie reikwijdte en detailniveau terugkomen in het MER.

4.1.2 Het milieueffectrapport (MER)

De kern van de m.e.r.-procedure wordt gevormd door het MER, een milieueffectrapport waarin de milieueffecten van de gebiedsontwikkeling Brainport Park (en eventuele samenhangende ontwikkelingen) worden beschreven. Het "MER Gebiedsontwikkeling Brainport Park" bevat:

  • 1. een beschrijving van de huidige situatie van Brainport Park en (autonome) ontwikkelingen in de omgeving;
  • 2. een toelichting op de voorgenomen ontwikkelingen in Brainport Park en de nut en noodzaak van de gebiedsontwikkeling in relatie tot de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking';
  • 3. de te beschouwen alternatieven en varianten die worden onderzocht in het MER. Daarnaast komt de onderzoeksmethodiek van de alternatieven en varianten aan de orde ten opzichte van de referentiesituatie, in relatie tot de driesporenaanpak van de bestemmingsplannen;
  • 4. de milieueffecten van de alternatieven en varianten ten opzichte van de referentiesituatie, wederom in relatie tot de driesporenaanpak. Achtereenvolgens komen de milieueffecten van de volgende milieuthema's aan de orde: verkeer, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, gezondheid, archeologie, cultuurhistorie en landschap, ruimtelijke kwaliteit, bodem en water, natuur en duurzaamheid.
  • 5. de conclusies van de milieueffectenstudie en de integrale vergelijking van de alternatieven en varianten in relatie tot de driesporenaanpak;
  • 6. een weergave van de leemte in kennis en een voorzet van het evaluatieprogramma.

4.1.2.1 Voorgenomen activiteiten in Brainport Park

In het MER worden de kenmerken van de gebiedsontwikkelingen toegelicht. De gebiedsontwikkeling Brainport Park bestaat uit drie hoofdelementen:

  • het groene raamwerk
  • Brainport Industries Campus (BIC)
  • infrastructuur

Groene raamwerk: De ontwikkeling van het groene raamwerk zet in op het versterken van natuur- en landschapsontwikkeling, recreatie mogelijkheden en het verbinden van stad en land (in de vorm van het derde stadspark van Eindhoven) door het wegnemen van barrières, het realiseren van nieuwe verbindingen en het (door)ontwikkelen van de groene omgeving. Deze combinatie van elementen geven de locatie een uniek karakter en een hoge potentie.

Brainport Industries Campus: In de nabijheid van Brainport Park zijn reeds diverse hoogwaardige, kennisintensieve bedrijven op de bestaande werklocaties Eindhoven Airport en Flight Forum gevestigd. Met de ontwikkeling van het nieuwe Brainport Industries Campus (BIC) in het gebied wordt Brainport Park de thuishaven van de toeleverende bedrijven in de Brainportketen, op basis van de open supply-chain aanpak door hightech mechatronicabedrijven, kleinere systeembedrijven en specialistische kennistoeleveranciers. Deze kennisintensieve bedrijven in de toeleverende maakindustrie gaan door open innovatie en kennisdeling nauw met elkaar samenwerken op BIC

Het BIC, bestaande uit een bedrijvencampus met een aantal grote uitgeefbare kavels (gezamenlijk uiteindelijk maximaal 65 hectare) in een groene omgeving van in totaal 180 hectare, ligt tussen de A2, het Beatrixkanaal, de A58 en de Anthony Fokkerweg. Er is een belangrijke ruimtelijke voorwaarde: de bedrijven bouwen ook mee aan een gebied met een hoge ruimtelijke kwaliteit als schakel tussen land en stad. Niet alleen in een fysiek stedenbouwkundige en landschappelijke opzet maar ook in de gebruikswaarde voor de regio en andere doelgroepen (recreatiemogelijkheden).

Bereikbaarheid: Parallel aan de realisatie van het groene raamwerk en het BIC speelt de noodzaak om de verkeersstructuur in het noordwestelijk deel van Eindhoven te verbeteren. Dit is nodig voor een vlotte en betrouwbare bereikbaarheid van de luchthaven Eindhoven en komt ten goede aan de bereikbaarheid van de bedrijventerreinen Eindhoven Airport, Flight Forum, Park Forum, het Goederen Distributie Centrum Acht (GDC Acht) en van Bedrijvenpark Westfields in Oirschot. De verbetering van de bereikbaarheid is tevens nodig voor de bereikbaarheid van de onderdelen van BIC, zowel voor de korte termijn als voor de uiteindelijk beoogde omvang van BIC.

In de afgelopen periode is in regionaal verband onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor de verbetering van de bereikbaarheid van dit deel van Noordwest Eindhoven. Hieruit is een voorkeursvariant van infrastructurele maatregelen naar voren gekomen, aangeduid als Challenge variant. De belangrijkste infrastructurele maatregelen uit de Challenge variant betreffen:

  • het opwaarderen van de afwikkelcapaciteit op de Anthony Fokkerweg en de aansluiting op de snelweg A2;
  • het aanleggen van een parallelstructuur westelijk langs het Beatrixkanaal tussen de A58 en de Anthony Fokkerweg;
  • een verbinding tussen GDC Acht en de A58 via BIC noord.

Daarnaast wordt de Oirschotsedijk verkeersluw gemaakt en wordt de Landsard onderdeel van de hoogwaardige busverbinding.

4.1.2.2 Alternatieven en varianten

Gezien de gefaseerde ontwikkeling van BIC is voor de milieueffectenstudie onderscheid gemaakt in alternatieven en varianten tot 2020 en alternatieven en varianten tot 2030. Voor de situatie in 2020 bevatten de alternatieven de ontwikkeling van BIC-zuid en de infrastructurele maatregelen volgens de Challengevariant (met drie mogelijke tracés voor de weg tussen GDC Acht en de aansluiting Best op de A58). Voor de situatie in 2030 bevatten de alternatieven de drie infravarianten en de clusters (in totaal 50 dan wel 65 ha uitgeefbaar) van de ontwikkeling van BIC.

Varianten A, B en C tot 2020

Tezamen met de ontwikkeling van BIC-zuid zijn tot 2020 drie varianten ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0033.jpeg"

Afbeelding van drie varianten voor infrastructuur met één stedenbouwkundige opzet 25 ha uitgeefbare kavels in BIC-zuid in 2020. 

Alternatief 1: varianten 1A, 1B en 1C tot 2030

De varianten met 50 ha uitgeefbaar terrein zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. In alle gevallen zijn de ontsluiting door BIC-noord (BIC-lane) en de Ekkersrijt belangrijke structurerende elementen in het plangebied. Ook de veiligheidszones van de luchthaven Eindhoven zijn van belang voor de situering van de bouwclusters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0034.jpeg"

Afbeelding alternatief 1: drie varianten voor infrastructuur en stedenbouwkundige opzet 50 ha uitgeefbare kavels van BIC in 2030

Alternatief 2: varianten 2A, 2B en 2C

De varianten met 65 ha uitgeefbaar terrein zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. Ook voor deze varianten zijn de ontsluiting door BIC-noord (BIC-lane) en de Ekkersrijt belangrijke structurerende elementen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0035.jpeg"

Afbeelding alternatief 2: drie varianten voor infrastructuur en stedenbouwkundige opzet 65 ha uitgeefbare kavels van BIC in 2030

4.1.2.3 Integrale effectenbeoordeling in 2020

De effectenbeoordeling van de voorgenomen ontwikkelingen in 2020 zijn in onderstaande tabel samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0036.jpeg"

Bovenstaande tabel toont aan dat de effecten van de voorgenomen ontwikkelingen van Brainport Park tot 2020 gedeeltelijk neutraal, gedeeltelijk (licht) negatief en gedeeltelijk (licht) positief zijn.

4.1.2.4 Toetsingsadvies Commissie m.e.r.

De Commissie m.e.r. is gevraagd de kwaliteit van de informatie in het MER te beoordelen. Zij constateert in haar toetsingsadvies (d.d. 07-10-2015, rapportnr. 3034-ts) dat het MER zeer toegankelijk is door de heldere structuur en het uitgebreide gebruik van kaarten en afbeeldingen. Het voornemen, dat bestaat uit meerdere activiteiten die op verschillende momenten tussen nu en 2030 gerealiseerd gaan worden, maakt het MER echter ook inherent complex. Daardoor wordt het moeilijk om voor ieder te nemen besluit informatie ‘op maat’ te leveren. De Commissie maakt om die reden in haar beoordeling onderscheid tussen de informatie die nodig is voor het eerst te nemen besluit (het bestemmingsplan voor BIC Zuid 1e cluster (ca. 8 ha), voor de aanpassing van de infrastructuur en tenslotte voor de besluiten over vervolgfasen van BIC.

De Commissie concludeert dat voor een besluit over BIC Zuid 1e cluster de essentiële informatie voor besluitvorming in het MER aanwezig is. Alternatieven voor situering van het bouwblok in deze fase acht de Commissie niet reëel, het MER geeft voldoende informatie over de effecten op natuur en tenslotte zijn de effecten van de (tijdelijke) ontsluiting van de 1e fase op de leefomgeving zeer klein.

4.1.2.5 Conclusie MER

Het MER richt zich op de (milieugevolgen van) samenhangende ontwikkelingen in Brainport Park. De elementen van die ontwikkelingen zijn het raamwerk van wegen, watergangen en groen, alsmede de delen binnen het raamwerk waar bedrijven kunnen worden gevestigd. Omdat het project (als onderdeel van Brainport Avenue) valt onder de Crisis- en herstelwet vervalt de verplichting om alle alternatieven te onderzoeken. Het MER richt zich daarom op de voorgenomen stedenbouwkundige opzet van het gebied. Alleen ten aanzien van elementen waarvoor nog verschillende mogelijkheden bestaan (zoals de ligging van bepaalde onderdelen van de infrastructuur) is in het MER gewerkt met varianten. Voor het 1e cluster van BIC zijn geen varianten aanwezig c.q. onderzocht.

In het MER zijn de verschillende effecten op natuur, milieu, gezondheid en leefomgeving onderzocht van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling. Uit deze onderzoeken voor het MER blijkt dat de milieueffecten goed in beeld zijn gebracht en dat met het bestemmingsplan eventuele effecten zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt. Dit betekent dat het Milieueffectrapport gebiedsontwikkeling Brainport Park (Bijlage 6 bij deze toelichting) voldoende informatie bevat om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven in de besluitvorming bij de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke milieucategorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk.
Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied.

Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG circulaire. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast door uitsluitend bedrijftypen uit de sector Brainport en de doelgroep van BIC op te nemen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels). Verder is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 4.2).

4.2.2 Milieuzonering BIC cluster 1

Ter plaatse van het plangebied wordt een campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving mogelijk gemaakt. Er is voor onderhavig plangebied milieuzonering bepaald op basis van de gevoelige objecten in de directe omgeving van het plangebied of binnen het plangebied (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0037.jpg"

Afbeelding plangebied BIC, cluster 1, en de geluidgevoelige functies in en nabij het plangebied. 

De geluidgevoelige functies in het plangebied van BIC, cluster 1, (woningen aan de Rijtackerweg 11 en 15) liggen direct langs de snelweg A2/E25. Daarom kan voor deze woningen het omgevingstype gemengd gebied worden aangehouden. De woningen nabij het plangebied (Landsard 15 t/m 21 en Oirschotsedijk 13 en een dienstwoning aan de Oirschotsedijk 11) liggen ook in gemengd gebied. De woningen aan de Landsard liggen namelijk in de 35 Ke geluidzone van de luchthaven Eindhoven. De woning aan de Oirschotsedijk ligt direct naast een agrarisch bedrijf (tuinbouwbedrijf) en een horecabedrijf (café-restaurant en zalencentrum).

Er is voor onderhavig plangebied milieuzonering bepaald op basis van de bovengenoemde gevoelige objecten in de directe omgeving van het plangebied (zie bovenstaande afbeelding). Vestiging van bedrijven, behorend tot een hogere milieucategorie dan toegestaan conform de milieuzonering, is uitsluitend mogelijk met een omgevingsvergunning (voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan).

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Voor de 1e cluster van BIC zijn uitsluitend de bronnen wegverkeer, industrie en luchtvaartlawaai van toepassing.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Binnen het plangebied mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies worden gebouwd in de zin van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder merkt woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen aan als geluidsgevoelige functies. Als ander geluidsgevoelig gebouw wordt o.a. aangemerkt een onderwijsgebouw en een kinderdagverblijf. Dit geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan leslokalen, theorielokalen en theorievaklokalen van een onderwijsgebouw. Ter plaatse van de verschillende bedrijfsbestemmingen zijn onder andere onderwijsvoorzieningen gelieerd aan de ter plaatse toegestane bedrijven toegestaan. Binnen deze onderwijsvoorzieningen zijn dus geen leslokalen, theorielokalen en theorievaklokalen toegestaan.

Er zijn in het plangebied in het totaal drie bestaande woningen aanwezig (Rijtackerweg 11, 13 en 15). De woning aan de Rijtackerweg 13 wordt gesloopt ten behoeve van een gebouwde parkeervoorziening.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

In de directe omgeving van BIC liggen drie zoneplichtige wegen. De A2/E25 aan de oostzijde, inclusief de afslag naar de Anthony Fokkerweg. Ten tweede de Anthony Fokkerweg aan de zuidzijde en ten slotte de Oirschotsedijk aan de noordzijde van het plangebied. Alle drie de wegen hebben een geluidzone die binnen het plangebied ligt. In het plangebied liggen verder de Landsard en de Rijtackerweg. Deze wegen hebben een zone van 250 meter.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing (2 woningen aan de Rijtackerweg) geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Om de 1e cluster van BIC te ontsluiten wordt een tijdelijke weg aangelegd tussen de Oirschotsedijk en de 1e cluster van BIC (zie onderstaande afbeelding van het ruimtelijk concept BIC, cluster 1). Daarbij wordt een deel van de Landsard (tussen de Rijtackerweg en de Oirschotsedijk) vooruitlopend op de aanleg van de HOV-baan verbreed. De Landsard wordt in de toekomst ingericht als HOV-baan tussen het centrum van Eindhoven en Eindhoven Airport. Verder komt er een calamiteitenontsluiting voor auto/vrachtverkeer tussen 'Bedrijf - 3' (bedrijvengebouw) en de Vensedijk.

Bij deze tijdelijke ontsluiting dient te worden nagegaan in hoeverre dit leidt tot hogere geluidsbelastingen op de bestaande woningen binnen en buiten het plangebied. Daartoe is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ("Akoestisch onderzoek BIC fase 1 te Eindhoven" door Anteagroup, d.d. 13-08-2015, projectnummer 0243878.00, zie Bijlage 5 bij deze toelichting).

Uit dit onderzoek blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de nieuw aan te leggen weg de geluidbelasting ter plaatse van alle woningen ten hoogste 47 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Voor de woning aan de Rijtackerweg 15 binnen de zone van de te wijzigen Landsard is sprake van een afname van de geluidbelasting tot 47 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De afname van de geluidbelasting is een gevolg van het instellen van een HOV-baan op het zuidelijke deel van de Landsard. Er is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0038.jpg"

afbeelding ruimtelijk concept BIC, cluster 1.


4.3.3 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Zoneringsplichtige bedrijven (grote lawaaimakers) zijn in het voorliggend bestemmingsplan niet toegestaan. De geluiduitstraling van de toekomstige activiteiten wordt in eerst instantie bepaald op basis van de VNG-milieuzonering (zie paragraaf 4.2).

Wettelijk is daarmee voldaan aan de Wet geluidhinder en formeel hoeft er geen onderzoek naar industrielawaai plaats te vinden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk om industrielawaai van niet zoneringsplichtige bedrijven in beeld te brengen. Door de gemeente Eindhoven is daartoe de "Nota geluid niet-gezoneerde bedrijventerreinen" vastgesteld (13 maart 2008). Dit beleid heeft tot doel in de omgeving van bedrijventerreinen te streven naar een prettige en gezonde woon- en leefomgeving. Concreet betekent dit dat de gemeente ten opzichte van woningen in de nabije omgeving vrijwillig gaat bepalen welke geluidsbelasting bedrijven op BIC gezamenlijk mogen hebben.

4.3.4 Luchtvaartlawaai

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. De belangen van luchthaven Eindhoven zijn ook in het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geborgd (zie ook paragraaf 3.2.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0039.jpg"

Afbeelding Rarro (november 2014) besluitsubvlak militair luchtvaartterrein vliegbasis Eindhoven. Rode lijn= Ke geluidszone.

Binnen de in het Barro opgenomen Ke geluidszone mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gerealiseerd (aldus Besluit militaire luchthavens). Een gebouw met een onderwijsfunctie of gezondheidszorgfunctie worden in dit kader aangemerkt als ander geluidsgevoelig gebouw. Als gezondheidszorgfunctie worden aangemerkt: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling. Als onderwijsfunctie wordt aangemerkt een gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs. Het plangebied ligt op ongeveer 500 meter afstand van luchthaven Eindhoven. Een deel van onderhavig plangebied ligt binnen de Ke geluidszone van de luchthaven Eindhoven.

Met ingang van 1 oktober 2014 is het luchthavenbesluit Eindhoven in werking getreden waarin een 'nieuwe' 35 Ke geluidszone is opgenomen. Deze Ke contour ligt nagenoeg niet meer ter plaatse van onderhavig plangebied met uitzondering van de compensatie van de ecologische hoofdstructuur in het deel van BIC ten noorden van de Oirschotsedijk (zie paragraaf 3.3.4.4.1 en blad 2 van de verbeelding). Deze Ke geluidszone uit het luchthaven Eindhoven worden bij de eerstvolgende wijziging van het Rarro en Barro meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0040.jpg" 

Afbeelding Ke contouren uit Luchthavenbesluit Eindhoven.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wet luchtkwaliteit

Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat ruimtelijke ontwikkelingen doorgang kunnen vinden terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor NO2 een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3, die jaarlijks maximaal 35 keer mag worden overschreden.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor kantoorlocaties geldt een NIBM-grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen. Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

Planbeschrijving en toetsing

Voorliggend bestemmingsplan richt zich op de ontwikkeling van het 1e cluster van een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in een groene en parkachtige omgeving. Op deze campus worden ook kennisinstellingen, onderzoekscentra en onderwijsvoorzieningen gelieerd aan bovengenoemde bedrijven toegestaan. Een onderdeel van het campus-concept zijn de gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen ten dienste van de bedrijven met de functies detailhandel, (medische) dienstverlening, sport of horeca. Deze voorzieningen worden mogelijk gemaakt in het bedrijvencluster.

De boerderij Den Hurk, die ligt tussen het bedrijvencluster en Brainport Avenue, kan middels een zogenoemde wijzigingsbevoegdheid een gemeenschappelijke facilitaire functie krijgen voor kenniswerkers, zakelijke bezoekers en recreatieve bezoekers van de 1e cluster van de campus of een voorziening voor Brainport Park. Bij laatstgenoemde voorziening kan het gaan om detailhandel, cultuur en ontspanning, dagrecreactie, sport en bepaalde vormen van horeca.

BIC/Brainport Park is als een "in betekenende mate project" opgenomen in het NSL. Dat betekent dat met deze ontwikkeling rekening is gehouden voor luchtkwaliteit in het NSL. Er is hierbij uitgegaan van een bedrijfsterrein met een omvang van 65 ha. Met de NSL -Monitoringstool wordt jaarlijks de luchtkwaliteit gemonitord en gerapporteerd. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.

4.5 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beheersen van risico´s en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt enerzijds door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten en/of transport met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Anderzijds door de zelfredzaamheid van personen te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Bij ruimtelijke plannen moet ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water, door de lucht of leidingen.

4.5.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Met ingang van 1 april 2015 geldt voor transport het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In deze regels wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenoemde "plaatsgebonden risico" en het "groepsrisico".

1. Plaatsgebonden Risico (PR):

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk wordt getroffen door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

2. Groepsrisico (GR):

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR is een toetsingswaarde waarin de kans op groepen slachtoffers is verwerkt. Het is gekoppeld aan de personendichtheid binnen het invloedsgebied van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit betekent dat er een politieke afweging moet worden gemaakt van de risico's tegen de maatschappelijke baten en kosten van een risicovolle activiteit. Ongeacht de hoogte van het groepsrisico zal men zich altijd de vraag moeten stellen of ook de fysieke veiligheid voldoende is gewaarborgd, óók als de groepsrisicocurve de oriënterende waarde niet overschrijdt.

Hieronder zijn in de verschillende paragrafen de uitkomsten verwoord ten aanzien van externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of objecten.

De gemeenteraad van Eindhoven heeft de Visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' op 19 mei 2009 vastgesteld. In de paragrafen 3.5.3 en 4.5.4 wordt verder ingegaan op deze visie.

4.5.2 Transportroutes

Voor de eerste cluster van BIC is één transportroute van belang die een nadere afweging behoeft op het onderdeel externe veiligheid. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van de A2/E25. In het plangebied en zijn omgeving zijn geen andere vervoersbronnen aanwezig die van invloed zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0041.jpg"

Afbeelding risicocontouren snelweg A2/E25 ter hoogte van plangebied. Lichtgroen= invloedsgebied. Donkergroen = veiligheidszone

Er is in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, d.d. 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Uit het rapport blijkt dat er voor gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder is het aantal transporten zo laag dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.

Plaatsgebonden risico

Volgens bijlage 1 van de Regeling basisnet geldt voor dit gedeelte van de A2 een veiligheidszone (maximale plaatsgebonden risico 10-6/jaar) van 26 meter vanaf het midden van de snelweg. Het plangebied ligt niet binnen deze veiligheidszone.

Verder geldt er volgens Regeling basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG) voor dit weggedeelte. Deze is 30 meter vanaf de rand van de snelweg. Dit PAG ligt niet binnen het plangebied.

Groepsrisico

Uit het voornoemde rapport blijkt dat er bij het transport van gevaarlijke stoffen in bulkhoeveelheden over de gemeentelijke wegen door de gemeente Eindhoven de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Om de hoogte van het groepsrisico van de snelweg als gevolg van de wijziging van het bestemmingsplan te bepalen is een risicoberekening uitgevoerd (zie Bijlage 15 bij deze toelichting). Bij de realisatie van dit bestemmingsplan vindt er wel een toename plaats van het groepsrisico vanwege de aard van dit bestemmingsplan.

Een calamiteit op de weg kan drie ongevalscenario's veroorzaken, namelijk: brand, explosie (druk) en het vrijkomen van toxische stoffen. Voor de wegen zijn geen bronmaatregelen denkbaar anders dan het voorkomen van kruisingen om de kans op een ongeval te beperken.

4.5.2.1 Luchthaven Eindhoven

Wetgeving
Het plangebied ligt op ongeveer 500 meter afstand van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart. De luchtvaart wordt beschouwd als een risicovolle activiteit. De voormalige Luchtvaartwet kende nog geen normstelling en beoordelingskader voor externe veiligheid. In de vigerende Wet luchtvaart is het reguleringsregiem uitgebreid met de milieuthema's externe veiligheid en lucht. Het regiem voor externe veiligheid is voor burgerluchthavens direct in werking getreden. Voor een militair vliegveld kan de minister van defensie besluiten dat te doen. De minister kan van die mogelijkheid op een nader te bepalen tijdstip gebruik maken.

Regelgeving voor luchthaven Eindhoven
Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. In dit besluit wordt tevens de geluidszone vastgelegd. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0042.jpg"

Afbeelding PR 10-5/jaar (donkerblauw) en PR 10-6/jaar (lichtblauw) risicocontour van luchthaven Eindhoven.

Eind 2009 is de Regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving moet een luchthavenbesluit worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Het Luchthavenbesluit Eindhoven is op 1 oktober 2014 in werking getreden, zonder dat daarin regels over externe veiligheid zijn opgenomen. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het MER zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0043.jpg" 

Afbeelding PR 10-5/jaar (donkerpaars) en PR 10-6/jaar (paars) risicocontour van luchthaven Eindhoven op grond van het luchthavenbesluit Eindhoven (inwerking d.d. 1 okt. 2014). Lichtblauwe contour is PR 10-6/jaar risicocontour van luchthaven Eindhoven op grond van het "oude" aanwijzingsbesluit uit 2007.

Ruimtelijk interimbeleid voor luchthaven Eindhoven

In een brief van 28 oktober 2009 van het (voormalig) Ministerie van VROM is het ruimtelijke interimbeleid voor externe veiligheid voor de luchthaven Eindhoven opgenomen. In de bijlage van deze brief staan de voorwaarden opgenomen waaraan een gemeente zich moeten houden binnen de 10-6 en 10-5 plaatsgebonden risicocontouren van luchthaven Eindhoven.

Dit beleid betekent dat:

  • er geen objecten mogen worden geprojecteerd in de 10-5 PRcontour waar mensen verblijven;
  • voor zogenoemde 'pijplijnplannen' (voor gemeente Eindhoven zijn dat BIC en GDC Acht Noord) binnen de 10-6 PRcontour geldt een personendichtheid van 100 personen per hectare (richtwaarde) waarbij de bebouwing zo laag mogelijk wordt gehouden;
  • functies voor groepen beperkt zelfredzame mensen, grote publiekstrekkers en evenementen worden uitgesloten.

De "oude" 10-6 plaatsgebonden risicocontour van luchthaven Eindhoven ligt uitsluitend over het deel van het plangebied waar de compensatie van de EHS plaatsvindt (zie blad 2 van de verbeelding). De "nieuwe" 10-6 en 10-5 plaatsgebonden risicocontouren op basis van het luchthavenbesluit Eindhoven liggen niet over onderhavig plangebied. Deze risicocontouren werken daarom niet belemmerend voor voorliggend bestemmingsplan.

4.5.3 Buisleiding

Binnen het plangebied ligt een hoge druk gasleiding van 40 bar van de Gasunie. Er geldt voor deze buisleiding geen plaatsgebonden risicocontour, maar wel een belemmeringenstrook van 4 meter (vanaf het hart van de leiding). Deze belemmeringenstrook heeft op de verbeelding van dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Hier mag niet gebouwd worden. Er mag wel een halfopen verharding worden gerealiseerd zodat de Gasunie erbij kan voor eventueel onderhoud. De leiding ligt op 80 cm onder maaiveld. Vrachtwagens mogen haaks op de leiding er overheen rijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0044.jpeg"

Afbeelding plangebied 1e cluster BIC (blauwe stippellijn) met daarbinnen de gasleiding met belemmeringenstrook (oranje stippellijn)

Het invloedsgebied is 140 meter. Daarbinnen geldt een verantwoordingsplicht, waardoor een risicoberekening is uitgevoerd (Bijlage 15 bij deze toelichting).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0045.jpg"

Afbeelding invloedsgebied (paarse zone) van de buisleiding Gasunie.

4.5.4 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

Het BIC wordt een duurzame internationale campus voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie. Het is voor dit soort bedrijvigheid noodzakelijk dat er risicovolle activiteiten zijn toegestaan. Naast deze kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie zijn binnen het campusconcept faciliterende gemeenschappelijke voorzieningen gewenst ten dienste van deze bedrijven. Dergelijke ondersteunende voorzieningen zijn op traditionele bedrijventerreinen vaak toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft hier voorzieningen die normaal gesproken binnen een bedrijf kunnen voorkomen (sport, detailhandel, restaurant, vergader- en congresruimte, etc.). Vanwege het campusconcept is het van groot belang voldoende ruimte te bieden aan dergelijke gemeenschappelijke faciliterende voorzieningen. Verder vraagt deze specifieke campus om een combinatie van kennisinstellingen, onderwijs en bedrijfsleven.

Op basis van de gemeentelijke visie over externe veiligheid (zie paragraaf 3.5.3) is BIC aangewezen als een werkterrein waar nieuwe risicovolle bedrijven zich onder voorwaarden mogen vestigen. Vanwege deze gemeentelijke visie en een aanvulling daarop (B&W besluit van september 2012) wordt in dit bestemmingsplan een ander begrip voor risicovolle bedrijven gebruikt dan op basis van het Bevi, waardoor er meer bedrijven als risicovol worden aangemerkt.

In de gemeentelijke Visie externe veiligheid is de ambitie opgenomen om risicobronnen en kwetsbare objecten zoveel als mogelijk te scheiden. Vanwege deze ambitie zijn er geen kinderdagverblijf, basisscholen of andere functies voor "verminderd zelfredzame personen" in een invloedsgebied toegestaan. Binnen het plangebied zijn momenteel 3 woningen (Rijtackerweg 11, 13 en 15) aanwezig. De woning aan de Rijtackerweg 13 wordt gesloopt vanwege de gebouwde parkeervoorziening. Verder liggen er nabij het plangebied (vanaf ca. 80 meter) 4 woningen (Landsard 15 t/m 21).

4.5.4.1 Plaatsgebonden risico

De bedrijven op de campus mogen zich uitsluitend vestigen ter plaatse van de bestemmingen 'Bedrijf - 1' t/m 'Bedrijf - 3'. Om het plaatsgebonden risico in het kader van de externe veiligheid te reguleren geldt dat binnen deze bestemmingen de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) van dat bedrijf binnen de grenzen van de eigen inrichting moet liggen. Dit geldt niet indien:

Functies voor verminderd zelfredzame personen zijn niet toegestaan binnen deze risicocontour PR 10-6/jaar. Onder verminderd zelfredzame personen wordt hier verstaan: personen die alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten (bijv. kinderdagverblijf, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis).

De grenswaarde voor kwetsbare objecten (PRcontour 10-6/jaar) wordt door bovenstaande regels geborgd.

4.5.5 Groepsverantwoording

Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad moet het groepsrisico worden verantwoord. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Voor de verantwoording wordt advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.

Het groepsrisico moet conform artikel 13 van het Bevi, artikel 12 Bevb en artikelen 7 en 8 van het Bevt worden verantwoord. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht worden gegeven in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Deze aspecten worden hieronder beschreven. Daarin is het advies van de Veiligheidsregio verwerkt. Dat wordt allereerst beschreven.

Advies Veiligheidsregio

In april 2015 zijn er diverse overleggen geweest met de Veiligheidsregio over het plan. In deze overleggen zijn diverse adviezen gegeven (zie blz. 10 e.v. van 'Risicobeschouwing BIC fase 1', Bijlage 15 bij deze toelichting). Het definitieve advies is op 16 oktober verzonden naar de gemeente (zie Bijlage 16 bij deze toelichting). Samengevat luidt het advies als volgt:

  • 1. Leg betonplaten op de buisleiding;
  • 2. Pas de grondroerregeling toe;
  • 3. Zorg voor afstand tot de leiding;
  • 4. Zorg ervoor dat de dichtheid van personen kleiner is dicht bij de leiding;
  • 5. Beperk het glasoppervlak aan de buisleiding en de snelweg zijde;
  • 6. Breng splintervrij glas aan de A2 zijde;
  • 7. Vluchtwegen van de risicobron af;
  • 8. Zorg voor een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem
  • 9. Het is niet wenselijk dat er recreatieve functies en horeca in het gebied worden gerealiseerd;
  • 10. Zorg ervoor dat bij nadere uitwerking van het plan de Veiligheidsregio wordt betrokken voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid (bluswatervoorziening).

Hieronder wordt ingegaan op het advies van de Veiligheidsregio.

Ad 1. Om de kans op een ongeval met de gasleiding te reduceren kunnen betonplaten op de leiding worden gelegd. Hiervoor is wel toestemming vereist van de Gasunie. In overleggen met de Gasunie is gebleken dat zij geen maatregelen op de leiding willen als, de plaatsgebonden risicocontour op de leiding ligt of de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Bij de betreffende leiding wordt geen plaatsgebonden risico berekend. Tevens ligt het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde. De Gasunie wil dan ook geen maatregelen op de leiding.

Ad 2. Bij bouw/graaf werkzaamheden moet een Klik-melding gedaan worden. Tevens gelden de VELIN-voorwaarden. In de regels van het bestemmingsplan is dit afdoende geregeld.

Ad3. Gelet op de omgeving is het niet mogelijk het bouwblok anders te leggen dan nu is gedaan. Ook is in de structuurvisie en de visie externe veiligheid van de gemeente al besloten dat dit terrein wordt ingericht als bedrijvencampus.

Ad 4. In het bestemmingsplan kan de dichtheid van personen niet worden opgenomen. Wel kan bij de inrichting van het terrein zo veel als mogelijk bekeken worden om grotere groepen personen zo ver als mogelijk van de buisleiding te situeren.

Ad 5 en 6. In het kwaliteitsboek is aangegeven dat het gebouw aan de zijde van de gasleiding en de A2/N2 transparante uitstraling moet krijgen. Daarom is het niet wenselijk om in het bestemmingsplan regels voor glasoppervlak of bouwkundige maatregelen voor te schrijven.

Ad 7. In het bestemmingsplan kunnen vluchtwegen binnen een gebouw niet geregeld worden. Bij de uitwerking van het plan wordt zo veel als mogelijk vluchten van de risicobronnen af getracht te bereiken.

Ad 8. Artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012 regelt dat mechanische ventilatiesystemen uit moeten kunnen worden gezet.

Ad 9. In de structuurvisie van de gemeente zijn bepaalde keuzes voor dit gebied al gemaakt. Recreatie hoort hierbij. In het bestemmingsplan is wel aangegeven dat geen objecten voor verminderd zelfredzame personen mogen worden gerealiseerd.

Ad10. Bij de uitwerking van het gebied wordt de Veiligheidsregio betrokken.

Bouwkundige maatregelen

In opdracht van de gemeente Eindhoven heeft de Anteagroup een rapportage opgesteld (Bouwkundige maatregelen BIC Campus Eindhoven, d.d. 18 juni 2015). In dit rapport is bekeken of bouwkundige maatregelen aan het gebouw mogelijk zijn in relatie tot de warmtestraling bij diverse soorten breuk/lek incidenten voor gasleidingen. Zij geven de volgende mogelijke veiligheidsmaatregelen:

  • I. Preventieve maatregelen bij de leiding om de kans op graafschade te verkleinen;
  • II. Vluchtwegen aan de risicoluwe zijde creeren;
  • III. Aan de risicozijde brandwerend glas toepassen;
  • IV. Gevelopeningen aan de risicozijde voorkomen;
  • V. De hoofdentree van een sluisconstructie voorzien;
  • VI. Geen brandbare materialen aan de risicozijde toepassen.

Zoals eerder aangegeven, kunnen de eerste 3 genoemde maatregelen niet worden geeffectueerd. Wel kan zo veel als mogelijk rekening worden gehouden met deze veiligheidsmaatregelen.

Groepsrisicoverantwoording

  • De te verwachten dichtheid van personen binnen het invloedsgebied en de hoogte van het groepsrisico

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt binnen de invloedsgebieden van de A2/E25, de hoge druk gasleiding van de Gasunie en het invloedsgebied van een risicovol bedrijf (Adriaan Mulderweg 9-11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0046.jpg"

Afbeelding invloedsgebieden A2/E25 (licht groen), gasleiding (paars) en risicovol bedrijf (rood).

BIC wordt in een aantal fasen ontwikkeld. Het bebouwingsoppervlak van de 1e cluster van het zuidelijk deel van BIC bedraagt ca. 6,3 hectare. Met een fsi van 1,5 kan in dit cluster ongeveer 95.000 m2 BVO gerealiseerd worden. Binnen de bedrijfsbestemming zijn ook gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen (bijv. sport, detailhandel, restaurant, vergader- en congresruimte, etc.) ten dienste van de bedrijven toegestaan en kennis- en onderwijsinstellingen. Deze onderwijsinstellingen mogen geen functies voor verminderd zelfredzame personen betreffen (bijv. basisschool).

Uit de risicoanalyses blijkt dat het groepsrisico beperkt toeneemt (zie bijlage 2 van Bijlage 15 bij deze toelichting).

  • Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

Voor de wegen zijn geen bronmaatregelen denkbaar.

Voor nieuwe bedrijven zal een omgevingsvergunning moeten worden verleend. In deze vergunningen is/zal de Best Beschikbare Techniek (BBT) zijn/worden voorgeschreven.

Verder gelden voor bedrijven de volgende regels om het groepsrisico in het kader van de externe veiligheid te reguleren:

  • 1. permanente bulkopslag van meer dan 1 m3 van tot vloeistof verdichte brandbare gassen moet ondergronds plaatsvinden;
  • 2. het invloedsgebied van een risicovol bedrijf moet binnen de bestemmingsgrenzen van de bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2', 'Bedrijf - 3' of 'Bedrijf - 4' liggen, tenzij dit buiten deze bestemmingsgrenzen over:
  • de bestemmingen 'Agrarisch', 'Natuur - 1', 'Natuur - 2', 'Wonen', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' of 'Verkeer' ligt binnen onderhavig plangebied, of;
  • de bedrijventerreinen GDC Acht, Flight Forum of Eindhoven Airport ligt, of;
  • luchthaven Eindhoven ligt, of;
  • een ander deel van Brainport Industries Campus ligt, of;
  • het gebied ligt dat wordt omsloten door de Oirschotsedijk, de Anthony Fokkerweg en de A2/E25, of;
  • het gebied ligt tussen de A2/E25 en het Beatrixkanaal ten zuiden van de Anthony Fokkerweg.

Het bevoegd gezag kan van de regel onder punt 2 afwijken, mits het groepsrisico wordt verantwoord conform artikel 13 Bevi.

Bij hoge druk aardgasleidingen geldt dat hoe dieper ze liggen hoe veiliger het is. Verder kan door extra gronddekking, linten, etc de kans op een ongeval met een buisleiding worden verkleind.

 

  • De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

In 2009 is een interim structuurvisie voor het gehele grondgebied van gemeente Eindhoven opgesteld. In deze visie is bepaald waar er binnen de stad mogelijkheden zijn voor nieuwe werklocaties. Het BIC is hierin ook opgenomen.

  • Mogelijke bron of end op pipe maatregelen om het groepsrisico te beperken

Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen van zowel bedrijven, wegen als buisleidingen. Er zijn drie soorten ongevalscenario's te onderscheiden.

- explosie (druk)

- brand

- het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas)

Voor alle drie de scenario's gelden specifieke maatregelen.

Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dichtbij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de omgevingsvergunningen de Best beschikbare technieken (BBT) moeten worden toegepast voor de risicovolle activiteiten, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen.

Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Bij transport over de weg wordt deze zone, waar warmtestraling door brand relevant is, het Plasbrand aandachtgebied (PAG) genoemd. De afstand bedraagt 30 meter vanaf de rand van de snelweg. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze PAG's zullen strengere eisen aan de gebouwen gelden. De strengere eisen zullen worden opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende Ministeriële regeling. Het is daarom niet nodig hiervoor voorwaarden op te nemen in het bestemmingsplan.

Toxisch
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. Als enige maatregel hiertegen is zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012 regelt dat mechanische ventilatiesystemen uit moeten kunnen worden gezet.

  • Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten

In de visie externe veiligheid zijn voor te ontwikkelen gebieden/ruimtelijke plannen kaders vastgelegd ten aanzien van het te realiseren niveau van beheersbaarheid (bereikbaarheid, bluswater, zelfredzaamheid). Het gebied wordt via twee zijden ontsloten. Beide ontsluitingen liggen aan de noordzijde van het plan. Eén ontsluiting ligt aan de noordoost zijde en wordt via de Rijtackerweg ontsloten. De andere ontsluiting ligt aan de noordwestzijde en wordt via de Landsard onsloten.

 

  • Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

Op basis van de gemeentelijke visie externe veiligheid zijn functies voor verminderd zelfredzame personen (=personen die alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten (bijv. kinderdagverblijf, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis) niet toegestaan op BIC. Dit is geborgd in de regels.

4.5.6 Conclusie

Het groepsrisico wordt aanvaardbaar geacht.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0047.jpg"

In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.


Pijler 1: Energie

De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:


1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.


2) Windturbines

In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:

  • De diameter van de rotor maximaal 7 meter is;
  • De maximale hoogte vanaf het maaiveld 15 m of de ashoogte maximaal 8 meter op de bebouwing is;
  • Het vermogensbereik ligt tussen 0,5 kW en 6 kW.

De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.

Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.

3) Warmte Koude Opslag

De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportageworden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl (zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.


Pijler 2: Bouwen en Wonen

In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij conserverende bestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang.

4.7 Bodem

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van (bouw- of omgevings)vergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen en in de directe omgeving van het plangebied dan ook niet bekend.

Net ten westen van het plangebied zijn wel enkele ernstige bodemverontreinigingen aangetroffen, deze vormen echter geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die een risico voor de gezondheid vormen. In sommige gevallen kan toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80235-0301_0048.jpg"

4.8 Natuur

4.8.1 Natuur

In het plangebied liggen enkele percelen bos die vallen onder de ecologische hoofdstructuur (EHS). In de Verordening Ruimte 2014 zijn daarvoor de natuurbeheertypen 'N16.02 vochtig bos met productie' en 'N16.01 droog bos met productie' aangewezen (Provincie Noord-Brabant, 2014). De natuurwaarde van het gebied zit hem voornamelijk in de kleinschaligheid en het feit dat de bestaande bospercelen gevrijwaard zijn gebleven van directe agrarische bemesting. Desondanks is er in alle bospercelen sprake van ongewenste eutrofiëring vanuit de omgeving. Het plangebied ligt in de periferie van het stedelijk gebied van Eindhoven en Best en de relatie met overige delen van de EHS wordt bemoeilijkt door infrastructuur en overig menselijk ruimtegebruik.

Gemeente Eindhoven heeft een visie opgesteld voor het functioneren van de EHS, in samenhang met de ontwikkeling van de Brainport Industries Campus (zie Bijlage 3 bij de regels, "Gebiedsontwikkeling Brainport Park, Aantrekkelijk landschap, sterke natuur", Antea Group, 2015). Middels deze visie is de opzet om:

  • De natuurwaarden in het plangebied zelf te versterken;
  • En verbetering van het functioneren van de EHS in het plangebied als schakel in de ecologische relaties binnen het netwerk van natuurgebieden.

Deze visie wordt in onderhavig bestemmingsplan ingezet in samenhang met de benodigde wijzigingen van de begrenzing van de EHS. De natuurwaarden in het plangebied zelf worden daarbij versterkt door het plaatselijk ontwikkelen van verbreedde structuurrijke bosranden. Verder wordt de 'bosrug' (zone van bossen langs het Beatrixkanaal) versterkt met te compenseren bos. Daarnaast wordt de verloren gegane EHS gecompenseerd door bestemming en inrichting van delen van de ecologische verbindingszone langs de Ekkersrijt tussen Beatrixkanaal en verkeersknooppunt Batadorp. De Ekkersrijt ligt daar nu nog ingeklemd tussen agrarische percelen en wordt volgens de visie, een voor doelsoorten ingerichte zone die tenminste voldoet aan de provinciale vereisten, maar waar mogelijk en zinvol ruimer.

4.8.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet biedt het juridisch kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.

In het onderzoeksgebied zijn effecten op beschermde amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden uitgesloten volgens de uitgevoerde quickscan (Ecologica, maart 2015, Bijlage 12 en Bijlage 13 bij deze toelichting). Voor eekhoorns dient te worden gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode en broedvogels moeten worden ontzien in de broedtijd. Effecten op beschermde planten, vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van vogels zijn mogelijk. Daarvoor is nader onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat een ontheffingaanvraag niet nodig is. Daarnaast wordt mede in verband met de compensatie van EHS bekeken welke maatregelen bijdragen aan de gunstige staat van instandhouding van soorten.

Er is (met het inmiddels afgeronde natuuronderzoek; zie aanvullend veldonderzoek flora en fauna Brainport Industries Campus, Bijlage 14 bij deze toelichting) voldoende informatie aanwezig om het besluit over het bestemmingsplan te kunnen nemen. In het plangebied zijn geen soorten aangetroffen waarvoor een ontheffing nodig is op basis van de Flora- en faunawet.

4.8.3 Stikstof en Natura 2000-gebieden

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming voor Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998. In de Natura 2000-gebieden zijn de Beschermde Natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of Habitatrichtlijn opgenomen. Globaal kan worden gesteld dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel een externe werking, wat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

Onderzoek (Voortoets)

In het kader van een nieuw op te stellen bestemmingsplan moet worden nagegaan of effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten. Dit geschiedt in de vorm van een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Indien negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, zal nader onderzoek in de vorm van een Verslechteringstoets of Passende Beoordeling uitsluitsel moeten geven over de aard en ernst van effecten op Natura 2000-gebieden.

In het MER Gebiedsontwikkeling Brainport Park (Bijlage 6 bij de toelichting) is beschreven dat er geen directe effecten zijn op Natura 2000-gebieden. In het MER is tevens aangegeven dat er geen indirecte effecten (externe werking) zijn als gevolg van de depositie van stikstof die wordt uitgestoten door de bedrijfsactiviteiten en het verkeer dat door BIC cluster 1 wordt gegenereerd. Ten tijde van het opstellen van het MER kon nog niet worden beschikt over de juiste versie van het voorgeschreven model Aerius. Na het beschikbaar komen van de Aeriuscalculator (juli 2015) zijn berekeningen naar de depositie van stikstof op Natura 2000 gebieden uitgevoerd. Inmiddels was de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS creëert depositieruimte voor economische ontwikkelingen en waarborgt dat Natura 2000-doelen worden gehaald. De ontwikkeling van BIC is niet in de PAS opgenomen als een prioritair project. Dat betekent dat in het geval de bijdrage van projecten in het plangebied leiden tot een stikstofdepositie groter dan de PAS grenswaarde er een vergunning nodig is en dan gebruik wordt gemaakt van de ontwikkelingsruimte die beschikbaar is in segment 2. Voor projecten onder de grenswaarde is (hooguit) een melding noodzakelijk voor projecten en andere handelingen binnen de sectoren industrie, landbouw en infrastructuur.

De Aeriusberekeningen zijn uitgevoerd om te kunnen vaststellen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Omdat de PAS gaat over projecten (en niet over (bestemmings)plannen) betekent dit dat is nagegaan of voldoende aannemelijk is dat er voor de projecten (in de zin van de PAS) die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, voldoende ontwikkelingsruimte binnen de PAS aanwezig is. Concrete projecten die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn het bedrijvengebouw (in samenhang met de parkeergarage) en (als een apart project) het eventueel effectueren van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid van het kavel van de boerderij De Hurk. Uit de Aeriusberekening voor cluster 1 (het eerste project dat met voorliggend bestemmingsplan kan worden gerealiseerd) blijkt dat de bijdrage op de stikstofdepositie in geen enkel Natura 2000-gebied hoger is dan de geldende grenswaarde. In de Aeriusberekening is in overeenstemming met de voorgeschreven aanpak rekening gehouden met de emissies uit de bedrijfsgebouwen en met de emissies van het verkeer dat door cluster 1 wordt gegenereerd. Een eventueel volgend project dat door het bestemmingsplan in principe mogelijk wordt gemaakt is het wijzigen van de bestemming van de boerderij De Hurk. De omvang daarvan is beduidend kleiner dan het kavel met de bestemming bedrijfsdoeleinden. De eventuele wijziging maakt maximaal milieucategorie 3.2 mogelijk. Daardoor is de emissie van stikstof die door een eventuele wijziging mogelijk wordt gemaakt eveneens beduidend kleiner dan de maximale emissie als gevolg van cluster 1. Dat houdt vervolgens in dat de depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden beduidend lager is dan die van cluster 1 en dus ook lager dan de grenswaarde.

Voor de bovengenoemde projecten kan aanspraak worden gemaakt op de depositie- of ontwikkelingsruimte in het kader van het PAS. Op basis hiervan kan – in samenhang met de passende beoordeling die voor de PAS is gemaakt- worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. In de passende beoordeling bij het PAS is gemotiveerd dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte niet leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en dat de betreffende instandhoudingsdoelen niet in gevaar komen. Effecten op Natura 2000-gebieden staan daardoor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.

Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.

5.2.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015 Waterschap de Dommel

Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 "Krachtig Water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:

  • aanleg van gestuurde waterbergingsgebieden;
  • afstemming inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan;
  • samenwerking met gemeenten in de waterketen;
  • aanpak vervuilde waterbodems in samenhang met beekherstel;
  • ruimte bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.
5.2.3 Keur Waterschap De Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2015 - 2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied

5.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   nee  
zijwatergang   nee  
Keurgebied binnen plangebied?   ja  
Binnen 25-100 jaarszone?   ja  
Binnen boringsvrije zone?   ja, winning Welschap  
Ecologische verbindingszone?   ja  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   nee  
Attentiegebied EHS   nee  
Rioolwatertransportleiding   Ja, regenwaterafvoerriool GDC Acht  
Waterschap gemaal   Nee  
Landelijke afvoernorm binnen plangebied   60 mm  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Nee  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Door de lemige ondergrond infiltreert het water moeizaam  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Uitsluitend t.p.v. Rijtackerweg 11 wijzigingsbevoegdheid. Wijziging van 'Wonen' naar 'Bedrijf -1' mogelijk.  

5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Het gebied is deels een infiltratiegebied dat aan de rand van het dal van de Ekkersrijt is gelegen. Het gebied ligt tussen de snelweg en het Beatrixkanaal en is nagenoeg onbebouwd. Het huidige grondgebruik is in hoofdzaak landbouw en natuur. Daarnaast is het gelegen in de boringsvrije zone van winning Welschap.

5.3.3 Oppervlaktewater

In de buurt van het gebied loopt de Ekkersrijt, een waterloop die slechts een deel van de tijd watervoerend is. Daarnaast loopt het Beatrixkanaal langs het plangebied. Het kanaal snijdt diep in, in het landschap. De invloed van het kanaal op de grondwaterstand is beperkt. De zone langs het kanaal is aangewezen als zoekgebied voor zowel ecologische verbindingszone als voor behoud en herstel van waterlopen.

5.3.4 Verharding

Het gebied is nagenoeg onverhard. De enige verharding bestaat uit een enkele weg en een enkel woonhuis

5.3.5 Bodemopbouw

De bodem bestaat uit leemhoudend fijn zand afgewisseld met leemlenzen. De bodem kan worden gekarakteriseerd als matig tot slecht doorlatend.

5.3.6 Grondwater

In grote delen van het gebied staat het grondwater (ook in de natte tijd) dieper dan 1,5 m beneden maaiveld. In de directe omgeving van de Ekkersrijt kan het grondwater in de natte tijd hoger komen.

5.3.7 Regenwater

Het regenwater infiltreert voor het grootste deel. Bij zwaardere neerslag zal het overtollige water via greppels en via het maaiveld afstromen naar de Ekkersrijt.

5.3.8 Afvalwater

In het gebied wordt de afvoer van het afvalwater geregeld via een stelsel van pompputten en persleidingen. De capaciteit van dit systeem is beperkt en niet geschikt om voor de ontwikkeling als afvoer systeem te dienen. Het dichtstbijzijnde grotere riool ligt in de Achtseweg Zuid

5.3.9 Boringsvrijze zone

Het plangebied ligt tevens in een 'boringsvrije zone'. Een bestemmingsplan dat ligt in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Op basis van de PMV gelden voorwaarden voor boorputten, grond- of funderingswerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld, en voor de aanleg van een bodemenergiesysteem (KWO). Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

5.4.1 Verharding

Een deel van het gebied (ca. 9,5 ha.) zal worden verhard in de vorm van wegen en een groot gebouw.

5.4.2 Berging

Berging van hemelwater zal binnen het plangebied worden gerealiseerd, daarvoor is in de directe omgeving van het gebouw ruimte gereserveerd. De hoeveelheid te bergen hemelwater is 60 mm voor het verhard terrein. Het geborgen water zal deels infiltreren en deels vertraagd worden afgevoerd naar de Ekkersrijt. Voor het plangebied van heel BIC dient de waterhuishouding nog verder te worden uitgewerkt. Het dal van de Ekkersrijt zal daar zeker een rol in gaan spelen.

5.4.3 Oppervlaktewater

Het oppervlaktewater in de omgeving zal zijn functie als afvoerende waterlopen blijven behouden. Voor het dal van de Ekkersrijt wordt de functie uitgebreid met potentiële waterberging, waardoor de piekafvoer kan worden gespreid in de tijd en deze voor langere tijd watervoerend zal zijn.

5.4.4 Waterkwaliteit

Het grootste deel van de toegevoegde verharding betreft dakoppervlak. Bij de bouw van de daken zullen geen uitlogende stoffen worden gebruikt. Daardoor zal de kwaliteit van het afstromende water beperkt worden beïnvloed.

5.4.5 Advies / overleg Waterschap

Het overleg met het waterschap is gestart en in hoofdlijnen afgestemd. Het waterschap stemt onder voorwaarden in met voorliggend plan. Deze voorwaarden betreffen onder andere het uitwerken van een waterhuishoudkundig- of rioleringsplan voor cluster 1 in overleg met het waterschap.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Brainport Industries Campus (cluster 1)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt gegeven.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in de legenda. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In Artikel 1 Begrippen  wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming 'Agrarisch' (Artikel 3)

Deze bestemming is toegekend aan de gronden die in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied een agrarische bestemming hebben en niet direct worden ingezet voor de ontwikkeling van de eerste cluster van de campus. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, waterbergend vermogen van de gronden en de ecologische verbindingszone, alsmede voor groenvoorzieningen en extensief recreatief medegebruik.

Er mogen uitsluitend hulpgebouwen ten dienste van agrarisch grondgebruik worden gerealiseerd.

Vanwege het luchthavenbesluit Eindhoven wordt als stijdig gebruik aangemerkt oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare, natuurbeschermings- gebieden, vogelbeschermingsgebieden, vishouderijen met extramurale bassins, extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal en afvalwaterzuiveringsinstallaties. Dit gebruik is toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf. Een verklaring van geen bezwaar wordt uitsluitend afgegeven als aan de hand van fauna-effectenstudie kan worden aangetoond dat het gewenste grondgebruik niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Eindhoven.

Ter plaatse van deze bestemming is voor het uitvoeren van een bepaald aantal werkzaamheden of werk, geen bouwwerk zijnde, een omgevingsvergunning nodig.

Bestemming “Bedrijf - 1 ” (Artikel 4)

Deze bestemming is toegekend aan de gronden die bedoeld zijn voor kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie ten dienste van de bedrijvencampus behorende tot de categorieën 1 t/m 3.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten" (Bijlage 1). Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “ Bedrijven en milieuzonering”, maar voor dit bestemmingsplan is deze lijst aangepast door uitsluitend bedrijftypen van de doelgroep voor BIC uit de sector Brainport op te nemen.

Verder zijn toegestaan synergiebedrijven ten dienste van de bedrijvencampus, kennisinstellingen en onderzoekscentra gelieerd aan de bovengenoemde kennisintensieve bedrijven, onderwijsvoorzieningen gelieerd aan de bovengenoemde kennisintensieve bedrijven, gemeenschappelijk facilitaire voorzieningen ten dienste van de bovengenoemde bedrijfsactiviteiten met de volgende doeleinden:

  • 1. detailhandel;
  • 2. (medische) dienstverlening;
  • 3. sport;
  • 4. horeca, uitsluitend voor zover het betreft horeca-activiteiten in de categorieën maaltijdverstrekkers en drankverstrekkers.

Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Functie/voorzieningen voor verminderd zelfredzame personen en geluidgevoelige functies zijn eveneens uitgesloten. Er zijn specifieke gebruiksregels opgenomen voor risicovolle bedrijven.
Er kan onder voorwaarden meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten" of bedrijven in een hogere milieucategorie.

Er is een aantal (bouw)regels opgenomen om het campusconcept te borgen. Verder mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend worden gebouwd als voorzien wordt in voldoende parkeerruimte in gebouwde parkeervoorzieningen. Daarbij gelden de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 5. Parkeervoorzieningen, voor zover het betreft invalideparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten, taxi's en voor fietsverkeer, mogen ook buiten een gebouwde parkeervoorziening worden gerealiseerd.

Vanwege de hoogtebelemmeringen van de luchthaven Eindhoven (ILS) geldt een maximale bouwhoogte van 20 meter. Hiervan mag worden afgeweken mits bij de beheerder van het ILS, te weten het Ministerie van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed door deze bouwhoogte.

Vanwege het luchthavenbesluit Eindhoven wordt als stijdig gebruik aangemerkt oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare, natuurbeschermingsgebieden, vogelbeschermingsgebieden, vishouderijen met extramurale bassins, extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal en afvalwaterzuiveringsinstallaties.Dit gebruik is toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf. Een verklaring van geen bezwaar wordt uitsluitend afgegeven als aan de hand van een fauna-effectenstudie kan worden aangetoond dat het gewenste grondgebruik niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Eindhoven.

Bestemming 'Bedrijf - 2' (Artikel 5).

De bouw- en gebruiksregels van deze bestemming zijn gelijk aan de regels van de bestemming 'Bedrijf - 1', met uitzondering van de toegestane milieucategorieën. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan behorende tot de categorieën 1 t/m 4.1.

Bestemming 'Bedrijf - 3' (Artikel 6)

De bouw- en gebruiksregels van deze bestemming zijn gelijk aan de regels van de bestemming 'Bedrijf - 1', met uitzondering van de toegestane milieucategorieën. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan behorende tot de categorieën 1 t/m 4.2.

Bestemming 'Bedrijf - 4' (Artikel 7)

Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor gebouwde parkeervoorzieningen die nodig zijn voor de toegestane bedrijven ter plaatse van de bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2' en 'Bedrijf - 3'. De maximale bouwhoogte bedraagt 20 meter.

Bestemming 'Groen' (Artikel 8)

Deze gronden zijn vooral bestemd voor groenvoorzieningen, behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, extensief recreatief medegebruik, waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstobjecten en fundering van een bedrijvengebouw. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1' is tevens een hondendressuurterrein toegestaan. Ter plaatse van deze aanduiding is een gebouw en een overkappig aanwezig. Deze zijn ingepast. Voor de overige gronden met deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan afwijken voor het bouwen van gebouwen die gericht zijn op het natuurbelang of de natuurbeleving, zoals uitkijktorens, kijkhutten en vleermuiskelders, en met een maximale bouwhoogte van 6 meter.

Bestemming 'Natuur - 1' (Artikel 9)

De gronden binnen het plangebied die op basis van de provinciale verordening ruimte zijn aangeduid als ecologische hoofdstructuur (EHS) zijn bestemd als 'Natuur - 1'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van aardkundige waarden, van natuurwaarden, van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, van ecologische waarden en kenmerken en van de ecologische verbindingszone. Verder zijn deze gronden bestemd voor de duurzame instandhouding van het bos met daarop afgestemde bosbouw en is een aantal specifiek benoemde verharde infrastructurele voorzieningen toegestaan tot maximaal 0,27 hectare.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Verder geldt er een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Vanwege het luchthavenbesluit Eindhoven wordt als stijdig gebruik aangemerkt oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare, natuurbeschermingsgebieden, vogelbeschermingsgebieden, vishouderijen met extramurale bassins, extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal en afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Bestemming 'Natuur - 2' (Artikel 10)

De gronden binnen het plangebied waarvoor op basis van gemeentelijk beleid een natuurambitie bestaat zijn bestemd tot 'Natuur - 2'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van aardkundige waarden, van natuurwaarden, van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Verder zijn deze gronden bestemd voor de duurzame instandhouding van het bos met daarop afgestemde bosbouw.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Verder geldt er een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Vanwege het luchthavenbesluit Eindhoven wordt als stijdig gebruik aangemerkt oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare, natuurbeschermingsgebieden, vogelbeschermingsgebieden, vishouderijen met extramurale bassins, extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal en afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Bestemming 'Verkeer' (Artikel 11)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer bestaande uit maximaal 2 doorgaande rijstroken. Verder zijn deze gronden bestemd voor busstroken en busbanen (ter plaatse van de Landsard), alsmede voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en kunstwerken.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 12)

Deze bestemming is geprojecteerd op de 'tuin' voor het bedrijvengebouw en ter plaatse van de Rijtackerweg. Deze gronden zijn bestemd voor pleinen en andere verblijfsgebieden, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, fietsparkeer- voorzieningen, fundering van een bedrijvengebouw en parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover het betreft invalideparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten en taxi's. Verder is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' een hoofdingang, luifel of (onderdeel van) het atrium van een bedrijvengebouw toegestaan.

Maximaal 35% van het oppervlak binnen deze bestemming mag worden verhard ten behoeve van recreatieve fiets- en/of wandelpaden, verblijfsplekken, hoofdingang-, luifel-, (onderdeel van) het atrium van een bedrijvengebouw, fietsparkeervoorzieningen, invalideparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten en taxi's en ruimte voor halen/brengen.

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd voor nutsvoorzieningen, voorzieningen voor duurzame energie, fietsparkeervoorzieningen of een hoofdingang, luifel, (onderdeel van) het atrium of fundering van een bedrijvengebouw.

Bestemming 'Wonen' (Artikel 13)

De bestaande woningen in het plangebied (Rijtackerweg 11 en 15) worden conserverend bestemd. Ter plaatse van de woning aan de Rijtackerweg 11 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bestemming onder voorwaarden kan worden gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijf - 1'.

Dubbelbestemming 'Leiding - Gas' (Artikel 14)

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied waar een hoge druk gasleiding van 40 bar ligt en de daarbij behorende belemmeringenstrook van 4 meter aan beide zijden vanaf de hartlijn van de gasleiding. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) gastransportleiding. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan afwijken mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder. Verder geldt er een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' (Artikel 15)

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied waar een rioolleiding ligt en en de daarbij behorende belemmeringenstrook van 3 meter aan beide zijden vanaf de hartlijn van de riool. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) riool. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming. Verder geldt er een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemming `Waarde - Archeologie´ (Artikel 16)

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.

In Hoofdstuk 3 onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Algemene bouwregels (parkeereis), Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels en de  Algemene afwijkingsregels.

In Hoofdstuk 4 in de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht  en de  Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vaststellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afzien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Voor de realisatie van de 1e cluster van Brainport Industries Campus is het noodzakelijk een deel van het perceel kadastraal bekend gemeente Woensel, sectie A, nummer 4377, aan te kopen. De kosten van deze aankoop zijn onderdeel van de afgesloten anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

Artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht burgemeester en wethouders om een aankondiging te doen als het voornemen bestaat een bestemmingsplanherziening voor te bereiden. Deze bekendmaking voor voorliggende bestemmingsplanherziening heeft plaatsgevonden in het huis-aan-huisblad 'Groot Eindhoven' d.d. 18 februari 2015. Daarin is aangegeven dat burgemeester en wethouders voornemens zijn een herziening van het bestemmingsplan 'Brainport Industries Campus (fase 1) voor te bereiden.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Bro heeft gedurende de periode van samenspraak plaatsgevonden. Naar aanleiding van het vooroverleg zijn reacties ontvangen van 4 besturen en/of diensten (zie onderstaande tabel). De reacties zijn in deze paragraaf samengevat vermeld en van een gemeentelijk standpunt voorzien.

  Naam + kenmerk   Adres    Datum ontvangst  
1   Gasunie   emailadres medewerker Gasunie: B.Changoe@gasunie.nl   6 mei 2015  
2   Waterschap De Dommel, kenmerk Z31277/U33563   Postbus 10.001, 5280 DA te Boxtel   1 mei 2015  
3   Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat, kenmerk RWS-2015/18905   Postbus 25, 6200 MA te Maastricht   1 mei 2015  
4   Provincie Noord-Brabant, kenmerk C2170052/3811365   Postbus 90151, 5200 MC te 's Hertogenbosch   7 mei 2015  

Ad 1: Gasunie

Reactie 1: Op de verbeelding is een belemmeringenstrook van 5 meter aan beide zijden van de gasleiding weergegeven. Dit moet 4 meter zijn aan weerszijden. Wij verzoeken u om de belemmeringenstrook te wijzigen naar 4 meter aan weerszijden.

Gemeentelijk standpunt reactie 1: Naar aanleiding van deze reactie is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' verkleind waardoor aan weerszijden van het hart van de leiding een strook van 4 meter ligt. Dit is ook in de toelichting (paragraaf 3.14) aangepast.

Reactie 2: Het in artikel 9.4.2 opgenomen verbod is niet volledig of kan verkeerd worden geïnterpreteerd. Om de veiligheid van de gasleiding goed te waarborgen wordt verzocht om binnen artikel 9.4.2 uitzonderingen aan te passen naar een bijgevoegd tekstvoorstel.

Gemeentelijk standpunt reactie 2: Het artikel 14.4.2. (was artikel 9.4.2. in het voorontwerp) is gewijzigd zoals door de Gasunie voorgesteld.

Ad 2: Waterschap De Dommel

Reactie 1: Op de verbeelding ontbreekt de rioolleiding (schoonwaterafvoerriool van GDC naar het Beatrixkanaal) tussen de Oirschotsedijk en het Beatrixkanaal. Deze leiding staat ook als A-watergang op de Legger van het waterschap. Verzocht wordt deze leiding op de verbeelding op te nemen.

Gemeentelijk standpunt reactie 1: In beginsel worden uitsluitend ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn en waarvoor in het bestemmingsplan regels moeten worden opgenomen, opgenomen op de verbeelding. Omdat deze leiding dé noodafvoer voor het bedrijventerrein GDC Acht is achten wij het niet wenselijk dat over deze leiding heen wordt gebouwd. Ter plaatse van deze leiding en 3 meter aan weerszijden van deze leiding wordt daarom een zogenoemde dubbelbestemming opgenomen ('Leiding - Leidingstrook'). Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze leidingen toegestaan, zoals afsluitputten.

Reactie 2: Op plankaart 2 van de verbeelding ontbreekt in de legenda 'Natuur-1'. Verzocht wordt dit aan te passen.

Gemeentelijk standpunt reactie 2: Op papieren versie van plankaart 2 en de pdf van plankaart 2 op de gemeentelijke website ontbreekt in de legenda de bestemming 'Natuur-1'. Abusievelijk is op deze plankaart in de legenda in plaats van de bestemming 'Natuur - 1' de bestemming 'Natuur - 2' opgenomen. Dit is gewijzigd op plankaart 2 van de verbeelding behorende bij het ontwerp van het bestemmingsplan.

Reactie 3: In de artikelen 3.3.1, 4.4.2, 5.4.1 en 6.4.1 (allen onder d) wordt onder strijdig gebruik afvalwaterzuiveringsinstallaties genoemd. Verzocht wordt om in artikel 15 een algemene afwijkingsregel te formuleren om de toepassing van afvalwaterzuiveringsinstallaties in een gesloten inrichting wel mogelijk te maken.

Gemeentelijk standpunt reactie 3: In artikel 3.2.3 van het luchthavenbesluit Eindhoven is bepaald dat in het beperkingengebied van de luchthaven Eindhoven een gebruik of een bestemming voor onder andere afvalwaterzuiveringsinstallaties niet is toegestaan. Onderhavig plangebied ligt in in het beperkingengebied van de luchthaven Eindhoven. Dit luchthavenbesluit biedt de mogelijkheid om hiervan af te wijken en dit gebruik of deze bestemming toe te staan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Defensie. Een dergelijke verklaring wordt uitsluitend afgegeven als aan de hand van een fauna-effectenstudie kan worden aangetoond dat een grondgebruik of een bestemming niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven.

Gelet op het bovenstaande is de regels een (binnenplanse afwijkings)mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden dit gebruik toe te staan. Er zal in ieder geval door de Minister van Defensie, Rijksvastgoedbedrijf, een zogenoemde verklaring van geen bezwaar moeten worden afgegeven. Een verklaring van geen bezwaar wordt uitsluitend afgegeven als aan de hand van fauna-effectenstudie kan worden aangetoond dat het gewenste grondgebruik niet leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Eindhoven.

Reactie 4: Indien de rioolleiding (schoonwaterafvoerriool van GDC naar Beatrixkanaal) op de verbeelding wordt opgenomen, dan wordt verzocht in artikel 4.1 van de regels (bestemmingsomschrijving) onder T de rioolleiding op te nemen en dat deze in stand gehouden dient te worden.

Gemeentelijk standpunt reactie 4: Verwezen wordt naar het gemeentelijk standpunt bij reactie 1.

Reactie 5: In paragraaf 3.2.6 (Luchthavenbesluit Eindhoven) van de toelichting wordt onder punt 3 (vogelbeheersgebied) een aantal ontwikkelingen uitgesloten. Een van de ontwikkelingen die worden uitgesloten zijn afvalwaterzuiveringsinstallaties. In de regels worden afvalwaterzuiveringsinstallaties ook uitgesloten. Het waterschap is van mening dat het niet terecht is dat alle afvalwaterzuiveringsinstallaties worden uitgesloten. Mogelijk dat hier afvalwaterzuiveringsinstallaties bedoeld zijn die gebruik maken van open bassins. De open bassins zouden een vogel aantrekkende werking kunnen hebben. Er zijn technieken mogelijk waarbij een mogelijke vogel aantrekkende werking minder is. Graag maak ik hier afspraken over met de gemeente Eindhoven.

Gemeentelijk standpunt reactie 5: Verwezen wordt naar het gemeentelijk standpunt bij reactie 3.

Reactie 6: Ik verzoek u in paragraaf 5.2.3. van de toelichting te verwijzen naar het actuele beleid en regelgeving van Waterschap De Dommel en de essentie hiervan te benoemen. Het gaat om Keur Waterschap De Dommel 2015 met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Met de invoering van de Keur Waterschap De Dommel 2015 per 1 maart, zijn de Kadernota 2006 en notitie Ontwikkelen met Duurzaam Wateroogmerk komen te vervallen.

Gemeentelijk standpunt reactie 6: De toelichting is gewijzigd zoals door het waterschap aangegeven.

Reactie 7: In paragraaf 5.3.6. van de toelichting wordt vermeld dat de grondwaterstand altijd dieper ligt dan 1,5 meter minus maaiveld. Uit de (regionale) gegevens van het waterschap blijkt dat de grondwaterstand binnen het plangebied sterk varieert, van 0,6 m-mv nabij het kanaal tot 1,9 m-mv. Ik verzoek u te vermelden wat uw bron is van de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand). En in hoeverre staat de freatische grondwaterstand onder invloed van de grondwaterwinning Welschap?

Gemeentelijk standpunt reactie 7: De bron van de GHG is de kaart die de gemeente Eindhoven daarover heeft laten maken. Als gedetailleerder naar het plangebied en de bouwvlakken daarbinnen wordt gekeken zijn op enkele plekken de grondwaterstanden iets hoger, te weten 0,7 m-mv. De invloed van grondwaterwinning Welschap op het freatische pakket is verwaarloosbaar.

Reactie 8: Paragraaf 5.4.2. van de toelichting is erg summier. Is er meer te melden over de toename van verhard oppervlak? Graag toevoegen dat de hoeveelheid berging 60 mm zal bedragen over de toename van verhard oppervlak.

Gemeentelijk standpunt reactie 8: De toename van het verhard oppervlak binnen het plangebied bedraagt ca. 9,72 ha. Er zal 60mm berging voor de uitbreiding van het verhard oppervlak worden aangelegd.

Reactie 9: Er wordt vermeld dat berging wordt gezocht in het dal van de Ekkersrijt. In een water- en rioleringsplan wordt de afvalwater- en hemelwateropgave nader uitgewerkt. De 1e cluster van BIC is een ontwikkeling die groter is dan 5 ha verhard oppervlak. In dit soort situaties is het gebruikelijk dat de afweging waar en hoe het water wordt geborgen, vertraagd wordt afgevoerd en aangesloten op een a-water nader wordt uitgewerkt. Het bergen van het hemelwater in het dal van de Ekkersrijt is een keuze die het waterschap nu nog niet kan maken.

Gemeentelijk standpunt reactie 9: Er wordt een waterberging gemaakt in de omgeving van de snelweg A2, ter plaatse van de bestemming 'Groen' (was 'Agrarisch' in voorontwerp bestemmingsplan). Omdat de Ekkersrijt het enige oppervlaktewater in de omgeving is waarop mag worden afgevoerd, zal het water die kant op moeten worden gestuurd. Dit betekent niet dat de waterberging wordt gemaakt in het gebied direct naast de Ekkersrijt, maar het water zal binnen het gehele gebied van Brainport Industries Campus (gebied tussen Beatrixkanaal, A2, Anthony Fokkerweg) worden geborgd. Daarnaast zal het afvalwater van BIC in de definitieve situatie in het gehele gebied van BIC worden verwerkt.

Reactie 10: In paragraaf 5.4. van de toelichting ontbreekt een beschouwing over afvalwater. Gevraagd wordt aan te geven wat de verwachting is voor wat betreft de hoeveelheid en het type afvalwater.

Gemeentelijk standpunt reactie 10: Het afvalwater van BIC zal in de definitieve situatie in het gehele gebied van BIC worden verwerkt. Bij het eerste cluster(s) is het aanbod nog te klein om daar een aparte installatie voor neer te zetten.

Reactie 11: Water en riolering moet nog nader worden uitgewerkt. Indien dat nog niet in het kader van het bestemmingsplan plaatsvindt wordt gevraagd op te nemen dat dit nader wordt uitgewerkt in een water- en rioleringsplan en dat het waterschap hierbij wordt betrokken.

 

Gemeentelijk standpunt reactie 11: De gesprekken met partijen om te komen tot een water- en rioleringsplan lopen inmiddels.

Ad 3: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat

Reactie 1: Rijkswaterstaat Zuid-Nederland is beheerder van de rijksweg A2 en zij hanteert naast de A2 een vrijwaringszone van 50 meter. Deze zone is bedoeld om ruimte te behouden voor toekomstige knelpunten, mogelijkheden te scheppen voor een goede inpassing van de infrastructuur, verminderen en/of voorkomen van conflicterende functies vanuit milieuoptiek (geluid, externe veiligheid en lokale luchtkwaliteit) en bij te dragen aan de veiligheid. Verzocht wordt derhalve om een vrijwaringszone van 50 meter, gemeten vanaf de kant van de verharding, op te nemen in de regels en de verbeelding van het (voor)ontwerp bestemmingsplan.

Gemeentelijk standpunt reactie 1: Voor zover deze vrijwaringszone binnen onderhavig plangebied ligt is een aanduiding 'vrijwaringszone - weg' op de verbeelding opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn in beginsel geen nieuwe bouwwerken toegestaan, tenzij daarvoor een positief advies van de wegbeheerder is afgegeven. Verder geldt ter plaatse van deze aanduiding dat het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die een toekomstige uitbreiding van de Rijksweg kunnen belemmeren uitsluitend kunnen plaatsvinden na een positief advies van de wegbeheerder.

Reactie 2: In zijn algemeenheid wordt met betrekking tot reclame-uitingen en de verlichting van het terrein opgemerkt dat deze zodanig moeten worden vormgegeven en uitgevoerd dat de weggebruiker niet wordt afgeleid of verblind. Hiervoor wordt verwezen naar het Kader Objecten Langs Autosnelwegen welke ook is gebruikt bij de afweging rond de Brainmarker.

Gemeentelijk standpunt reactie 2: In de algemene aanduidingsregels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' geen nieuwe bouwwerken zijn toegestaan, tenzij de wegbeheerder daarvoor een positief advies heeft afgegeven. Reclame-uitingen en verlichting zijn veelal aan te merken als bouwwerken.

Ad 4: Provincie Noord-Brabant.

Reactie 1: In de bestemmingsplanregels is het concept van deze bedrijvencampus grotendeels geborgd. Verzocht wordt om de omvang van de onder artikel 4.1., sub f, van het voorontwerpplan genoemde facilitaire voorzieningen te maximeren, zodat deze niet de overhand kunnen krijgen op de BIC.

Gemeentelijk standpunt reactie 1: Deze gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen vormen een wezenlijk onderdeel van het bedrijvengebouw (fabriek van de toekomst) en het campusconcept. Om het campusconcept te borgen is het noodzakelijk dat deze gemeenschappelijke facilitaire voorzieningen aanwezig zijn in het gebouw en dat deze worden gesitueerd in het atrium. Daarom zijn de onderstaande regels opgenomen binnen de bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2' en 'Bedrijf - 3':

  • 1. in het gebouw moet een atrium aanwezig zijn;
  • 2. het atrium moet door het hele gebouw lopen en een doorgang door het gebouw vormen. Het atrium moet dus worden gesitueerd vanaf de gevel aan de zijde van de Landsard c.q. de 'gevellijn' tot aan de zijde daar tegenover;
  • 3. de hoofdingang van een bedrijf moet zijn gesitueerd in het atrium;
  • 4. in het gebouw moet tenminste 1.000 m² bvo's bestemd zijn voor een atrium;
  • 5. in het gebouw mag maximaal 30% van het totale aantal bvo's bestemd zijn voor een atrium. Indien het gebouw nog niet volledig is gerealiseerd en dus niet het volledige bouwvlak ter plaatse van de bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2' en 'Bedrijf - 3' is volgebouwd mag, voor de berekening van het maximale aantal bvo voor het atrium, er van worden uitgegaan alsof het volledige het bouwvlak ter plaatse van de bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2' en 'Bedrijf - 3' is volgebouwd.

Reactie 2: Verzocht wordt de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels, aan te passen aan het concept van de bedrijvencampus.

Gemeentelijk standpunt reactie 2: Naar aanleiding van deze reactie is de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" aangepast in het licht van het campusconcept en dus uitsluitend bedrijven uit de doelgroep van BIC.

Reactie 3: Uit de provinciale verordening ruimte volgt dat op basis van een integrale visie moet worden weergegeven hoe de nieuwe stedelijke en landschapsontwikkeling gelijktijdig en in samenhang met elkaar ontwikkeld gaan worden in het gebied met de aanduiding Integratie stad-land. In het voorontwerpplan wordt voor deze visie verwezen naar de 'Ontwikkelvisie Landelijk Strijp'. Ten behoeve van de uitvoering van het programma bij die visie is het Landschapsplan Landelijk Strijp opgesteld. In de toelichting op het voorontwerpplan is vermeld dat de visie en het plan op basis van onderzoek nog kan worden gewijzigd. Verzocht wordt bij de verdere planvorming inzicht te geven in de actuele integrale visie voor de totale BIC. Bovendien moet de uitvoering en programmering van de maatregelen in het landschapsplan in relatie tot de voorliggende stedelijke ontwikkeling van 11 hectare worden geborgd. Op deze manier kan per fase van de gebiedsontwikkeling inzicht gegeven worden in de evenredige stedelijke en landschappelijke ontwikkeling (de zogenaamde rood-met-groenkoppeling).

 

Gemeentelijk standpunt reactie 3: Voor de ontwikkeling van BIC is een Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus (juni 2015) opgesteld (Bijlage 3 van deze toelichting). Daarin zijn onder andere de ruimtelijke uitgangspunten en ambities voor deze bedrijvencampus vastgelegd. Dit kwaliteitsboek zal overeenkomstig de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' ter inzage worden gelegd voor inspraak tegelijkertijd met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan. Uiteindelijk zal dit kwaliteitsboek als een welstandsnota zoals bedoeld in artikel 12a Woningwet worden vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven. Dit betekent dat alle vergunningaanvragen voor gebouwen aan de welstandseisen uit dit kwaliteitsboek moeten voldoen. In dit kwaliteitsboek wordt de integratie van de stedelijke ontwikkeling in de omgeving/het groen geborgd. Daarnaast is er een natuurcompensatieplan opgesteld (bijlage 2 van het rapport "Gebiedsontwikkeling Brainport Park: Aantrekkelijk landschap, sterke natuur", in Bijlage 4 bij deze toelichting). Daarin wordt aangegeven hoe en waar de aangetaste EHS wordt gecompenseerd. Daarin wordt ook, net als in het MER en in het kwaliteitsboek BIC, voor zover dat nu mogelijk is een doorkijk gegeven van de integratie van natuur/EHS/bos in het totale gebied van BIC.

Reactie 4: In de provinciale verordening ruimte is bepaald dat een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'integratie stad-land' in een stedelijke ontwikkeling kan voorzien, mits deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein. Dit zijn terreinen waar in overwegende mate bedrijven in de milieucategorieën 3 en hoger worden gevestigd. Gelet op deze regels wordt verzocht te borgen dat niet uitsluitend categorie 3 bedrijven zich kunnen vestigen. Ook wordt verzocht de "lijst van bedrijfsactiviteiten" in bijlage 1 bij de regels te bezien in het licht van de milieucategorieën.  

Gemeentelijk standpunt reactie 4: Naar aanleiding van deze reactie is in de regels opgenomen dat het als strijdig gebruik wordt aangemerkt indien minder dan 15% van het brutovloeroppervlak van de kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie in het gebouw binnen de bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2' en 'Bedrijf - 3' bedrijfsactiviteiten betreft in de categorie 2. Verder is de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" aangepast in het licht van het campusconcept.

Reactie 5: De regels in de provinciale verordening ruimte over de ecologische hoofdstructuur (EHS) zijn van toepassing als bij ontwikkelingen binnen de aanduiding 'Integratie stad-land', de EHS wordt aangetast. Bij onderhavig bestemmingsplan is sprake van een kleinschalige ingreep in de EHS. Als compensatielocatie wordt aangesloten bij de niet gerealiseerde ecologische verbindingszone Ekkersrijt. Daarmee wordt op hoofdlijn voldaan aan de provinciale belangen met betrekking tot de EHS. Op dit moment ontbreekt echter (nog) het vereiste compensatieplan. Bovendien wordt de vereiste privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente gemist. Er wordt in overweging gegeven om, voorafgaande aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan, op ambtelijk niveau tot overeenstemming te komen over het compensatieplan en de privaatrechtelijke overeenkomst.

Gemeentelijk standpunt reactie 5: Het concept van het zogeheten 'natuurcompensatieplan' is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Deze wordt nader uitgewerkt in afstemming met de ambtenaren van de provincie.

Reactie 6: Ontwikkeling van bedrijventerreinen kan alleen als deze zijn opgenomen in de regionale afspraken overbedrijventerreinen die in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) zijn gemaakt. In 2012/2013 zijn in Zuidoost-Brabant de bedrijventerreinenafspraken gemaakt. Daarin is de BIC als volgt opgenomen: fase 1 (25 ha) op 'groen', fase 2 en 3 (samen 40 ha) op 'oranje'. De genoemde oppervlaktes zijn netto uitgeefbare bedrijfskavels. 'Groen' wil zeggen dat de ontwikkeling door mag gaan, 'oranje' betekent dat dit pas kan na 2020 of na expliciete instemming van het RRO. Het voorliggend plan bevat ca. 11 ha bedrijventerrein en past dus binnen de regionale afspraken zoals die nu gelden. BIC betreft bovendien een belangrijk onderdeel uit de opgave van Brainport Avenue.

Eind 2014 is de nieuwe provinciale prognose bedrijventerreinen verschenen. Die geeft onder andere aan dat er een kleinere behoefte aan bedrijventerrein is dan nu is opgenomen in de regionale afspraken. In het RRO is afgesproken dat de huidige afspraken blijven gelden tot er nieuwe zijn, maar dat wel kritisch gekeken wordt naar de plannen die nu worden ontwikkeld. Het voorliggend plan moet daar ook toe gerekend worden. Er ligt overigens een kwalitatieve opgave om de bestaande en nog te ontwikkelen terreinen zo goed mogelijk te laten matchen met de nog te verwachten vraag vanuit de markt.

Gelet op het voorgaande moet er vóór de geplande vaststelling van het bestemmingsplan duidelijk zijn of BIC inderdaad onderdeel blijft van de regionale bedrijventerreinenafspraken. De resultaten van de regionale afstemming die de komende maanden plaatsvindt zullen dus nog moeten worden toegevoegd aan de bestemmingsplantoelichting.

Gemeentelijk standpunt reactie 6: Begin oktober 2015 staat een extra RRO gepland over duurzame stedelijke ontwikkeling. Vervolgens wordt in oktober 2015 de bijgestelde programmering en segmentering van de bedrijventerreinen vastgesteld door de portefueillehouders werken van de stedelijke regio. Daaruit zal blijken of BIC onderdeel blijft uitmaken van de regionale bedrijventerreinenafspraken. De tweede reguliere vergadering van het RRO Zuidoost Brabant is op 16 december 2015.

Reactie 7: In de plantoelichting ontbreekt (nog) een groot deel van de onderbouwing van de toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zowel voor trede 1 (relatie tot de regionale behoefte, zie hiervoor) als trede 2 en 3. Gelet op artikel 3.1, tweede lid onder c van de provinciale verordening ruimte is deze verantwoording ook van provinciaal belang. Verzocht wordt deze aan te vullen.

Gemeentelijk standpunt reactie 7: In de toelichting (hoofdstuk 3.2.3) is de onderbouwing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' nader aangevuld op basis van een actueel marktonderzoek (2015) dat is uitgevoerd door Stec Groep (Bijlage 1 bij deze toelichting).

Reactie 8: Er wordt in overweging gegeven in de toelichting concreter aan te geven dat er vanwege de boringsvrije zone voorwaarden gelden voor boorputten, grond- of funderingswerken dieper dan 3 meter beneden maaiveld, en voor de aanleg van een bodemenergiesysteem (KWO).

Gemeentelijk standpunt reactie 8: Deze aanvullende informatie is in hoofdstuk 5 (paragraaf 5.3.9) van de toelichting ingevoegd.

9.3 Inspraak en samenspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Brainport Industries Campus (fase 1)' heeft met ingang van 9 april tot en met 6 mei 2015 in het kader van de samenspraak ingevolge de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen. Bovendien is er in het kader van deze samenspraak gedurende deze periode een informatiebijeenkomst geweest op 23 april 2015 in de Philips Fruittuin.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een reactie in te dienen is in het weekblad Groot Eindhoven van 8 april 2015 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om een digitale versie van het voorontwerpbestemmingsplan via de gemeentelijke website www.bestemmingsplannen.eindhoven.nl en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 12 reacties ontvangen. De reacties zijn in onderstaande tabel vermeld. Vervolgens zijn deze reacties (samengevat) weergegeven en van een gemeentelijk standpunt voorzien. In verband met de privacy zijn de naam- en adresgegevens van de indieners van een samenspraak reactie in een aparte bijlage opgenomen voor zover het geen rechtspersonen betreft. Deze bijlage is niet digitaal beschikbaar, maar wel analoog.

  Naam + kenmerk   Adres   Datum ontvangst  
1   Bewoners van een woning aan de Mispelhoefstraat     15 april 2015  
2   Lingeman/Ritsema Rentmeesters en makelaars BV, namens bewoners in het plangebied, kenmerk WL 15186.   Postbus 132, 3890 AC te Zeewolde   4 mei 2015  
3   Kusters Logistics B.V., kenmerk OVE. 11-NIM/Kusters Logistics B.V.   Mispelhoefstraat 31-33, Postbus 2255, 5600CG te Eindhoven   4 mei 2015  
4   Ondernemers Verenigingen Eindhoven (O.V.E.), kenmerk OVE.11-NIM   Postbus 901, 5600 AX te Eindhoven   4 mei 2015  
5   Gielissen Technische Bedrijven B.V.   De Run 5419, 5504 DG te Veldhoven   6 mei 2015  
6   Van Rooijen Logistiek B.V.   Achtseweg Noord 60, Postbus 8832, 5605 LV te Eindhoven   6 mei 2015  
7   Goevaers & Zonen Bouwonderneming B.V.   Postbus 36, 5680 AA te Best   6 mei 2015  
8   Scherpenhuizen B.V.   De Keten 15, 5651 GJ te Eindhoven   6 mei 2015  
9   De Burgh Acht B.V.   Het Schakelplein 26, Postbus 7092, 5605 JB te Eindhoven   7 mei 2015  
10   Truck Stop Acht B.V.   Het Schakelplein 30, Postbus 7092, 5605 JB te Eindhoven   7 mei 2015  
11   TNT Express   De Schakel 14, 5651 GH te Eindhoven   7 mei 2015  
12   Wester Transport Eindhoven B.V.   Achtseweg noord 13, 5651 GG te Eindhoven   7 mei 2015  


Ad 1: Bewoners van een woning aan de Mispelhoefstraat

Reactie 1: Deze bewoners ervaren op dit moment veel overlast van de verschillende functies/activiteiten in hun woonomgeving zoals de langs hun woning liggende spoorlijn (spoorlijn Eindhoven - 's Hertogenbosch). Het betreft o.a. trillingshinder van de goederentreinen. Ook ervaren zij hinder (uitzicht en geluid) doordat er tanks en andere vrachten op de treinen worden geladen via een weg die recht tegenover hun woning ligt.

Gemeentelijk standpunt reactie 1: De in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling ligt hemelsbreed op circa 1,5 km van de betreffende woning. De voorgestane ontwikkeling heeft geen directe of relevante invloed op de activiteiten op en nabij de betreffende spoorlijn. De hinder (uitzicht en geluid) die deze bewoners ervaren door de activiteiten op de nabij deze spoorlijn wordt niet beïnvloed door deze voorgestane ontwikkeling.

Reactie 2: Deze bewoners ervaren een aantasting van hun woon- en leefomgeving doordat het terrein c.q. de weg die tegenover hun woning ligt wordt gebruikt voor het langdurig parkeren van vrachtwagens. Niet alleen de vrachtwagens belemmeren hun uitzicht, maar de chauffeurs zouden volgens deze bewoners ook hun behoeften in de aangrenzende groenstrook doen en op dit terrein langere tijd verblijven.

Gemeentelijk standpunt reactie 2: De voorgestane ontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan heeft geen directe of relevante invloed op de activiteiten op en nabij het betreffende terrein c.q. de weg. De hinder die deze bewoners ervaren door de genoemde activiteiten wordt niet beïnvloed door deze voorgestane ontwikkeling.

Reactie 3: Deze bewoners vrezen voor gevaarlijke situaties door de (risicovolle) bedrijven in hun directe woonomgeving. Wat als er brand uitbreekt bij één van de bedrijven in hun omgeving? Waar moeten zij dan naar toe?

Gemeentelijk standpunt reactie 3: Het voorliggende bestemmingsplan geeft uitsluitend regels voor de bedrijven en voorzieningen die zich in het plangebied van dit bestemmingsplan mogen vestigen. Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt begrensd door de A2/N2, Anthony Fokkerweg, het Beatrixkanaal, Oirschotsedijk en De Landsard. De (bouw- en gebruiks)regels voor bedrijven in de directe omgeving van deze bewoners zijn opgenomen in de bestemmingsplannen Goederendistributiecentrum Acht 2007 en Bedrijventerrein GDC-Noord 2009.  

Reactie 4: Door nog meer bedrijvigheid in hun (woon)omgeving toe te voegen vrezen zij voor nog meer hinder.

Gemeentelijk standpunt reactie 4: De in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling ligt hemelsbreed op circa 1,5 km van de betreffende woning. De voorgestane ontwikkeling heeft geen of een zeer geringe directe invloed op de woonomgeving van deze bewoners.

Reactie 5: Volgens deze bewoners kan dit een waardedaling van hun pand en de grond veroorzaken.

Gemeentelijk standpunt reactie 5: Ingeval deze bewoners van mening zijn dat hun pand en de grond door de vaststelling van het bestemmingsplan in waarde dalen kan eventueel een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade worden ingediend. Het indienen van een dergelijke aanvraag is mogelijk als het onderhavige bestemmingsplan onherroepelijk is. Zo'n aanvraag wordt in een aparte procedure afgehandeld.

Ad 2: Lingeman/Ritsema Rentmeesters en makelaars BV, namens bewoners in het plangebied.

Reactie 1: Het perceel aan de Rijtackerweg 15 krijgt gedeeltelijk de bestemming 'Wonen', 'Natuur - 1' en 'Natuur - 2'. Een deel van het bestaande hoofdgebouw ter plaatse van de bestemming 'Wonen' valt buiten het bouwvlak. Op basis van de regels mag het hoofdgebouw uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak worden gesitueerd. Verzocht wordt dit bouwvlak te vergroten waardoor het gehele gebouw in het bouwvlak is gesitueerd.

Gemeentelijk standpunt reactie 1: Het bestaande hoofdgebouw ligt volledig ter plaatse van het bouwvlak. De delen die buiten het bouwvlak liggen zijn zogenoemde aan-, uit- of bijgebouwen. Deze aan -, uit- of bijgebouwen hoeven niet noodzakelijkerwijs ter plaatse van het bouwvlak te liggen.

Reactie 2: Op een groot deel van het perceel aan de Rijtackerweg 15 rusten de bestemmingen 'Natuur - 2' en 'Natuur - 1'. De delen van het perceel met deze bestemmingen worden al jaren op dezelfde wijze gebruikt en beheert als erf en tuin behorende bij het woonhuis. De bestemmingen 'Natuur - 2' en 'Natuur - 1' zijn niet in overeenstemming met het dit (huidige) gebruik. Verder staat er een gebouw ter plaatse van de bestemming 'Natuur - 2' dat al jarenlang wordt gebruikt voor de opslag van goederen (agrarische machines en werktuigen). Op basis van de regels zijn ter plaatse van de bestemming 'Natuur - 2' geen gebouwen toegestaan. Verzocht wordt het gehele perceel aan de Rijtackerweg 15 te bestemmen voor 'Wonen', waarbij alle huidige gebouwen en verhardingen worden toegestaan.

Gemeentelijk standpunt reactie 2: Op basis van het nu nog geldende bestemmingsplan ("Buitengebied") geldt ter plaatse van deze delen van het perceel de bestemming 'bos en natuur (GHS)'. Gronden met deze bestemming zijn volgens dit plan bedoeld voor:

  • behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, aardkundige waarden en/of archeologische waarden;
  • voor extensief agrarisch gebruik, passend bij behoud van de aanwezige natuurwaarden;
  • extensief recreatief medegebruik;
  • bosbouw en houtproductie;
  • poelen;
  • bestaande perceelsontsluitingen;
  • waterhuishoudkundige doeleinden.

Verder is, voor zover relevant, bepaald dat ter plaatse van deze bestemming uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan vrijstelling verlenen - aldus dit bestemmingsplan - voor gebouwen en bouwwerken die gericht zijn op het natuurbelang of de natuurbeleving, zoals uitkijktorens, kijkhutten en vleermuiskelders, en met een bebouwingshoogte van maximaal 6 meter.

Het gebruik van deze grond als erf en tuin behorende bij het woonhuis en het gebouw zijn derhalve strijdig met deze bestemming. Het overgangsrecht van dit bestemmingsplan bepaalt dat het gebruik van de gronden en/of opstallen, dat strijdig is met het plan ten tijde van in werking treden van het plan (april 2007 in werking) mag worden voortgezet. Dit geldt niet als dit gebruik reeds onwettig was op grond van het (voorgaande) bestemmingsplan en dit gebruik is aangevangen nadat dit vorige bestemmingsplan in werking is getreden.

Het bestemmingsplan dat van toepassing was voorafgaand aan het bestemmingsplan “Buitengebied” was het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Strijp 1998” (september 1999 in werking). Ingevolge dat bestemmingsplan was de grond ter plaatse van de bewuste delen van het perceel bestemd voor 'multifunctioneel bosgebied'. Gronden met deze bestemming zijn volgens dit plan bedoeld voor:

  • de duurzame instandhouding van het bos met daarop afgestemd bosbouw;
  • het behoud en/of herstel van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • extensieve recreatie.

Ter plaatse van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd passende in de bestemming en tot een hoogte van 2,5 meter. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan vrijstelling verlenen - aldus dit bestemmingsplan - mits de bouwwerken dienen voor het beheer, onderhoud of exploitatie van de gronden overeenkomstig de bestemming en verder voor bouwwerken die dienen voor extensieve recreatie. Op basis van de regels in het oude bestemmingsplan (“Landelijk Gebied Strijp 1998”) was het gebruik van deze grond als erf en tuin behorende bij het woonhuis al niet toegestaan. Op basis van een luchtfoto uit 1998 blijkt echter dat deze gronden destijds al als zodanig in gebruik waren en was het gebouw al aanwezig. Op basis van het overgangsrecht mag het gebruik van de betreffende gronden en/of opstallen dus worden voortgezet.

Het deel van het perceel met de bestemming 'Natuur - 1' wordt in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant aangemerkt als ecologische hoofdstructuur (EHS). De aanduiding EHS strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Het bestemmingsplan moet regels bevatten ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Zolang de ecologische hoofdstructuur niet is gerealiseerd is de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit toegelaten, aldus de Verordening. Vanwege de schaalgrootte van de kaarten van de Verordening ruimte is waarschijnlijk ten onrechte deze aanduiding geplaatst op een klein deel van een tuin behorende bij een woning. Vanwege het vorenstaande en omdat deze gronden zeker al sinds 1998 als tuin in gebruik zijn en het gebruik als tuin volgens de Verordening ruimte mag worden voortgezet, wordt de bestemming ter plaatse gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Het gebruik van dit deel als tuin of erf behorende bij een woning wordt geacceptabel geacht mits zo min mogelijk bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Daarom is een aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' opgenomen ter plaatse.

Het deel van het perceel met de bestemming 'Natuur - 2' is in het gemeentelijk 'Groenbeleidsplan 2001' (zie paragraaf 3.9.1) in de kaart 'Ruimtelijke Strategieën' aangeduid als 'integrale ontwikkeling groen-rood'. In een dergelijk gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden: Het betreft hier ontwikkelingslocaties. Het accent ligt op behoud en integrale ontwikkeling van zowel groene functies als van woon- en werkgebieden. Er wordt op structuurvisieniveau een verweving van stad en natuur nagestreefd, waarbij de rode ontwikkeling de kosten van de groene ontwikkeling draagt. Voor Brainport Industries Campus e.o. geldt een ruimtelijke verdeling van 60 % natuurontwikkeling/recreatie en 40 % bedrijvencampus. Het gebruik van dit deel als tuin of erf behorende bij een woning wordt geacceptabel geacht mits zo min mogelijk bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Daarom is een aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' opgenomen ter plaatse.

Reactie 3.1: Een groot deel van het gebied ten zuiden van het perceel Rijtackerweg 15 is in het nu nog geldende bestemmingsplan Buitengebied bestemd als 'agrarisch gebied met landschappelijke en abiotische waarden (GHS)'. Deze bestemming wordt middels voorliggend bestemmingsplan gewijzigd in een bedrijvenbestemming. Deze wijziging zal een negatieve invloed hebben op het landschap, de zogenoemde abiotische waarde en op de beleving van het gebied op het punt van recreatie. Bovendien heeft het gevolgen voor de waarde van eigendommen in het gebied. Over de nieuwe bedrijvenbestemming zijn de volgende vragen:

Gemeentelijk standpunt reactie 3.1: In het MER (Milieueffectrapport gebiedsontwikkeling Brainport Park  (Bijlage 6 bij deze toelichting) wordt het milieubelang van de voorgenomen samenhangende ontwikkelingen in en rond Brainport Park volwaardig in beeld gebracht. Daarin worden alle relevante milieuaspecten van de 1e cluster van Brainport Industries Campus in beeld gebracht. In hoofdstuk 11 van dit MER is een effectbeoordeling opgenomen van de voorgenomen ontwikkeling op de ruimtelijke kwaliteit. Daaruit komt naar voren dat in het totaal bezien de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde voor vele gebruikers in het plangebied licht toeneemt in 2020.

Voor de ontwikkeling van BIC is verder een Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus opgesteld (Bijlage 3  bij deze toelichting). Daarin zijn onder andere de ruimtelijke uitgangspunten en ambities voor deze bedrijvencampus vastgelegd. De landschappelijk inpassing van BIC in het gebied, alsmede de beeldkwaliteit van de gebouwen en de ambities voor de openbare ruimte zijn daarin vastgelegd.

Ingeval deze bewoners van mening zijn dat hun pand en de grond door de vaststelling van het bestemmingsplan in waarde dalen kan eventueel een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade worden ingediend. Het indienen van een dergelijke aanvraag is mogelijk als het onderhavige bestemmingsplan onherroepelijk is. Zo'n aanvraag wordt in een aparte procedure afgehandeld.

Reactie 3.2: Hoe zal de verkeersafhandeling in het gebied plaatsvinden en waar wordt geparkeerd?

Gemeentelijk standpunt reactie 3.2: Parkeren zal plaatsvinden in een gebouwde parkeervoorziening ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - 4' op de verbeelding, kaart 1. De 1e cluster van BIC wordt tijdelijk ontsloten via de Landsard op de Oirschotsedijk. Deze ontsluiting wordt na de realisatie van de 2e cluster van BIC omgevormd tot de HOV-verbinding tussen de luchthaven Eindhoven en het centrum van Eindhoven. In die eindsituatie wordt het deel van BIC ten zuiden van de Oirschotsedijk via de westzijde over het Beatrixkanaal ontsloten op de Spottersweg (zie figuur 4.2, hoofdstuk 4.2.2. van het MER).

Reactie 3.3: Op het zandpad naast de woning aan de Rijtackerweg 15 rust de bestemming 'Verkeer'. Wordt dit pad gebruikt voor de afhandeling van gemotoriseerd verkeer van bezoekers en/of bevoorrading?

Gemeentelijk standpunt reactie 3.3: Op dit pad rust de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Op gronden met deze bestemming zijn - voor zover van belang - pleinen en andere verblijfsgebieden en voet- en fietspaden toegestaan. Wegen ter ontsluiting van het eerste bouwcluster zijn ter plaatse van deze bestemming niet toegestaan.

Reactie 3.4: De ontsluiting van de gebouwen achter op het perceel Rijtackerweg 15 is via het zandpad. Blijft deze ontsluiting in stand of komt er een nieuwe ontsluiting vanaf het perceel aan de Rijtackerweg 15 direct naar de Landsard?

Gemeentelijk standpunt reactie 3.4: Ter plaatse van dit zandpad geldt de bestemming 'Natuur - 1'. Gronden met deze bestemming zijn vooral bedoeld voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur en ecologische waarden. Ter plaats zijn onder andere infrastructurele voorzieningen toegestaan, voor zover het betreft onverharde wegen en paden. Dus een bestaand zandpad en het gebruik daarvan past binnen deze bestemming.

Reactie 3.5: Het bouwvlak op de verbeelding loopt niet tot aan de gevellijn. Klopt dit?

Gemeentelijk standpunt reactie 3.5: Het bouwvlak op blad 1 van de verbeelding behorende bij het ontwerp bestemmingsplan loopt tot aan de gevellijn.

Reactie 3.6: Slechts voor een deel van het bouwvlak wordt een maximale bouwhoogte aangegeven van 8 meter. Ter plaatse van het overige deel van het bouwvlak wordt geen maximale bouwhoogte aangegeven. Klopt dit?

Gemeentelijk standpunt reactie 3.6: Op basis van de regels en de verbeelding (blad 1) behorende bij het ontwerp bestemmingsplan is een maximale bouwhoogte van 20 meter toegestaan in het gehele bouwvlak van de verschillende bedrijvenbestemmingen.

Reactie 4: Het voorontwerp van het bestemmingsplan is slechts 4 weken ter visie gelegd. Gelet op deze korte termijn kan het zijn dat zaken over het hoofd zijn gezien. Er wordt een voorbehoud gemaakt om deze reactie aan te vullen als het nodig wordt geacht.

Gemeentelijk standpunt reactie 4: In voorliggend ontwerp van het bestemminsplan zijn - voor zover mogelijk - alle relevante belangen en aspecten in deze toelichting in beeld gebracht.

Ad 3: Kusters Logistics B.V.

Reactie 1: Leegstand is een breed gedragen punt van zorg op de bestaande industrieterreinen in Eindhoven en omgeving. De actuele leegstand groeit naar 20%. Dit geldt voor zowel bedrijfshallen als kantoren. Gelet hierop moet eerst uitgebreid stil worden gestaan bij de "Ladder voor duurzame verstedelijking".

Gemeentelijk standpunt reactie 1: In paragraaf 3.2.3 van deze toelichting wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' afgelopen en verantwoord. Verder is in Bijlage 1 van deze toelichting een actueel marktonderzoek (Stec Groep, juni 2015) opgenomen. De Stec Groep komt tot de conclusie dat voor de korte termijn een actuele regionale behoefte bestaat aan een campus van ongeveer 10 tot 20 ha. (netto) ruimte. De conclusie van het doorlopen van deze 'ladder' is dat in Brainport Eindhoven Brainport Park de enige locatie is die de mogelijkheden, zowel kwalitatief als kwantitatief, biedt voor het realiseren van BIC. Andere terreinen en locaties in de regio bieden te weinig ruimte, kunnen het gehele concept (met doorgroei) niet huisvesten en kunnen niet de uitstraling leveren die voor (toekomstig) personeel én de bedrijven van belang zijn.  

Reactie 2: Er wordt op gewezen dat bij het toepassen van de "Ladder voor duurzame verstedelijking" de definitie van HTMS-bedrijven onvoldoende is uitgewerkt c.q. is afgebakend. Hierdoor is onvoldoende geborgd dat het BIC geen gewoon industrieterrein wordt.

Gemeentelijk standpunt reactie 2: Het campusconcept wordt in voorliggend bestemmingsplan op verschillende manieren geborgd in de regels en de verbeelding. In de regels is bepaald dat uitsluitend bedrijven en voorzieningen die passen in dit campusconcept zijn toegestaan op BIC. Daartoe is bijvoorbeeld bepaald dat uitsluitend kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie zijn toegestaan voor zover deze genoemd zijn in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" in Bijlage 1 bij de regels. Deze "Lijst van bedrijfsactiviteiten" is toegespitst op de doelgroep voor BIC. Verder zijn er (bouw)regels opgenomen die borgen dat de 'fabriek van de toekomst' kan worden gebouwd in een groene en parkachtige omgeving. Het bestaande natuurnetwerk (genaamd Ecologische Hoofdstructuur) in de vorm van vooral bos binnen het plangebied wordt zoveel als mogelijk vastgelegd door middel van de bestemming 'Natuur - 1'.

Voor de ontwikkeling van BIC is bovendien een Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus (15 juni 2015) opgesteld (Bijlage 3 bij deze toelichting). Daarin zijn onder andere de ruimtelijke uitgangspunten en ambities voor deze bedrijvencampus vastgelegd. Dit kwaliteitsboek zal overeenkomstig de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' ter inzage worden gelegd voor inspraak tegelijkertijd met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan. Uiteindelijk zal dit kwaliteitsboek als een welstandsnota zoals bedoeld in artikel 12a Woningwet worden vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven. Dit betekent dat alle vergunningaanvragen voor gebouwen aan de welstandseisen uit dit kwaliteitsboek moeten voldoen.

Gelet op bovenstaande documenten is het campusconcept voor BIC voldoende geborgd.

Reactie 3: Voor het totale gebied van BIC is een onderzoek en visie in voorbereiding inzake de Ecologische Hoofdstructuur. Gelet op diverse provinciale en regionale nota's moet de EHS als onaantastbaar worden beschouwd. Een aanpassing van de EHS en het inleveren van natuur- en bosgebied gaat wel erg kort door de bocht om een vooralsnog niet aantoonbaar economisch doel te realiseren.

Gemeentelijk standpunt reactie 3: Bij voorliggend bestemmingsplan is sprake van een kleinschalige ingreep in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In verband met de beschermde status van deze gebieden moet de aantasting volgens de regels van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant worden gecompenseerd. Daartoe is een compensatieplan opgesteld. Het concept van het zogeheten 'natuurcompensatieplan' is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Deze wordt nader uitgewerkt in afstemming met de provincie. Vervolgens wordt een visie over de EHS in het gehele gebied van BIC opgesteld. Gelet op deze compensatie conform de provinciale regels en de 'ladder'-onderbouwing in paragraaf 3.2.3  achten wij deze kleinschalige ingreep in de EHS verantwoord.

 

Reactie 4: In het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan is de Challengevariant niet in beeld gebracht, noch gekoppeld aan het plan. Omdat de besluitvorming en financiering hierover nagenoeg rond is, wordt er geen meerwaarde gezien in tijdelijke voorzieningen ter ontsluiting van BIC.

Gemeentelijk standpunt reactie 4: In het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan was een deel van de tijdelijke ontsluiting voorzien in een gebied ten westen van de weg de Landsard. Uiteindelijk is in voorliggend ontwerp bestemmingsplan voor een andere oplossing gekozen voor de tijdelijke ontsluiting van BIC, cluster 1. Er wordt gebruik gemaakt van de weg de Landsard, die daartoe vooruitlopend op het gebruik als HOV-route, wordt verbreed.

Omdat voorliggend bestemmingsplan en het bestemmingsplan voor de 'Challenge variant' wat betreft planning een verschillende dynamiek hebben, lopen deze procedures niet gelijktijdig.

Reactie 5: Het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan is op diverse onderdelen niet compleet. Er wordt het recht voorbehouden om terug te komen op de onderdelen die niet compleet zijn.

Gemeentelijk standpunt reactie 5: In voorliggend ontwerp van het bestemminsplan zijn - voor zover mogelijk - alle relevante belangen en aspecten in deze toelichting in beeld gebracht.

Reactie 6: In het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan is geen enkele relatie te vinden met flankerend beleid voor de bestaande industrieterreinen. Indien de leegstand niet gekeerd wordt door erkenning van de kwaliteit van het daar gevestigde bedrijfsleven enerzijds een een gezamenlijke aanpak anderzijds, zal verpaupering toeslaan en zullen investeerders zich op andere regio's richten.

Gemeentelijk standpunt reactie 6: In de onderbouwing en verantwoording van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' in paragraaf 3.2.3 is bij de verantwoording van trede 1 aandacht besteed aan genoemde aspecten. Gelet op deze verantwoording is het aannemelijk dat de ontwikkeling van BIC niet zal leiden tot een zodanige (toename van) leegstand dat dit vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot een onaanvaardbare situatie zal leiden.

Ad 4: Ondernemers Verenigingen Eindhoven (O.V.E.).

Reactie: O.V.E. is de koepelorganisatie van 7 ondernemingsverenigingen in Eindhoven. De reactie van O.V.E. en van Kusters Logistics B.V. (nr. 3) zijn identiek. Voor de inhoud van deze reactie en het gemeentelijk standpunt daarover wordt verwezen naar reactie nummer 3.

Ad 5: Gielissen Technische Bedrijven B.V.

Reactie 1: Er worden grote zorgen geuit omdat in het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan de eerste cluster van BIC onvoldoende wordt geplaatst in BIC in zijn geheel. Wordt deze zorg ook door de provincie gedeeld? Indien BIC in het geheel geen kans van slagen heeft door de hierna vermelde factoren, is de 1e cluster van BIC ook geen wenselijke ontwikkeling. De factoren waarover zorgen worden geuit in relatie tot de ontwikkeling van BIC zijn:

  • I. Ladder duurzame verstedelijking;
  • II. borging doelstellingen BIC;
  • III. ILS;
  • IV. Ke geluidzone;
  • V. risicocontouren;
  • VI. wetgeving rondom externe veiligheid luchthaven;
  • VII. EHS;
  • VIII. mobiliteit en bereikbaarheid (o.a. Challenge-variant en NS station);
  • IX. verwerving gronden.

Gemeentelijk standpunt reactie 1: In het MER (Milieueffectrapport gebiedsontwikkeling Brainport Park, Bijlage 6 bij deze toelichting) wordt het milieubelang van de voorgenomen samenhangende ontwikkelingen in en rond Brainport Park volwaardig in beeld gebracht. Daarin worden dus de milieuaspecten van de 1e cluster van Brainport Industries Campus in beeld gebracht in relatie tot de gehele ontwikkeling van BIC en in relatie tot de andere samenhangende ontwikkelingen in Brainport Park. Verder is voor de ontwikkeling van BIC een Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus (15 juni 2015) opgesteld (Bijlage 3 bij deze toelichting). Daarin zijn onder andere de ruimtelijke uitgangspunten en ambities voor deze bedrijvencampus vastgelegd. Dit kwaliteitsboek zal overeenkomstig de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' ter inzage worden gelegd voor inspraak tegelijkertijd met het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan. Uiteindelijk zal dit kwaliteitsboek als een welstandsnota zoals bedoeld in artikel 12a Woningwet worden vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven. Dit betekent dat alle vergunningaanvragen voor gebouwen aan de welstandseisen uit dit kwaliteitsboek moeten voldoen.

Gelet op bovenstaande documenten wordt de 1e cluster van BIC voldoende geplaatst in het totale concept voor BIC.

I Ladder duurzame verstedelijking; In paragraaf 3.2.3 van deze toelichting wordt de 'ladder voor duurzame verstedelijking' afgelopen en verantwoord. Verder is in Bijlage 1 van deze toelichting een actueel marktonderzoek (Stec Groep, juni 2015) opgenomen. De Stec Groep komt tot de conclusie dat voor de korte termijn een actuele regionale behoefte bestaat aan een campus van ongeveer 10 tot 20 ha. (netto) ruimte. De conclusie van het doorlopen van deze 'ladder' is dat in Brainport Eindhoven Brainport Park de enige locatie is die de mogelijkheden, zowel kwalitatief als kwantitatief, biedt voor het realiseren van BIC. Andere terreinen en locaties in de regio bieden te weinig ruimte, kunnen het gehele concept (met doorgroei) niet huisvesten en kunnen niet de uitstraling leveren die voor (toekomstig) personeel én de bedrijven van belang zijn.

II Borging doelstellingen BIC; Het campusconcept wordt in voorliggend bestemmingsplan op verschillende manieren geborgd in de regels en de verbeelding. In de regels is bepaald dat uitsluitend bedrijven en voorzieningen die passen in dit campusconcept zijn toegestaan op BIC. Daartoe is bijvoorbeeld bepaald dat uitsluitend kennisintensieve bedrijven in de toelever- en maakindustrie zijn toegestaan voor zover deze genoemd zijn in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" in Bijlage 1 bij de regels. Deze "Lijst van bedrijfsactiviteiten" is toegespitst op de doelgroep voor BIC. Verder zijn er (bouw)regels opgenomen die borgen dat de 'fabriek van de toekomst' kan worden gebouwd in een groene en parkachtige omgeving. Het bestaande natuurnetwerk (genaamd Ecologische Hoofdstructuur) in de vorm van vooral bos binnen het plangebied wordt zoveel als mogelijk vastgelegd door middel van de bestemming 'Natuur - 1'.

III ILS: In paragraaf 3.2.5 (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)) wordt ingegaan op de belemmeringen die onder andere de luchthaven Eindhoven opwerpt voor ontwikkelingen in de omgeving van de luchthaven. De ILS geeft hoogtebeperkingen binnen onderhavig plangebied. In november 2014 is door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR), de aanvaardbaarheid van de beoogde ontwikkeling op de functionaliteit van de ILS onderzocht. Uit de toen verrichte computersimulatie bleek dat de beïnvloeding van toekomstige bebouwing ter plaatse van BIC, cluster 1, op de ILS binnen aanvaardbare normen blijft indien de bouwhoogte wordt aangehouden zoals opgenomen in verbeelding behorende bij het voorontwerp bestemmingsplan. Omdat er enige wijzigingen in de bebouwing hebben plaatsgevonden ten opzichte van het voorontwerp, is de bebouwing uit het ontwerp wederom voorgelegd bij Defensie om te toetsen of deze geen belemmeringen opwerpen.

IV Ke geluidzone: Met ingang van 1 oktober 2014 is het luchthavenbesluit Eindhoven in werking getreden waarin een 'nieuwe' 35 Ke geluidszone is opgenomen. Deze Ke contour ligt nagenoeg niet meer ter plaatse van onderhavig plangebied. Deze Ke geluidszone uit het luchthaven Eindhoven worden bij de eerstvolgende wijziging van het Rarro en Barro meegenomen. Deze Ke geluidzone werkt derhalve niet belemmerd voor deze ontwikkeling van BIC.

V Risicocontouren: In hoofdstuk 4.5 wordt een volledige afweging gemaakt over alle relevante aspecten met betrekking tot externe veiligheid. Uit deze afweging blijkt dat de voorgestane ontwikkeling van BIC, cluster 1, aanvaardbaar wordt geacht vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

VI Wetgeving rondom externe veiligheid luchthaven: In hoofdstuk 4.5 wordt ook op dit aspect nader ingegaan.

VII EHS: Bij voorliggend bestemmingsplan is sprake van een kleinschalige ingreep in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In verband met de beschermde status van deze gebieden moet de aantasting volgens de regels van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant worden gecompenseerd. Daartoe is een compensatieplan opgesteld. Het concept van het zogeheten 'natuurcompensatieplan' is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Deze wordt nader uitgewerkt in afstemming met de provincie. Gelet op deze compensatie conform de provinciale regels en de 'ladder'-onderbouwing in paragraaf 3.2.3 achten wij deze kleinschalige ingreep in de EHS verantwoord.

VIII Mobiliteit en bereikbaarheid (o.a. Challenge-variant en NS station): In het MER (Milieueffectrapport gebiedsontwikkeling Brainport Park, Bijlage 6 bij deze toelichting) wordt het milieubelang van de voorgenomen samenhangende ontwikkelingen in en rond Brainport Park volwaardig in beeld gebracht. In het MER wordt dus ook aandacht besteed aan genoemde aspecten. Bovendien zijn in hoofdstuk 3.8 deze aspecten nader verantwoord voor de 1e cluster van BIC.

IX verwerving gronden: Dit aspect is nader belicht in hoofdstuk 3.6.

Reactie 2:Het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan is op diverse onderdelen niet compleet. Hierdoor kan op die onderdelen geen goede mening worden gevormd. Er wordt het recht voorbehouden om terug te komen op de onderdelen die niet compleet zijn.

Gemeentelijk standpunt reactie 2: In voorliggend ontwerp van het bestemminsplan zijn - voor zover mogelijk - alle relevante belangen en aspecten in deze toelichting in beeld gebracht.

Reactie 3: In het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan is de Challenge-variant niet in beeld gebracht, noch gekoppeld aan het plan. Het bestemmingsplan voor de Challenge-variant moet tenminste gelijktijdig met voorliggend bestemmingsplan vastgesteld te worden. Ten aanzien van dit aspect worden de volgende vragen gesteld:

3.1 Waarom wordt voor een tijdelijke ontsluiting gekozen? Waarom wordt niet een deel van de Challenge-variant aangelegd?

3.2 Als dan voor een tijdelijke variant moet worden gekozen, waarom dan de keuze voor een variant waardoor de EHS wordt aangetast en die uitkomt op de 'groene corridor'?

3.3 Hoe tijdelijk is de tijdelijke ontsluiting?

3.4 Wat is de invloed van de tijdelijke ontsluiting op de omgeving, met name op bedrijventerrein GDC Acht en Eindhoven Airport?

3.5 Wat is de status van het nieuw geplande NS Station Acht?

3.6 Hoe is de langzaamverkeerroute aangesloten op het omliggende gebied?

Gemeentelijk standpunt reactie 3.1+ 3.2: In het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan was een deel van de tijdelijke ontsluiting voorzien in een gebied ten westen van de weg de Landsard. Uiteindelijk is in voorliggend ontwerp bestemmingsplan voor een andere oplossing gekozen voor de tijdelijke ontsluiting van BIC, cluster 1. Er wordt gebruik gemaakt van de weg de Landsard, die daartoe vooruitlopend op het gebruik als HOV-route, wordt verbreed.

Gemeentelijk standpunt reactie 3.3 +3.4: In het MER (Milieueffectrapport gebiedsontwikkeling Brainport Park, Bijlage 6 bij deze toelichting) zijn de infrastructurele maatregelen voor de 1e cluster van BIC en voor heel het zuidelijk deel van BIC opgenomen. Daaruit blijkt dat de 1e cluster van BIC (tijdelijk) wordt ontsloten via de Landsard op de Oirschotsedijk. Deze ontsluiting wordt na de realisatie van de 2e cluster van BIC omgevormd tot de HOV-verbinding tussen de luchthaven Eindhoven en het centrum van Eindhoven. In de eindsituatie wordt het deel van BIC ten zuiden van de Oirschotsedijk via de westzijde over het Beatrixkanaal ontsloten op de Spottersweg (zie figuur 4.2, hoofdstuk 4.2.2. van het MER).

Gemeentelijk standpunt reactie 3.5: Dit station heeft op dit moment nog geen status.

Gemeentelijk standpunt reactie 3.6: In het "Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus" (Bijlage 3 bij deze toelichting) zijn onder andere de ruimtelijke uitgangspunten en ambities voor deze bedrijvencampus vastgelegd. Daarin zijn ook de ambities voor de openbare ruimte vastgelegd.

Reactie 4.1: Het is zorgwekkend dat de ladder voor duurzame verstedelijking in het voorontwerp van het bestemmingsplan nog niet volledig is onderbouwd. Deze afweging zou het startpunt moeten zijn bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan.

Gemeentelijk standpunt reactie 4.1: Verwezen wordt naar het gemeentelijk standpunt bij reactie 1.

Reactie 4.2: In de notitie Brabantse Campussen (augustus 2011) is het begrip campus gedefinieerd en zijn de (basis)eisen vastgesteld. Vermeld moet worden hoe BIC hierin past. Verder moet het campusprofiel van BIC worden beschreven.

Gemeentelijk standpunt reactie 4.2: BIC wordt ontwikkeld als campus conform het provinciaal beleid inzake campussen (zie paragraaf 3.2.3.2.). Verder wordt het campusconcept in voorliggend bestemmingsplan op verschillende manieren geborgd in de regels en de verbeelding (zie gemeentelijk standpunt bij reactie 1).

Reactie 4.3: De in de Verordening ruimte 2014 opgenomen verplichting tot uitgebreide motivering en verantwoording waarom en hoe de ontwikkeling plaatsvindt is niet verwerkt in het voorontwerp.

Gemeentelijk standpunt reactie 4.3: In paragrafen 3.2.3 (Ladder voor duurzame verstedelijking) en 3.3.4 (Verordening ruimte) wordt uitgebreid ingegaan op dit aspect.

Reactie 4.4: Verder wordt flankerend beleid met betrekking tot de omliggende bedrijventerreinen gemist.

Gemeentelijk standpunt reactie 4.4: In de onderbouwing en verantwoording van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' in paragraaf 3.2.3 is bij de verantwoording van trede 1 aandacht besteed aan genoemde aspecten. Gelet op deze verantwoording is het aannemelijk dat de ontwikkeling van BIC niet zal leiden tot een zodanige (toename van) leegstand dat dit vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot een onaanvaardbare situatie zal leiden.

Reactie 5: De doelstellingen van BIC zijn onvoldoende geborgd waardoor BIC een regulier bedrijventerrein kan worden.

Gemeentelijk standpunt reactie 5: Verwezen wordt naar het gemeentelijk standpunt bij reactie 1.

Reactie 6: De gevolgen van de ILS, de Ke-geluidszone, de risicocontouren en de Wet Luchtvaart zijn van invloed op BIC.

6.1: Door de inwerkingtreding van het luchthavenbesluit Eindhoven is de 35 Ke contour gewijzigd. Het Rarro laat een veel ruimere geluidszone zien. Hoe zit dit?

Gemeentelijk standpunt reactie 6.1: Verwezen wordt naar het gemeentelijk standpunt bij reactie 1.

6.2: Onduidelijk is hoe het kan dat de PR 10-6/jaar risicocontour op basis van het luchthavenbesluit Eindhoven zo is gewijzigd.

Gemeentelijk standpunt reactie 6.2: Eind 2009 is de Regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving moet een luchthavenbesluit worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Het Luchthavenbesluit Eindhoven is op 1 oktober 2014 in werking getreden, zonder dat daarin regels over externe veiligheid zijn opgenomen. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het MER zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven.

 

6.3: Voor een militair vliegveld kan de minister van Defensie besluiten om regels inzake externe veiligheid op te nemen in het luchthavenbesluit. Het is niet duidelijk wat een dergelijk besluit voor invloed zal hebben op BIC, cluster 1 en BIC in het geheel.

Gemeentelijk standpunt reactie 6.3: In een brief van 28 oktober 2009 van het (voormalig) Ministerie van VROM is het ruimtelijke interimbeleid voor externe veiligheid voor de luchthaven Eindhoven opgenomen. In de bijlage van deze brief staan de voorwaarden opgenomen waaraan een gemeente zich moeten houden binnen de 10-6 en 10-5 plaatsgebonden risicocontouren van luchthaven Eindhoven. Dit beleid betekent dat:

  • er geen objecten mogen worden geprojecteerd in de 10-5 PRcontour waar mensen verblijven;
  • voor zogenoemde 'pijplijnplannen' (voor gemeente Eindhoven zijn dat BIC en GDC Acht Noord) binnen de 10-6 PRcontour geldt een personendichtheid van 100 personen per hectare (richtwaarde) waarbij de bebouwing zo laag mogelijk wordt gehouden;
  • functies voor groepen beperkt zelfredzame mensen, grote publiekstrekkers en evenementen worden uitgesloten.

De "oude" 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontour van luchthaven Eindhoven liggen niet over onderhavig plangebied. De "nieuwe" 10-6 en 10-5 plaatsgebonden risicocontouren op basis van het luchthavenbesluit Eindhoven liggen ook niet over onderhavig plangebied. Deze risicocontouren werken daarom niet belemmerend voor voorliggend bestemmingsplan.

Reactie 7: Voor het totale gebied van BIC is een onderzoek en visie in voorbereiding inzake de Ecologische Hoofdstructuur/natuur en compensatie. De uitkomst van dit onderzoek is van groot belang voor BIC.

Gemeentelijk standpunt reactie 7: Verwezen wordt naar het gemeentelijk standpunt bij reactie 1.

Reactie 8: Van veel voorzieningen die van belang zijn voor het slagen van de campus, is niet bekend of niet toegelicht in het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan, wat de status is. Voorbeelden hiervan zijn: Brainport Boulevard, urgentieprogramma 2011-2015 uit het uitvoeringsprogramma Brainport 2020, HOV-verbinding, het Groene Raamwerk.

Gemeentelijk standpunt reactie 8: De genoemde aspecten worden nader toegelicht in het MER (zie Bijlage 6  bij deze toelichting) en het Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus (zie Bijlage 3 bij deze toelichting).

Reactie 9: Wat wordt bedoeld met de zin: "Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter." in hoofdstuk 5 (Waterparagraaf)?

Gemeentelijk standpunt reactie 9: Dit bestemmingsplan is geen conserverend bestemmingsplan en deze zin wordt daarom verwijderd uit de toelichting.

Reactie 10: Is de anterieure overeenkomst, die genoemd wordt in hoofdstuk 8, al gesloten?

Gemeentelijk standpunt reactie 10: Daar wordt aan gewerkt.

 

Reactie 11: De procedure in hoofdstuk 9 is niet compleet waardoor niet duidelijk is wat de planning is en wat de volgende stappen zijn.

Gemeentelijk standpunt reactie 11: De planning is er op gericht om het bestemmingsplan te laten vaststellen door de gemeenteraad op 15 december 2015.

Ad 6: Van Rooijen Logistiek B.V.

Reactie: De reactie van Van Rooijen Logistiek B.V. en van Kusters Logistics B.V. (nr. 3) zijn identiek. Voor de inhoud van deze reactie en het gemeentelijk standpunt daarover wordt verwezen naar reactie nummer 3.

Ad 7: Goevaers & Zonen Bouwonderneming B.V.

Reactie: De reactie van Goevaers & Zonen Bouwonderneming B.V. en van Gielissen Technische Bedrijven (nr. 5) zijn identiek. Voor de inhoud van deze reactie en het gemeentelijk standpunt daarover wordt verwezen naar reactie nummer 5.

Ad 8: Scherpenhuizen B.V.

Reactie: De reactie van Scherpenhuizen B.V. en van Gielissen Technische Bedrijven (nr. 5) zijn identiek. Voor de inhoud van deze reactie en het gemeentelijk standpunt daarover wordt verwezen naar reactie nummer 5.

Ad 9: De Burgh Acht B.V.

Reactie: De reactie van De Burgh Acht B.V. en van Kusters Logistics B.V. (nr. 3) zijn identiek. Voor de inhoud van deze reactie en het gemeentelijk standpunt daarover wordt verwezen naar reactie nummer 3.

Ad 10: Truck Stop Acht B.V.

Reactie: De reactie van Truck Stop Acht B.V. en van Kusters Logistics B.V. (nr. 3) zijn identiek. Voor de inhoud van deze reactie en het gemeentelijk standpunt daarover wordt verwezen naar reactie nummer 3.

Ad 11: TNT Express

Reactie: De reactie van TNT Express en van Gielissen Technische Bedrijven (nr. 5) zijn identiek. Voor de inhoud van deze reactie en het gemeentelijk standpunt daarover wordt verwezen naar reactie nummer 5.

Ad 12: Wester Transport Eindhoven B.V.

Reactie: De reactie van Wester Transport Eindhoven B.V. en van Gielissen Technische Bedrijven (nr. 5) zijn identiek. Voor de inhoud van deze reactie en het gemeentelijk standpunt daarover wordt verwezen naar reactie nummer 5.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, tezamen met het Milieueffectrapport gebiedsontwikkeling Brainport Park, het ontwerp Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus en het concept verzoek wijziging begrenzing ecologische hoofdstructuur, voor een periode van tien weken met ingang van donderdag 16 juli 2015 tot en met woensdag 23 september 2015 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Vanaf 13 augustus t/m 23 september 2015 is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan en de 3 andere hierboven genoemde documenten kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 12 augustus 2015 gepubliceerd. Dezelfde kennisgeving is ook vóór de zomervakantie (d.d. 15 juli 2015) in het weekblad Groot Eindhoven en de staatscourant gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.bestemmingsplannen.eindhoven.nl en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Tijdens deze periode van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan en de 3 andere documenten is tevens een informatieavond georganiseerd d.d. 9 september 2015. De gemeenten Eindhoven en het Eindhovense bedrijf KMWE, dat als eerste verhuist naar BIC, hebben tijdens deze bijeenkomst informatie gegeven over de voorgestane ontwikkeling van Brainport Industries Campus. Vervolgens is er gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en napraten over de volgende deelaspecten:

  • Brainport Park; groen en wegenstructuur;
  • Brainport Industries Campus; campus van de toekomst;
  • Brainport Industries Campus; fabriek van de toekomst;
  • Bestemmingsplan, MER en Kwaliteitsboek.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 24 zienswijzen ontvangen.

9.5 Procedure milieueffectrapportage (m.e.r.)

De wet verplicht om bij de start van een m.e.r.-procedure 'een ieder' de gelegenheid te geven suggesties te doen voor de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen milieueffectrapport (MER}. Voor de m.e.r.-procedure voor gebiedsontwikkeling Brainport Park is bij deze raadpleging gekozen voor het opstellen, publiceren en ter inzage leggen van de "Notitie Reikwijdte en Detailniveau Milieueffectrapportage Gebiedsontwikkeling Brainport Park", projectnummer 243878, d.d. 17 februari 2015.

Voordat het MER wordt opgesteld vindt een openbare kennisgeving plaats. De kennisgeving is het bekend maken van het voornemen om de bestemmingsplannen te wijzigen en de daarbij horende m.e.r.-procedure te doorlopen. Deze kennisgeving is gedaan door het bevoegd gezag, in dit geval van de gemeenten Eindhoven, Best en Oirschot, in de publicatie over bovengenoemde Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Deze is gepubliceerd in de huis-aan-huisbladen van de verschillende gemeenten (d.d. 11 maart in Groot Eindhoven) en op de websites van de gemeenten gezet. De publicatie geeft aan hoe de omgeving wordt betrokken en wanneer inspraakreacties kunnen worden ingediend op de voorgenomen milieueffectrapportage.

Tijdens de periode van ter inzage legging van vier weken (van 12 maart t/m 9 april 2015) kan iedereen schriftelijk reageren op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau en zijn/haar mening geven over wat onderzocht moet worden in het MER en op welke manier.

Tijdens deze periode van terinzagelegging van de NRD is tevens een informatieavond georganiseerd d.d. 26 maart 2015. De gemeenten Eindhoven, Best en Oirschot hebben tijdens deze bijeenkomst informatie gegeven over de Notitie Reikwijdte en Detailniveau Gebiedsontwikkeling Brainport Park, er zijn vragen beantwoord en er is informatie gegeven over de verdere voortgang van het project.

Tervisielegging MER bij het ontwerpbestemmingsplan BIC cluster 1

Het MER (Milieueffectrapport Gebiedsontwikkeling Brainport Park) is 10 weken ter visie gelegd met ingang van donderdag 16 juli 2015 tot en met woensdag 23 september 2015 tezamen met het ontwerpbestemmingsplan van het BIC cluster 1, het ontwerp Kwaliteitsboek Brainport Industries Campus en het concept verzoek wijziging begrenzing ecologische hoofdstructuur. Gedurende deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan, het bijbehorende MER, het Kwaliteitsboek BIC en het concept verzoek herbegrenzing EHS voor individuele, kleinschalige ingreep, indienen. In deze periode zijn het ontwerpbestemmingsplan, het MER, het Kwaliteitsboek BIC en het concept verzoek herbegrenzing EHS ook aangeboden aan verschillende bestuursorganen, zoals het waterschap en omliggende gemeenten. Het MER is tevens aan de Commissie m.e.r. gestuurd voor een toetsingsadvies hoewel dit volgens de Crisis- en herstelwet niet verplicht is.

Tijdens deze periode van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, het MER en de 2 andere documenten is tevens een informatieavond georganiseerd d.d. 9 september 2015. De gemeenten Eindhoven en het Eindhovense bedrijf KMWE, dat als eerste verhuist naar BIC, hebben tijdens deze bijeenkomst informatie gegeven over de voorgestane ontwikkeling van Brainport Industries Campus. Vervolgens is er gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en napraten over de volgende deelaspecten:

  • Brainport Park; groen en wegenstructuur;
  • Brainport Industries Campus; campus van de toekomst;
  • Brainport Industries Campus; fabriek van de toekomst;
  • Bestemmingsplan, MER en Kwaliteitsboek.