Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoekse Lijn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0606.BP0039-0002

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan:
het bestemmingsplan "Hoekse Lijn"  met identificatienummer NL.IMRO.0606.BP0039-0002 van de gemeente Schiedam.
 
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Verbeelding:
de digitale plankaart.
 
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
 
1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels,  regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
 
1.6 Archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.
 
1.7 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.8 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.9 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
 
1.10 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.11 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
   
1.12 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.13 Bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.14 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.15 Molenbiotoop:
de ruimte of beschermingszone rond een molen die nodig is om de vrije windvang en het zicht op de molen te kunnen beschermen.
 
1.16 Nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals voorzieningen ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatienetwerken, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.
 
1.17 Ondergeschikte detailhandel:
niet-zelfstandige detailhandel, uitsluitend zijnde detailhandel die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.
 
1.18 Ondersteunende horeca:
niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.
 
1.19 Overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.20 Overkapping:
een overdekte constructie met maximaal drie wanden waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.
 
1.21 Pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.22 Parkeervoorziening:
een plek die geschikt is en ook gebruikt kan worden om te parkeren en waar het tevens mogelijk is om bepaalde maatregelen te treffen om dat parkeren ook daadwerkelijk mogelijk te maken.
  
1.23 Peil:
a.
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de (ontwerp- of streef-)hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
b.
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein of dak van een parkeervoorziening ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c.
indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil.
 

Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1
(Bouw)hoogte van een bouwwerk
 
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.2
Oppervlakte van een bouwwerk
 
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
 
2.3
Oppervlakte van een overkapping
 
Tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.
 
2.4
Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden:
a.
ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dan wel daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
b.
een liftschacht, liftkoker en (ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van) een technische installatie buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte niet meer bedraagt dan 3,0 meter.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Railverkeer
 
3.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
spoorwegen;
b.
rail- en metroverkeer;
c.
onder- en bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het rail- en metroverkeer;
d.
metro- en/of busstations met daaraan ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en ondersteunende horeca;
e.
verblijfsgebieden;
f.
onder- en bovengrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
g.
gelijkvloers en ongelijkvloers kruisende paden, wegen en trambanen;
h.
geluidwerende voorzieningen;
i.
groenvoorzieningen, taluds en bermen;
j.
tunnels, viaducten, bruggen, duikers en bijbehorende voorzieningen;
k.
voorzieningen ten behoeve van:
 
1.
het regelen, geleiden en bewegwijzeren van het railverkeer, alsmede verlichting;
 
2.
het weren van voorwerpen die de veiligheid van het (rail)verkeer in gevaar kunnen brengen en het beveiligen van het (rail)verkeer;
 
3.
het onderhoud van het spoor, alsmede dienstwegen;
l.
waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
3.2
Bouwregels
 
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
a.
uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b.
de hoogte mag maximaal 10,0 meter bedragen, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf;
c.
in afwijking van het bepaalde onder 3.2 onder a en b zijn stationsgebouwen en overkappingen toegelaten tot een hoogte van 15 meter;
d.
in afwijking van het bepaalde onder 3.2 onder a en b mogen nutsvoorzieningen, evenals technische voorzieningen ten behoeve van de spoorlijn, buiten het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat:
 
1.
het oppervlak van een nutsvoorzieningen niet meer dan 30 m2 bedraagt;
 
2.
het oppervlak van een technische voorziening ten behoeve van de spoorlijn niet meer dan 125 m2 bedraagt;
 
3.
de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
 
4.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
 
4.2
Bouwregels
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvallende bestemming(en), geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd:
 
a.
ter plaatse van de aanduiding ‘Waarde – Archeologie 1’, waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan
2,0 meter beneden het maaiveld;
 
b.
ter plaatse van de aanduiding ‘Waarde – Archeologie 2’, waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan
0,5 meter beneden het maaiveld;
 
c.
ter plaatse van de aanduiding ‘Waarde – Archeologie 3’, waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m2 en die dieper reiken dan 3,0 meter beneden het maaiveld.
 
4.3
Afwijking van de bouwregels
a.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 4.2, voor bouwwerken voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ samenvalt.
b.
Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen.
c.
Aan de afwijking van de bouwregels kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
 
1.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
de verplichting tot het doen van opgravingen;
 
3.
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
4.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1
Algemeen
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
b.
het aanleggen, verdiepen, verbreden van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
c.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d.
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dan wel het indrijven van enig ander voorwerp.
  
4.4.2
Toepassingsbereik
 
Het in 4.4.1 bedoelde verbod geldt voor werken en werkzaamheden:
a.
ter plaatse van de aanduiding ‘Waarde – Archeologie 1’, waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan
2,0 meter beneden het maaiveld;
b.
ter plaatse van de aanduiding ‘Waarde – Archeologie 2’, waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan
0,5 meter beneden het maaiveld;
c.
ter plaatse van de aanduiding ‘Waarde – Archeologie 3’, waarvan de gezamenlijke oppervlakte groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan
3,0 meter beneden het maaiveld.
  
4.4.3
Uitzondering
 
Het in 4.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:
a.
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
c.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering of realisatie van een bouwplan welke is toegelaten op grond van het bepaalde in artikel 4.2 of waarvoor op grond van artikel 4.3 wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
  
4.4.4
Toetsingscriteria en voorwaarden
a.
De in 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:
 
1.
op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar de werken en/of werkzaamheden plaatsvinden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen;
 
2.
de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt.
b.
Aan de in 4.4.1 genoemde vergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
 
1.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
de verplichting tot het doen van opgravingen; of
 
3.
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
 
4.5
Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' wijzigen door de betreffende bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse, op basis van archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1
Bestaande afwijkingen
 
Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.
 
 
6.2
Aangrenzende terreinen
 
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.
 
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1
Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor het (doen) uitoefenen van prostitutie.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1
Vrijwaringszone -molenbiotoop
a.
Binnen de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 100 meter' mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of hoogopgaande beplanting of bomen worden aangebracht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen.
b.
Binnen de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 400 meter' mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of hoogopgaande beplanting of bomen worden aangebracht hoger dan de 1/30ste van de afstand tussen het bouwwerk of de beplanting tot het middelpunt van de molen vermeerderd met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen.
c.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a en b voor het oprichten van nieuwe bebouwing, hoogopgaande beplanting of bomen, voor zover dit is toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 100 meter'  of 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 400 meter' samenvalt, mits:
 
1.
sprake is van een situatie waarin de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt is door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder wordt beperkt, of;
 
2.
zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 100 meter' of 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 400 meter' worden gecompenseerd.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:
a.
het oprichten van bouwwerken van algemeen nut, mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
b.
het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
c.
het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
d.
beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,0 meter mogen worden overschreden;
e.
het in geringe mate, doch met niet meer dan 3,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of het profiel van de weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uimeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
f.
geluidwerende voorzieningen;
 
mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate worden beperkt en de ter plaatse aanwezige waarden niet op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 10 Overige regels
 
10.1
Bevoegd gezag
 
Indien op grond van het bepaalde in het Besluit omgevingsrecht Gedeputeerde Staten of de Minister is aangewezen als het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning, wordt waar op grond van dit bestemmingsplan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om:
 
1.
af te wijken van het bestemmingsplan;
 
2.
een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
 
3.
een omgevingsvergunning te verlenen voor het slopen van een bouwwerk;
 
in plaats van 'burgemeester en wethouders' gelezen 'Gedeputeerde Staten' dan wel 'de Minister'.
 
 
10.2
Verwijzing naar andere regelgeving
 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1
Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
 
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
 
2.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c.
Lid 11.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2
Overgangsrecht gebruik
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 112.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
Lid 11.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Hoekse Lijn", gemeente Schiedam.