direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke onderbouwing "Vervanging Hoornbrug"
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0603.ovhoornbrug-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De vervanging en verhoging van de Hoornbrug maakt onderdeel uit van een combinatie van een drietal projecten die in samenhang worden uitgevoerd. Naast verhoging van de Hoornbrug wordt ook de bestaande tramverbinding “tramlijn 15” over de Haagweg en Hoornbrug aangepast voor nieuw materieel. Tevens worden de aanliggende haltes aangepast aan de eisen van deze tijd. Als derde project wordt de Haagweg heringericht om de leefbaarheid te verbeteren.

Deze ruimtelijke onderbouwing "Vervanging Hoornbrug" gaat in op het bouwplan voor de Hoornbrug.

1.1 Aanleiding

De Hoornbrug over het Rijn-Schiekanaal ligt op een belangrijke uitvalsroute van Rijswijk en Den Haag. De provincie Zuid-Holland, Stadsgewest Haaglanden en de gemeente Rijswijk werken samen aan het vernieuwen van de Hoornbrug. Niet alleen voor het autoverkeer en fietsers is vormt deze burg een belangrijke verbinding, maar vooral ook voor openbaar vervoer van de tramlijnen 1 en 15. In de huidige situatie levert de kruising van verschillende modaliteiten een conflict op.

Zowel scheepvaart als tramverkeer, maar ook auto's, fietsers en voetgangers ondervinden hinder van het regelmatig open moeten van de beweegbare brug. Als de brug openstaat zorgt dit voor tijdverlies voor reizigers per tram, auto en fiets. Het conflict tussen trams en scheepvaart is door het grote aantal trams op deze brug en het grote aantal brugopeningen niet regelbaar zonder zeer grote hinder voor de trams of het vrijwel afsluiten van de route voor de binnenvaart.

De nieuwe brug wordt een vaste brug zodat deze geen belemmering meer vormt voor het scheepvaartverkeer, de tram, autoverkeer en de fietsers en voetgangers.

Het vigerende bestemmingsplan laat de bouw van een hogere en vaste brug en de realisatie van een onderstation niet direct toe. Om het bouwplan te kunnen realiseren, dient eerst een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan te worden verkregen (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Het bouwplan dient hiertoe vergezeld te gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Dit document voorziet in deze ruimtelijke onderbouwing.

1.2 Ligging plangebied

De Hoorbrug is gelegen in Rijswijk, ten noorden van de A4, daar waar de Laan van Hoornwijck/Haagweg het Rijn-Schiekanaal oversteekt.

Op onderstaande afbeeldingen is de ligging van de brug weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.ovhoornbrug-VA01_0001.png"

Locatie Hoornbrug

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.ovhoornbrug-VA01_0002.png"

Luchtfoto Hoornbrug

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de plangrens van het bestemmingsplan Hoornwijck-Broekpolder. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 8 oktober 2013.

Het plan is in strijd met artikel 9 (Verkeer-2) en artikel 11 (Water-1) van dit bestemmingsplan vanwege de bouwhoogtes, het onderstation en de contour van het wegprofiel.

1.4 Omgevingsvergunning

De gemeente Rijswijk wil medewerking verlenen aan het bouwplan voor het vernieuwen van de Hoornbrug. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan dit door het verlenen van een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Voorwaarde hierbij is dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ter motivering hiervan is een goede ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk, waarin het bouwplan wordt toegelicht en de relevante milieu- en omgevingsaspecten worden beschreven.

Voorliggende notitie voorziet in deze onderbouwing en vormt onderdeel van de vergunningaanvraag.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 3 wordt het relevante vigerende beleid beschreven op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing beschrijft het plan dat voorligt. Hierin wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie en op het beeldkwaliteitplan dat is opgesteld. Het milieubeleid en de omgevingsaspecten worden beschreven in hoofdstuk 4. Elk beschreven aspect wordt afgesloten met een conclusie. Tot slot worden de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid in hoofdstuk 5 weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofstuk wordt het plan beschreven, waarbij allereerst de huidige situatie in beeld wordt gebracht gevolgd door de ambitie van de gemeente met de herontwikkeling van de Hoornbrug. Vervolgens wordt het bouwplan beschreven, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de ontwerpvisie en de ruimtelijke effecten van de realisatie van de nieuwe Hoornbrug. Tot slot wordt ingegaan op het beeldkwaliteitplan dat is opgesteld voor de nieuwe brug.

2.1 Huidige situatie en ambitie

Huidige situatie Hoornbrug

De Hoornbrug is dé toegang tot de gemeente Rijswijk vanuit het zuidoosten. Door de passage van het Rijn-Schiekanaal vormt de brug een duidelijke markering op de route de stad in en de stad uit over de Haagweg en de Laan van Hoornwijck. De Haagweg, een van oudsher belangrijke stadsweg, heeft anno 2013 een sterke verkeerskundige inrichting. Het accent ligt in hoofdzaak op de doorstroming van het verkeer en openbaar vervoer. De leefbaarheid van de stedelijke gebruikers en bewoners staat onder druk. Daarnaast staat de doorstroming van het verkeer onder druk, omdat de kruising tussen het Rijn-Schiekanaal en de Haagweg in de huidige situatie is voorzien van een te openen brug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.ovhoornbrug-VA01_0003.png"

Huidige situatie Hoornbrug

Ambitie aanpassing Hoornbrug

Het is de ambitie van de gemeente om door de herinrichting de leefbaarheid voor het wonen en de overige stedelijke functies op de Haagweg en omgeving te vergroten en de verkeersafwikkeling op de Haagweg, de Hoornbrug en in de directe omgeving op een acceptabele wijze te garanderen. Daarnaast dient het nieuwe HTM-trammaterieel het spoor en de huidige constructie van de brug aangepast te worden.

Om de oplossingsmogelijheden te onderzoeken is een verkennende studie uitgevoerd naar de mogelijke verbeteringen voor de doorstroming over en onder de Hoornbrug. De randvoorwaarden, wensen en ontwikkelingen voor de verschillende modaliteiten zijn geïnventariseerd. Er zijn vele onderzoeken gedaan om deze variant te onderbouwen. Naar alle oplossingsrichtingen is gekeken. Waaronder:

1. brug geheel verhoogd;

2. brug half verhoogd;

3. water omlaag (sluis);

4. verschillende hellingpercentages van bruggen;

5. aquaduct alle verkeer;

6. aquaduct voor de tram;

7. verhoogde brug voor de tram;

8. beweegbare brug specifiek voor langzaam verkeer (voetgangers en fietsers);

9. verschillende lay-outs van een vaste hoge fietsbrug;

10. halfhoge fietsbrug;

11. schepen aanpassen.

Aan de hand van een beoordeling van het oplossend vermogen, de uitvoeringsmogelijkheid, de inpasbaarheid en de kosten zijn drie varianten (beweegbare brug, vaste brug, aquaduct voor alle verkeer) geselecteerd voor verdere uitwerking.

Na uitgebreid onderzoek blijkt dat het de beste oplossing is om de bestaande beweegbare brug te vervangen door een hogere, vaste brug met een vrije doorvaarthoogte van 6,6 m. Dit kan omdat het geen staande mastroute is. Dit alternatief biedt het hoogste oplossend vermogen, het conflict tussen scheepvaart en tram wordt hiermee duurzaam opgelost. Een vaste brug is technisch het minst complexe alternatief en heeft hierdoor gunstige realisatiekosten ten opzichte van de andere varianten. Daarbij nemen de jaarlijkse, operationele kosten voor de brug af doordat er geen bediening meer plaatsvindt. Zie ook de rapportage 'Verkenning verbetering doorstroming Hoornbrug' in bijlage 1 van deze ruimtelijke onderbouwing.

De Haagweg blijft geschikt als corridor voor het tram- en fietsverkeer maar de functie als toegangspoort tot Den Haag voor autoverkeer zal worden verkleind. Dit verkeer vindt haar weg via de hoofdontsluitingen vanaf de rijkswegen A4 en A12 via Plaspoelpolder, Prinses Beatrixlaan, Utrechtse Baan en de toekomstige Rotterdamse Baan. De Haagweg zal een belangrijke functie behouden voor de uitwisseling van het verkeer tussen de omliggende wijken en stadsdelen. Door deze verlaging van de verkeersintensiteiten wordt de luchtkwaliteit verbeterd en de geluidsoverlast verminderd. Tezamen met een kwalitatieve verbetering van de openbare ruimte, de Haagweg als 'laan' met meer bomen en hagen en de 'groene' Hoornbrug omgeving, een nieuwe, weliswaar hogere constructie voor de brug wordt de totale leefbaarheid van het gehele gebied verbeterd.

Verkeerskundig

Ook vanuit het oogpunt van openbaar vervoer is het gewenst de brug te verhogen. Wanneer de Hoornbrug verhoogd is, is het niet meer nodig de brug te openen. Dit is ook gunstig voor de automobilisten. Wel is het zo dat de brug teruggaat van 2 keer 2 rijstroken naar 2 keer 1 rijstrook.

Eind 2010 is er verkeerskundig onderzoek gedaan naar de effecten van een vaste hoge Hoornbrug. Deze studie laat zien dat de opgehoogde Hoornbrug (met profiel 2x1 rijstrook) de toestroom van het verkeer van en naar de Hoornbrug beperkt (tussen de 20% en 30%). Dit betekent een belangrijke verbetering van de leefbaarheid voor de Haagweg. Het profiel resulteert in een verdringingseffect, waarbij de belangrijkste regionale toegangswegen (Utrechtsebaan, Prinses Beatrixlaan en afslag Plaspoelpolder) iets meer verkeer te verwerken krijgen.

De verkeerskundige studie van de Haagweg/Hoornbrug laat zien dat het verkeer in de toekomstige situatie binnen aanvaardbare wachttijden afgewikkeld kan worden, zie ook het onderzoek Uitgangspunten en conclusies VRI-berekeningen dat is opgenomen in bijlage 2 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Daarnaast is samen met Rijkswaterstaat en de gemeente Den Haag gekeken naar de verkeerseffecten van de Haagweg en Hoornbrug mede in relatie tot andere projecten in de regio. Conclusie is dat het mogelijk is de projecten uit te voeren, zie ook de notitie Notitie Haagweg-Binckhorstlaan 2016-2019 in bijlage 3 van deze ruimtelijke onderbouwing.

2.2 Bouwplan

Het project behelst het realiseren van een samengesteld kunstwerk, conform het bouwplan, inclusief de aanbruggen, de herinrichting de onderliggende wegenstructuur op de beide oevers, het onderstation en de aanpassingen van de vaarweg. Het betreft de Haagweg met aansluitingen Acacialaan, Hoornbruglaan, Nassaukade, Huis te Hoornkade, Sir Winston Churchilllaan aan de westzijde van het kanaal en de Delftweg met aansluitingen Jan Thijssenweg, Laan van Hoornwijk en Rotterdamse weg aan de oostzijde van het Rijn-Schie kanaal.

Ontwerpvisie

De bestaande Hoornbrug ondergaat een transformatie in de nieuwe situatie naar een ensemble van meerdere bruggen. Functie en ruimtelijke beleving zijn leidend.

De hoofdfunctie van de bruggen is het 'overbruggen' van het Rijn-Schiekanaal zonder door de scheepvaart gehinderd te worden. Elke modaliteit, tram, weg, en fiets krijgt haar 'eigen' functionele brug. De voetganger wordt gecombineerd op de wegbrug aan de zuidzijde en op de fietsbrug aan de noordzijde. De verhoging leidt tot grotere hellingen die voor elke modaliteit functioneel geoptimaliseerd zijn.

De stedebouwkundige, historische entree van de stad is een tweede belangrijke functie van de brug. Bij het passeren van de bruggen is dit het moment waarop de bruggebruiker beleeft dat men Rijswijk in komt of uit gaat.

Deze 'verhoogde' beleving van het binnenkomen en van het overbruggen zijn aanleiding om de ruimtelijke kwaliteit van deze omgeving te versterken. De splisting van bruggen zorgt voor een dynamische 'parkway' beleving met veel open ruimte en licht tussen de bruggen. De ruimte onder de brug wordt opengebroken. De voetgangerszone ligt aan beide zijden aan de rand van de buitenste brug met direct uitzicht op het Rijn-Schiekanaal. Hierdoor is de beleving van water en omgeving voor de 'traagste gebruiker' maximaal. De groene oevers worden onder de brug doorgetrokken. Het oeverpark aan de Huis te Hoornkade wordt voortgezet tussen de bruggen.

Alle onderdelen van de brug en de openbare ruimte in de omgeving zijn zo gedetailleerd dat deze bijdragen aan een maximale beleving van het water, de oevers en de brug.

Projectomschrijving

De nieuwe Hoornbrug wordt een vaste oeververbinding en krijgt respectievelijk een vrije doorvaarthoogte van 6.60 meter en een doorvaartbreedte van 20 meter. Hierdoor wordt een knelpunt voor zowel het openbaar vervoer en wegverkeer, als voor de scheepvaart opgeheven. Wachten voor de brug is dan verleden tijd. Het wegprofiel op de brug wordt versmald naar een enkele rijbaan op de brug. Dit bevordert de verkeersveiligheid bij behoud van een goede doorstroming van het verkeer. De verblijfskwaliteit aan de oevers van het Rijn-Schiekanaal, onder de nieuwe bruggen en op de zuidelijke brug draagt bij aan de leefbaarheid van dit deel van de stad.

De trambrug wordt als stedelijk ecoduct over water en de onderliggende wegen uitgevoerd, centraal gelegen en aansluitend op de bestaande traminfrastructuur. Het tramviaduct wordt uitgevoerd met een sedumpakket wat bijdraagt aan de vertraagde afwatering, geluidsabsorptie van het tramgeluid en het zorgt voor de versterking van de stedelijke ecologische structuur en een groene beeldkwaliteit voor de omgeving.

Aan weerszijden van de trambrug liggen twee autobruggen die in een flauwe boog beide groene oevers verbinden over het Rijn-Schiekanaal. Aan de noordzijde ligt de brug die het verkeer over een rijbaan Rijswijk in leidt en aan de zuidzijde de brug die het verkeer over een rijbaan Rijswijk uit leidt.

De fietsbrug is de meest noordelijk gelegen brug en ligt direct naast de noordelijke wegbrug. De langzaamverkeerroute gaat van de westelijke oever over de Haagweg via een fietshellingbaan/brug onder de brug door naar een fietspad aan de noordzijde van de brug en sluit aan op de bestaande verhoogde hoofdroute aan de oostzijde richting Hoornwijck Broekpolder en Ypenburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.ovhoornbrug-VA01_0004.png"

Nieuwe situatie Hoornbrug

De 3 bruggen over het Rijn-Schiekanaal zijn vaste bruggen en bestaan uit glooiende betonnen constructies op betonnen pijlers. Door een specifiek alignement voor de tram en het autoverkeer moeten de bruggen gescheiden uitgevoerd worden. De tram heeft een stijgingspercentage van maximaal 4,5 procent. De wegbruggen sluiten aan op de bestaande onderliggende wegen-structuur en kunnen een steiler hellingspercentage hebben. De tram kruist het Rijn-Schiekanaal in een rechte lijn ter plaatse van de bestaande Hoornbrug. De wegbruggen zijn licht gebogen aan weerszijden van de centrale trambrug uitgevoerd. Dit om gedurende de uitvoering de oude brug (deels) in gebruik te kunnen houden voor alle verkeer. De ontrafelde uitvoering draagt bij aan een Parkway-achtig karakter van de brug en zorgt voor een lichte en ontspannen klimaat onder de brug. Dit verhoogt de sociale veiligheid onder de bruggen.

Onderstation

Het is gewenst alle leidingwerk ten behoeve de verlichtingsinstallaties, wegsystemen, trambekabeling integraal uit het zicht en vandaalbestendig uit te voeren, zowel op als onder de brug. Voor de voeding van de tramsporen wordt daarom een trafostation (onderstation) gerealiseerd aan de noordoostzijde van de Rotterdamseweg op korte afstand van het tram spoor. Naast een bestaand bakstenen onderstation wordt een functioneel en sober gebouw in roodbruin baksteen met betonaccenten gebouwd. Het bouwvlak is circa 10 x 7m. en de bouwhoogte is 3 meter. Verder worden alle ondergrondse kabels en leidingen zo gebundeld mogelijk uitgevoerd.

Ruimtelijke effecten

Met de realisatie van de bruggen over het Rijn-Schiekanaal in Rijswijk verandert het aangezicht van het projectgebied en de beleving van het in- en uitrijden van de stad. Door het integrale ingepaste ontwerp zal de brug een ruimtelijke aanwinst zijn in het gebied. Zowel in functioneel als ruimtelijk en stedenbouwkundig opzicht sluit het ontwerp aan bij en versterkt het de bestaande waarden in de omgeving. De brug zal een functioneel, ruimtelijk en cultuurhistorisch meerwaarde betekenen voor het gebied en de leefbaarheid vergroten.

Door het verhogen van de Hoornbrug ontstaat een royale zichtkwaliteit vanaf de beide oevers onder de bruggen door en tussen beide oevers. Veel aandacht is besteed aan de inrichting van de openbare ruimte rondom beide landhoofden. De ruimtelijke kwaliteit en de sociale veiligheid nemen hierdoor toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.ovhoornbrug-VA01_0005.png"

Zijaanzicht nieuwe Hoornbrug vanaf Huis te Hoornkade

Voor de woningen aan de Haagweg en de kantoren aan de Nassaukade en de Jan Thijsenweg ontstaat een gewijzigd beeld met meer en minder doorzicht, afhankelijk van de hoogte waarin men zich in het pand bevindt, door de verhoogde toerit- en brugconstructies. De doorvaarthoogte wordt beperkt tot schepen met een maximale hoogte van 6,6 meter. Deze maximale hoogte van 6,6 meter is gelijk aan de brug bij de A4 en levert daardoor geen beperkingen op voor het gebruik van de vaarweg.

2.3 Beeldkwaliteitplan

Voor de nieuwe Hoornbrug is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit document geeft inzicht in de huidige situatie en verbeeldt en beschrijft de beeldkwaliteit voor het ontwerp van de nieuwe Hoornbrug. Het beeldkwaliteitplan bevat de uitgangspunten voor de vereiste ruimtelijke kwaliteit, architectuur en inpassing in de openbare ruimte en vormt het bindend kader voor de beeldkwaliteit, de architectonische en landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van de nieuwe Hoornbrug in de directe omgeving. Het ontwerp dient minimaal aan deze eisen te voldoen.

De omschrijving van de ruimtelijke beeldkwaliteit heeft een gedetailleerd uitwerkingsniveau. Doel van de gemeente is hiermee de beeldkwaliteit voor de bruggen vast te leggen. De uiteindelijke productiedetails bepalen in hoge mate de eind- en gebruikskwaliteit. Hiervoor is ruimte en vrijheid gelaten voor de opdrachtnemer en haar ontwerpers om hoogwaardige uitwerkingen en integrale optimalisaties voor te stellen binnen het gestelde kader. Er is een constructief referentieontwerp gemaakt om de constructieve haalbaarheid aan te tonen. Het uiteindelijke ontwerp dat door de inschrijver uitgewerkt gaat worden dient te voldoen aan de eisen uit dit beeldkwaliteitplan, zie bijlage 4.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het voor dit project relevant rijks-, proviciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt de Nota ruimte, Nota mobiliteit (gedeeltelijk), de structuurvisie Randstad en nog een aantal kleine plannen. In de SVIR zijn de ambities en verantwoordelijkheden van het Rijk uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, waarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

De drie hoofddoelen van de structuurvisie zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Conclusie

De Hoornbrug is niet van nationaal belang. De ontwikkeling sluit aan op de algemene doelstellingen zoals aangegeven in de nota. De gemeente Rijswijk dient zorg te dragen voor de nadere invulling van het beleid en de uitvoering daarvan. De ontwikkeling heeft verder geen directe raakvlakken met de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In de eerste versie van het Barro staan die regels, die als nationaal belang in de SVIR worden herbevestigd en die instemming van de Kamer heeft gekregen. De overige in de SVIR opgenomen nationale belangen die juridische borging vragen, zijn neergelegd in een aanvulling op de Barro. Over de volgende onderwerpen zijn in het Barro regels opgenomen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Conclusie  

De Hoornbrug is niet van nationaal belang. De Hoornbrug is niet genoemd in het Barro en maakt geen onderdeel uit van één van de onderwerpen in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar ruimtelijke doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). De Visie op Zuid-Holland is in juli 2010 in de plaats gekomen van de 4 streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie met de functiekaart en de kwaliteitskaart, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda.

De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt 5 hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
  • stad en land verbonden.

Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma's en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.'

In de structuurvisie kiest de provincie voor een tweeledige sturing, op ruimtelijke functies en op ruimtelijke kwaliteiten. Deze zijn in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart, die eenzelfde status hebben en elkaar aanvullen.

Functiekaart

De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Locatie, omvang en begrenzing staan erop. Kortom, wat komt waar. De kaart stuurt in samenhang met de tekst. Daarbij gaat het om zowel ordening als ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.ovhoornbrug-VA01_0006.png"

Uitsnede functiekaart - locatie Hoornbrug

Kwaliteitskaart

De kwaliteitskaart helpt verbindingen te leggen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Met de kwaliteitskaart wordt beoogd dat alle ontwikkelingen positief bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. De globale ambities van de kwaliteitskaart werkt de provincie samen met partners uit de regio uit in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0603.ovhoornbrug-VA01_0007.png"

Uitsnede kwaliteitskaart - locatie Hoornbrug

Stedelijk netwerk

Op zowel de functiekaart als de kwaliteitskaart maakt de Hoornbrug onderdeel uit van het stedelijk netwerk. Via de drie gebiedsgerichte hoofdopgaven krijgen deze eenheden (het stedelijk netwerk, de Zuidvleugelgroenstructuur en het landelijk gebied) een uitwerking in het ruimtelijk beleid.

Zuid-Holland wil verstedelijking concentreren in en rond de steden in het stedelijk netwerk. Deze concentratie van stedelijke functies heeft agglomeratievoordelen voor bedrijven, voorzieningen en detailhandel. Ook geeft het mogelijkheden tot ketenvorming, efficiënte benutting van infrastructuur en mogelijkheden voor ontwikkeling van efficiënte duurzame energiesystemen. Hiermee wordt de concurrentiepositie versterkt van het stedelijk netwerk van Zuid-Holland, de Zuidvleugel van de Randstad en daarmee van de Randstad in zijn geheel. Zuid-Holland schept een aantrekkelijke leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor bedrijven. Het contrast tussen stad en land blijft behouden en gebiedskwaliteiten kunnen worden versterkt. De provincie reageert op demografische ontwikkelingen en veranderende maatschappelijke behoeften.

Conclusie

De Hoornbrug maakt onderdeel uit van het stedelijk netwerk waar efficiënte benutting van infrastructuur gewenst is. De herontwikkeling van de Hoornbrug past hierin. De Hoornbrug is een bestaande functie en past binnen het beleid van de Provincie Zuid-Holland. De ontwikkeling is daarom niet strijdig met de Provinciale Structuurvisie en voorziet in het efficiënter benutten van infrastructuur.

3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening Ruimte daarom regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molen - en landgoedbiotopen.

Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie ook paragraaf 3.1.2, van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit het Barro, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur.

Uitvoeringsagenda

In de Uitvoeringsagenda geeft de provincie inzicht in de keuzes die zij maakt bij de uitvoering van de 5 hoofdopgaven op (boven)regionale schaal. De Uitvoeringsagenda speelt daarmee in op de actualiteit, waarin de overheid gevraagd wordt scherpe keuzes te maken en daarmee effectief uitvoering te geven aan het ruimtelijk beleid. De agenda legt ook een verband met investeringen op nationaal niveau. Op basis van de Uitvoeringsagenda voeren provincie en regio's het gesprek over de uitvoering van het provinciaal ruimtelijk beleid. De provincie ontwikkelt hierbij door ordening en door onderzoek en monitoring.

 

Regionale waterkering

In de Provinciale Verordening Ruimte is een artikel opgenomen die betrekking heeft op regionale waterkeringen. De Hoornbrug ligt op de grens van de Boezem en de Hoge Broekpolder. De Jan Thijssenweg/Delftweg ten zuidoosten van de Hoornbrug is een regionale waterkering met een beschermingszone. Onder de Laan van Hoornwijck ligt een polderwaterkering.

De Provinciale Verordening Ruimte geeft aan dat bij verwezenlijking van de plannen geen belemmeringen mogen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering. Daarbij is advies nodig van de waterbeheerder.

Conclusie

De functie van de waterkering blijft in de permanente en tijdelijke (aanleg) situatie behouden en er heeft afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Delfland. De herontwikkeling van de Hoornbrug sluit hiermee aan op de Provinciale Verordening Ruimte.

3.2.3 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

De provincie Zuid-Holland geeft in dit Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002-2020 haar beleidsvisie voor de komende jaren. Een visie op een beheerste groei van de mobiliteit, waarbij de wensen die de Zuid-Hollander aan de bereikbaarheid stelt het uitgangspunt zijn. Maar met de voorwaarden die een duurzaam systeem stelt: goede leefbaarheid en verkeersveiligheid tegen aanvaardbare kosten.

Het PVVP stelt de 'mobilist' – de gebruiker, welk vervoermiddel hij of zij ook kiest – centraal. Niet het technisch systeem is maatgevend, maar de behoeften van de mens. Netwerken van de verschillende wegbeheerders en vervoerwijzen moeten een samenhangend en op elkaar afgestemd product aanbieden. Alle beschikbare infrastructuur en kennis moet samenwerken. Samenhang en integratie zijn dan ook de sleutelwoorden van het PVVP.

De provincie staat voor een bereikbaar Zuid-Holland, wil een tevreden reiziger en heeft oog voor het zakelijk- en goederenverkeer. De provincie zal binnen haar mogelijkheden hiervoor de voorwaarden scheppen. De provincie staat tegelijk ook voor een beter milieu, voor veiligheid en voor stedelijke en landelijke kwaliteit, en voor een sociaal Zuid-Holland. Een te sterke mobiliteitsgroei staat daarmee op gespannen voet. Gedragsbeïnvloeding, sturing van ontwikkelingen én het vastleggen van grenzen moet deze onverenigbare wensen met elkaar verzoenen. Zuid-Holland kiest daarom voor een beheerst groeien van de mobiliteit op basis van een afgewogen beleidsmix. De provincie hanteert daarbij drie invalshoeken.

  • Het creëren van samenhang in het verkeers- en vervoersbeleid van rijk, provincie en de andere verkeers- en vervoersautoriteiten in Zuid-Holland.
  • Integratie van het verkeers- en vervoersbeleid met de ambities op de andere beleidsvelden.
  • (Bij)sturing op politieke keuzes. Hierin wordt voorzien door een periodieke politieke behandeling en bijstelling van de beleidsagenda.

Conclusie

In PVVP wordt niet specifiek ingegaan op de Hoornbrug in Rijswijk. De herontwikkeling van de Hoornbrug past wel binnen de doelstelling van de provincie ten aanzien van het verbeteren van de bereikbaarheid, tevreden reizigers en veiligheid. De herontwikkeling van de Hoornbrug sluit hiermee aan op het PVVP.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal structuurplan Haaglanden 2020

In 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) 2020 vastgesteld. Dit is een plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (soms met doorkijk tot 2030).

In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Op basis hiervan bepaalt het Stadsgewest het regionale beleid en toetst het lokale plannen zoals bestemmingsplannen.

Het RSP is samengevat in tien projecten. Hieruit blijkt de ambitie van de Haaglanden-gemeenten om door te groeien als een internationaal concurrerende regio, met een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven.

De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten. Het Stadsgewest streeft ernaar om deze ook door te laten werken in beleids- en investeringsprogramma's op grotere schaal, zoals die van de zuidvleugel, de provincie en het Rijk (Meerjaren investeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport.

De regionale visie van het Reginaal Structuurplan Haaglanden wordt verankerd in lokale, provinciale en landelijke ruimtelijke visies. Het RSP vormt namelijk de basis van regionale visies op afzonderlijke beleidsterreinen, van gemeentelijke plannen en van de Provinciale Structuurvisie.

Conclusie

Specifiek over de Hoornbrug wordt in het structuurplan niets vermeld. De herontwikkeling van de Hoornbrug sluit aan op de algemene doelstellingen zoals aangegeven in het structuurplan en is niet strijdig met het regionale beleid.

3.3.2 Regionale nota mobiliteit

Het stadsgewest Haaglanden geeft in de Regionale Nota Mobiliteit (RNM) aan met welk samenhangend pakket aan beleid en projecten het de regio voor de periode tot 2020 beter bereikbaar, verkeersveiliger en leefbaarder wil maken. De RNM werkt de verder de essentiële onderdelen van de Nota Mobiliteit uit. Het stadsgewest streeft naar veertig procent meer instappers in het openbaar vervoer in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijd met de auto in de spits, meer verplaatsingen op de fiets, minder verkeersslachtoffers en verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.

In de RNM wordt aangegeven dat het gewenst is de Schie-vaarroute beter te gebruiken voor goederenvervoer. Het stadsgewest sluit aan bij het beleid van de provincie Zuid-Holland om het goederenvervoer over water te stimuleren en waar nodig voorrang te geven boven de recreatievaart.Onderdeel daarvan is de wijze van omgaan met brugopeningen: bij kruisingen van vaarroutes en doorgaande wegroutes is sprake van conflicten tussen het scheepvaartverkeer en het wegverkeer. Bij de Hoornbrug is daarom in het verleden gekozen voor spitsuursluiting en heeft het wegverkeer dus absolute voorrang in de spits. Andere bruggen kennen deze spitsuursluiting niet. De provincie wil nu bekijken of een andere wijze van omgaan met brugopeningen meer recht kan doen aan zowel de belangen van de (vracht)scheepvaart als het wegverkeer.

Conclusie

Specifiek over de Hoornbrug wordt in het RNM niet meer vermeld dan de wens om het goederenvervoer te optimaliseren op de Schie-vaarroute. De herontwikkeling van de Hoornbrug sluit aan op de algemene doelstellingen zoals aangegeven in de RNM, waaronder een betere bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid en is niet strijdig met dit beleid.

3.3.3 Regionaal Milieuplan Haaglanden

De speerpunten in het Stadsgewest Haaglanden op het gebied van milieu zijn vastgelegd in het Regionaal Milieuplan Haaglanden. In het Milieuprogramma Haaglanden zijn de doelstellingen, waaronder geluid, luchtkwaliteit en duurzaamheid, van dit milieuplan uitgewerkt.

De samenwerkende gemeenten in de regio Haaglanden hebben een eigen ambitie neergelegd in het Regionaal Milieuplan Haaglanden om te komen tot een regio waar de inwoners wonen, werken en recreëren in een prettig en schoon leefklimaat. Er is een gemeenschappelijke koers om te komen tot de meest duurzame regio van de Randstad, hetgeen zich onder andere uit door een duurzaam gebruik van energiebronnen, door duurzame gebouwen, schoon openbaar vervoer en meer duurzaam ondernemen voor een schoner milieu.

Voor de periode 2008 tot en met 2012 wordt de ambitie neergelegd om de duurzaamheidsprincipes à la MIRUP en specifiek voor wat de ondergrond betreft, vast onderdeel te maken van lokale ruimtelijke planprocessen met nieuwe ontwikkelingen van minimaal 25 hectare en waar mogelijk ook kleiner danwel ingeval dat sprake is van publieksaantrekkende functies.

Het MIRUP is ontwikkeld voor de gemeenten in de regio Haaglanden en is bedoeld als hulp bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Het MIRUP wil inspireren als hulp bij de planvorming en geeft daarbij ambities en maatregelen. Bij het benoemen van de duurzaamheidambities kan gebruik gemaakt worden van MIRUP gebiedstypen. Voor Haaglanden zijn er negen gebiedstypen gekarakteriseerd. Het MIRUP is vooral een hulpmiddel bij stedenbouwkundige opgaven. In het MIRUP worden diverse gebiedstypen onderscheiden. Hoornwijck – Broekpolder, waar Hoornbrug onderdeel van uitmaakt, behoort tot het gebiedstype 'bedrijventerrein'. Enkele maatregelen op het gebied van milieu en duurzaamheid voor dit gebiedstype zijn:

  • ruimtegebruik: verdichting en stapeling bebouwing, invoeren parkmanagement;
  • water: vergroten waterberging, afkoppelen schoon hemelwater;
  • energie: restwarmte bedrijven benutten, warmte- en koudeopslag in de bodem;
  • verkeer: betere fietsverbindingen, collectief vervoer en autodelen;
  • natuur: hoogwaardige groenstructuur, extensief groenbeheer;
  • geluid: inwaarts zoneren.

Conclusie

Bij de herontwikkeling van de Hoornbrug wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, zoals ook is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing. De herontwikkeling van de Hoornbrug is geen ontwikkeling die invulling kan geven aan Het MIRUP.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie mobiliteit Rijswijk 2020

Om de ontwikkelingen op het terrein van de mobiliteit optimaal te benutten, is de 'Structuurvisie Mobiliteit Rijswijk 2020' opgesteld. Hoewel Rijswijk goed bereikbaar is, neemt de druk op het wegennet toe doordat de vraag naar mobiliteit toeneemt.

De reiziger stelt steeds hogere eisen aan de kwaliteit van het openbaar vervoer en de informatievoorziening. Ook door ruimtelijke ontwikkelingen zoals in Rijswijk-Zuid en Eikelenburg dienen verkeersnetwerken te worden aangepast en uitgebreid.

Aan de hand van 10 kernpunten wordt het mobiliteitsbeleid van de gemeente vorm gegeven. De kernpunten zijn in te delen in drie thema's, te weten: Bereikbaarheid, Verkeersveiligheid en Leefbaarheid.

Thema Bereikbaarheid

Rijswijk is goed bereikbaar. Om dat zo te houden, wil de gemeente het verkeerssysteem, zoals fiets- en wandelpaden, snelwegen, spoorlijnen en busverbindingen, op een duurzame manier inrichten. Een robuust systeem, dat de groei van het verkeer opvangt die bijvoorbeeld ontstaat door de economische vooruitgang en de uitbreiding van het aantal woningen. Zo zorgen we dat Rijswijk, ook in de toekomst, goed bereikbaar blijft. Het thema Bereikbaarheid bevat zes verbeterpunten:

  • betrouwbare bereikbaarheid toplocaties;
  • verkeer bundelen, ordenen en inpassen;
  • slimme mix van vervoerswijzen;
  • optimaliseren openbaar vervoer;
  • stimuleren langzaam verkeer;
  • de veroorzaker van nieuwe mobiliteit betaalt (mee).

Thema Verkeersveiligheid

In Rijswijk staat verkeersveiligheid hoog op de politieke en maatschappelijke agenda. Uit onderzoek blijkt dat het gevoel van verkeersveiligheid in Rijswijk ruim boven het landelijke gemiddelde ligt. Gedegen voorlichting moet bewoners verder bewust maken van de gevolgen van te hard rijden of rijden onder invloed. Onveilige situaties worden aangepakt. Alles om het aantal ongevallen te verminderen en van Rijswijk een verkeersveilige stad te maken. Het thema Verkeersveiligheid bevat twee kernpunten, namelijk het "verder verbeteren verkeersveiligheid" en de "focus op bewustwording".

Thema Leefbaarheid

Leefbaar wonen betekent lekker wonen. Met aandacht voor de openbare ruimten, groen én veiligheid. Zo krijgen duurzame manieren van vervoer, zoals fietsen, lopen en het openbaar vervoer prioriteit. En wordt door aanpassing van wegen de geluidsoverlast gereduceerd en de luchtkwaliteit verbeterd. Zo kunnen inwoners en bezoekers van Rijswijk in een prettige omgeving wonen, werken en leven. Het thema Leefbaarheid bevat twee kernpunten, namelijk het "bevorderen duurzame mobiliteit" en het "beheersen van de parkeerdruk".

Conclusie

De herontwikkeling van de Hoornbrug voorziet in een verbetering van de bereikbaarheid van Rijswijk en in een verbetering van de verkeersveiligheid. Ook wordt de leefbaarheid verbeterd door de nieuwe infrastructuur en inpassing. Deze aspecten zorgen ervoor dat de herontwikkeling van de Hoornbrug aansluit bij het gemeentelijk mobiliteitsbeleid. De vervanging van de Hoornbrug zorgt niet voor een fundamentele verandering in de verkeerssituatie en past binnen de Structuurvisie Mobiliteit.

3.4.2 Milieubeleidsplan 2012-2020

Het milieubeleidsplan van de gemeente Rijswijk geldt als een richtlijn voor de met het oog op de bescherming van het milieu door het gemeentebestuur te nemen beslissingen. In het milieubeleid van Rijswijk staan twee begrippen centraal:

  • 1. Verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving
  • 2. Minimalisering van de milieubelasting Uitgangspunt van het milieubeleid is dat wettelijke minimum normen altijd worden gerespecteerd en dat verdergaande ambities gelden op onderwerpen die dat, gezien de situatie in Rijswijk, rechtvaardigen.

Hierbij worden de praktische mogelijkheden en beschikbare middelen niet uit het oog verloren. Het milieubeleidsplan gaat in op de verschillende milieuaspecten en beschijft hiervoor de ambities. Onderstaand worden de meest relevante aspecten op het gebied van milieu ten aanzien van de herontwikkeling van de Hoornbrug beschreven. De verdere uitwerking van deze aspecten vindt plaats in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Geluid

Het gemeentebestuur beschouwt terugdringing van de geluidbelasting door wegverkeer als een speerpunt van het milieubeleid. De ambitie is om het aantal woningen waar de geluidsbelasting door verkeer meer dan 65 decibel bedraagt, in 2020 minimaal gehalveerd te hebben. De gemeente besteedt daarom extra aandacht aan o.a. geluidreductie bij wegdekrenovatie en grote infrastructurele projecten.

Luchtkwaliteit

Het luchtbeleid van Rijswijk kent de ambitie te voldoen aan de Europese normen. Om die te bereiken zijn het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en het beleid van het Stadsgewest Haaglanden leidend. Om de luchtkwaliteit de komende jaren te bewaken is een gezamenlijke aanpak in regionaal verband gewenst. Daarnaast worden de komende jaren extra maatregelen genomen om de luchtkwaliteit op de Haagweg te verbeteren, en om de uitstoot van autoverkeer tegen te gaan.

Conclusie

De herontwikkeling van de Hoornbrug voorziet in een verbetering van het aspect geluid, zie ook paragraaf 4.6 en levert geen belemmeringen op ten aanzien van luchtkwaliteit, zie ook paragraaf 4.7. Daarnaast zorgt de ontwikkeling voor een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en sluit derhalve aan op het milieubeleidsplan.

3.4.3 Duurzaamheidsagenda 2020

De Duurzaamheidsagenda 2020 voorziet in een integrale visie en richtinggevende oriëntatie op de toekomst ten aanzien van duurzaamheid. De ambitie die de gemeente Rijswijk heeft gesteld is: Rijswijk stoot in 2020 25 procent minder CO2 uit ten opzichte van 2011. Daarnaast is Rijswijk een groene, schone en milieu-vriendelijke gemeente waarin het goed is om te wonen, werken en recreëren. De gemeente benoemd in de visie een aantal algemene speerpunten:

  • het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad
  • duurzaam bouwen
  • duurzame gebiedsontwikkeling/herstructurering
  • duurzame mobiliteit
  • duurzame energie

De gemeente wil grote nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zo duurzaam mogelijk uitvoeren. Ten aanzien van mobiliteit ligt de focus op het verminderen van korte afstanden met de auto in of naar Rijswijk verminderen tot onder de 50 procent in 2020, het openbaar vervoer op peil houden voor reizen die verder weg liggen en een positieve benadering ten aanzien van initiatieven voor schonere voertuigen en brandstoffen.

Conclusie

De Duurzaamheidsagenda 2020 geeft geen specifiek beleid ten aanzien van de herontwikkeling van de Hoornbrug. De herontwikkeling van de Hoornbrug sluit aan op de algemene doelstellingen zoals aangegeven in de Duurzaamheidsagenda 2020 en is niet strijdig met dit beleid.

3.4.4 Waterplan Rijswijk 2008-2015

De gemeente Rijswijk en het Hoogheemraadschap van Delfland streven gezamenlijk naar een duurzaam, veilig en robuust watersysteem binnen de gemeente Rijswijk, te bereiken door een optimale samenwerking tussen de verschillende partijen. Om te komen tot een gezamenlijke visie is door de twee partijen besloten om een waterplan op te stellen. De uitvoering van het waterplan moet leiden tot een duurzame en robuuste waterhuishouding in 2015.

De algemene doelstelling van het waterplan is 'het bewerkstelligen van een duurzaam, veilig en robuust watersysteem'. Daarnaast vervult het waterplan de volgende functies:

  • afstemmingskader van het beleidsveld water met andere beleidsterreinen binnen de gemeente en het hoogheemraadschap;
  • onderlegger voor het invullen van de waterparagraaf in bestemmingsplannen;
  • onderlegger voor de watertoetsprocedure bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bouwplannen en vrijstellingsprocedures;
  • basis voor het maken van bestuurlijke afspraken over taak- en kostenverdeling voor het waterbeheer tussen gemeente en het hoogheemraadschap.

Het waterplan beschrijft een visie en een beleidsonderbouwing ten aanzien van het integrale waterbeheer en een toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten.

Het Waterplan Rijswijk is een gezamenlijk plan van de gemeente Rijswijk en het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Waterplan Rijswijk bevat enerzijds een beleidsdeel waarin water als (mede)ordenend element centraal staat en daarmee een van de belangrijke hulpmiddelen voor de ruimtelijke ontwikkeling is binnen Rijswijk. Anderzijds bevat het plan een uitvoeringsprogramma waarin concrete maatregelen inclusief planning en kosten zijn opgenomen.

Het plan is beleidsbepalend en kan derhalve gebruikt worden als toetsingskader voor bijvoorbeeld de watertoets en voor andere plannen op gemeentelijk of regionaal niveau. Hiervoor wordt in het waterplan ook ingegaan op de ruimtelijke vertaling van de wateropgave, inclusief de randvoorwaarden.

Conclusie

Het Waterplan Rijswijk 2008-2015 geeft geen specifiek beleid ten aanzien van de herontwikkeling van de Hoornbrug. Ten aanzien van de regionale waterkering wordt geen specifiek beleid beschreven. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect water en in bijlage 1 is de watertoets opgenomen. De herontwikkeling van de Hoornbrug sluit aan op de algemene doelstellingen van het Waterplan Rijswijk en is niet strijdig met dit beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgeving

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de specifieke wet- en regelgeving en de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

4.1 M.e.r.-beoordeling

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben kan vereist zijn dat een milieu-effectrapport moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming. In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • M.e.r.-plicht.
  • M.e.r.-beoordelingsplicht.

 

Vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een Milieueffectrapport (MER) worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een Milieueffectrapport (MER) worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een MER moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

Voor projecten die voldoen aan de drempelwaarden geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Voor projecten onder de drempelwaarde dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling (m.e.r.-scan) te worden uitgevoerd. Aan de drempelwaarden wordt niet voldaan waardoor de m.e.r.-beoordelingsplicht niet geldt. Vanwege de onduidelijkheid over de (juridische) definitie van wat onder 'wijziging' moet worden verstaan is zekerheidshalve een m.e.r.-scan uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in bijlage 5. Onderstaand zijn de resultaten weergegeven.

Resultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op basis van de analyse naar de kenmerken van de activiteit, de plaats waar de activiteit wordt verricht en de kenmerken van de gevolgen van de activiteit kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uit te sluiten mits de mitigerende maatregelen in acht worden genomen. Er hoeft geen m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure doorlopen te worden.

4.2 Archeologie

In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Door de voorgenomen nieuwe ontwikkelingen en de bodemverstorende activiteiten die hiermee gepaard gaan, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Om eventuele archeologische waarden op te kunnen sporen is een bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport van het bureauonderzoek is opgenomen in bijlage 6.

De resultaten van de onderzoeken zijn onderstaand weergegeven.

Resultaten bureauonderzoek

De sloop en nieuwbouw van de Hoornbrug vindt plaats in een zone waar archeologische resten zijn te verwachten van:

  • het Kanaal van Corbulo, gegraven in de 1e eeuw na Chr.;
  • de 16e eeuwse kapel van het Heilig Kruis;
  • de voorgangers van de huidige Hoornbrug.

Het plangebied biedt nu geen ruimte om vooruitlopend op de bouwwerkzaamheden verkennend archeologisch veldonderzoek als grondboringen en proefsleuven uit te voeren. Hooguit kunnen grondboringen plaatsvinden om aanvullende gegevens te verzamelen over de bodemopbouw. Wellicht dat hierdoor het kanaal van Corbulo kan worden opgespoord.

De beste onderzoeksmethode is het verrichten van archeologische waarnemingen voorafgaand aan en tijdens de uitvoering van de grondwerkzaamheden.

Conclusie

Voor het verrichten van waarnemingen en het documenteren van archeologische resten dient ruimte in de bouwplanning te worden opgenomen als ook duidelijke afspraken te worden gemaakt zodat de werkzaamheden van de verschillende partijen naast elkaar kunnen plaatsvinden.

Het onderzoek dient te gebeuren in overleg met de gemeente Rijswijk, taakveld Archeologie. Voor de afstemming van de werkzaamheden is het aan te raden een lid van het archeologisch team te betrekken bij de voorbereiding van de sloop- en bouwwerkzaamheden.

4.3 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Ten behoeve van het plan is een bodemonderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de milieukundige kwaliteit van de bodem. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 7 van deze ruimtelijke onderbouwing. De onderzoeksresulaten zijn onderstaand verwoord.

Resultaten bodemonderzoek

Resultaten bodemonderzoek Het verkennend onderzoek naar de bodem is uitgevoerd conform de NEN 5740. In het kader van het onderzoek zijn de volgende werkzaamheden verricht:

  • vooronderzoek op basis van NEN 5725;
  • veldonderzoek;
  • laboratoriumonderzoek;
  • toetsing en interpretatie van de analyseresultaten.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de bovengrond aan de westzijde van de brug licht is verontreinigd met zink en/of PCB. De ondergrond is licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK en/of PCB. Op één punt is in de puinhoudende ondergrond een matige verontreiniging met zink gemeten en het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen. Aan de oostzijde van de brug is de bovengrond licht verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. Plaatselijk is de bovengrond matig verontreinigd met lood en over een aanzienlijk deel deel van het onderzoeksgebied is de bovengrond matig tot sterk verontreinigd met PCB. De matig tot sterk verontreinigde grond betreft de bovenlaag (dikte ca. 0,5 tot 1 m) van zwak tot matig puinhoudend siltig zand. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, minerale olie, naftaleen en vinylchloride. De omvang van de sterke PCB verontreiniging aan de oostzijde van de brug is in het horizontale en verticale vlak afgeperkt en bedraagt circa 600 m2 bij een laagdikte van ca. 0,5m.

Voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden aan de oostzijde is toestemming nodig van het bevoegd gezag Wet Bodembescherming, in dit geval de omgevingsdienst Haaglanden.

Om de geplande werkzaamheden uit te kunnen voeren is een deelsaneringsplan vereist, waar het bevoegd gezag Wet Bodembescherming een besluit op neemt. In het deelsaneringsplan wordt naast het verontreinigingsbeeld en de beoogde nieuwe situatie een milieuhygiënisch verantwoorde wijze beschreven voor het uitvoeren van het werk en wordt aangegeven welke grondstromen vrijkomen.

Deelsaneringsplan

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat een deel van het werkterrein op de oostelijke oever van het Rijn-Schiekanaal met PCB's verontreinigd is. Bij de nieuw te graven funderingen zal met PCB verontreinigde grond vrijkomen. De uit te voeren graafwerkzaamheden worden beschouwd als een deelsanering. Ten behoeve van deze deelsanering is een saneringsplan opgesteld. Dit saneringsplan is opgenomen in bijlage 8 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Doel van de sanering is het op milieukundig verantwoorde wijze realiseren van de civieltechnische werkzaamheden in de grond op de locatie. In dit saneringsplan wordt de werkwijze ten behoeve van de sanering beschreven. De werkzaamheden worden onderstaand beknopt weergegeven.

Ter plaatse van de te plaatsen funderingspalen zal over een oppervlak van ca. 6 m2 en tot een diepte van ca. 2,5 m –mv grond ontgraven worden. Daarnaast zal de weg onder het viaduct iets hoger gelegd worden. De sanering zal worden uitgevoerd onder milieukundige begeleiding. De milieukundige begeleiding is op locatie aanwezig bij kritische werkzaamheden. Kritische werkzaamheden zijn in dit geval alle graafwerkzaamheden in de verontreinigde bovengrond. Daarnaast is de milieukundig begeleider op afroep beschikbaar indien er buiten de als verontreinigd gedefinieerde zone aanwijzingen zijn dat er sprake is van verontreinigde grond.

Na afronding van de grondsanering zal een evaluatierapport worden opgesteld.

4.4 Water

De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn de 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

Waterwet

De Waterwet moderniseert en integreert de bestaande wetgeving op het gebied van waterbeheer. Uitgangspunten van de Waterwet zijn integraal waterbeheer en de watersysteembenadering, volgens welke het waterbeheer zich niet alleen richt op het water als zodanig, maar ook op ecologische en infrastructurele aquatische systemen, met inbegrip van de bodem, de oevers en de biologische component. Dit in wisselwerking met andere terreinen van overheidszorg als bescherming van het milieu en de zorg voor de ruimtelijke ordening.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen, zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. 

Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Door water te laten infiltreren in de bodem, en te bergen op daarvoor aangewezen plekken wordt ongecontroleerde overstroming en droogteschade voorkomen.

Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die wettelijk is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. In bestemmingplannen dient een beschrijving opgenomen te worden van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Beleidskader

Bij het watertoetsproces is rekening gehouden met de volgende bindende documenten:

  • Bestuursakkoord 'Water met Vuur'
  • Nationaal Waterplan 2009 – 2015
  • Waterbeheersplan 2010-2015
  • Handreiking Watertoets voor gemeenten (Delfland)
  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Resultaten watertoets

Er is een gebiedsinventarisatie uitgevoerd naar de huidige situatie wat betreft hoogteligging, bodem, grondwater, oppervlaktewater en waterkeringen. Deze is verder aangevuld naar aanleiding van het overleg met de waterbeheerders (gemeente Rijswijk, hoogheemraadschap van Delfland en provincie Zuid-Holland), gehouden op 9 juli 2013. In het overleg is de huidige situatie besproken en zijn de wensen, uitgangspunten en randvoorwaarden voor de toekomstige situatie (wat betreft water) vastgelegd. De resultaten zijn in een rapportage verwerkt. Aanvullend is contact geweest met het hoogheemraadschap naar aanleiding van uit te voeren acties voortgekomen uit het overleg. Dit heeft geleid tot aanvullende eisen omtrent de (regen)waterkwaliteit.

Op basis van de verzamelde informatie over de huidige situatie en afspraken over de toekomstige situatie, is de waterparagraaf voor dit bestemmingsplan opgesteld en verwoord in de rapportage die is opgenomen in bijlage 9 van deze ruimtelijke onderbouwing. Onderstaand worden de gevolgen ten aanzien van water beschreven.

Er is geen sprake van een toename aan verhard oppervlak, Dit komt met name door de afwaardering van de weg (2 naar 1 rijstrook) en meer groen onder de brug. Dit betekent dat er geen aanvullende hemelwaterberging vereist is. In de huidige situatie is er sprake van een totaal aan verhard oppervlak van 12.796 m2 in de toekomstige situatie is er sprake van 8.450 m2.

Brugconstructie

In de huidige situatie is het brugdek boven land aangesloten op het gescheiden riool in de Haagweg en Laan van Hoornwijck. Dit afwateringsprincipe blijft behouden. Het brugdek boven het kanaal dat in de huidige situatie via valpijpen rechtstreeks op het kanaal loost, mag in de toekomst niet rechtstreeks naar het kanaal afwateren in verband met waterkwaliteit. Het Rijn-Schiekanaal is een waterlichaam van het KRW. Er dient daarom een vorm van zuivering plaats te vinden voordat geloosd wordt op het kanaal.

Als zuiverende voorziening is het toepassen van infiltratie in de bodem niet haalbaar, omdat het een brugconstructie betreft dat zijn regenwater aansluit op bestaande riolering. Het brugdek boven het kanaal krijgt daarom een hemelwaterriool met een first flush verbinding naar het nabij gelegen vuilwaterstelsel.

Het hemelwater afkomstig van het fietspad van de Hoornbrug is aan te merken als schoon. Dit water wordt door middel van valpijpen wel rechtstreeks op het Rijn-Schiekanaal geloosd.

Verdiepte wegen onder de brugconstructie

De gemeente Rijswijk is voornemens de wateroverlast ter plaatse van de verdiepte delen onder de brugconstructie te beperken. Aan de zijde van de laan Hoornwijck wordt hiervoor het maaiveld opgehoogd. Voor de andere zijde is dit niet mogelijk. Het plaatsen van extra kolken op locaties waar het regenwater nog onder vrij verval kan aansluiten op het bestaande gescheiden rioolstelsel reduceert de belasting aan regenwater naar de verlaagde weg. Ook kan de maaiveldhoogte op strategische plekken lokaal worden aangepast, waardoor het afwaterend oppervlak wordt verkleind. Voor het resterende verharde oppervlak wat afstroomt naar de verlaagde weg, is gemeente voornemens de bestaande pompkelder om te bouwen naar een VGS (Verbeterd Gescheiden Stelsel) in het kader van het Besluit Lozingen Buiten Inrichtingen.

Materiaalkeuze en waterkwaliteit 

Met de materiaalkeuze van de brug wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit. Zo worden er geen uitloogbare materialen gebruikt. Daarnaast wordt ook zo min mogelijk gebruik gemaakt van strooizout en chemische onkruidbestrijding, om de waterkwaliteit zo min mogelijk te beïnvloeden.

Waterkering

De functie van de waterkering blijft in de permanente en tijdelijke (aanleg) situatie behouden. In de aanvraag van de watervergunning wordt hier nader op in gegaan.

Conclusie

Ten aanzien van water in het plangebied van de Hoornbrug is de rapportage van de watertoets in bijlage 9 en bovenstaande paragraaf leidend. Het Hoogheemraadschap Delfland heeft een positief wateradvies afgegeven. Op grond van bovenstaande en het positieve advies wordt geconcludeerd dat water geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van de Hoornbrug.

4.5 Ecologie

Flora en fauna

De Europese vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.

In Nederland is de vanuit de vogel- en habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese vogel- en habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet).

Uitgangspunt van de gewijzigde Natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd.

Bij activiteiten in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk.

Quickscan natuurwetgeving

Ten behoeve van de ontwikkeling van de Hoornbrug is een quickscan natuurwetgeving uitgevoerd. Deze quickscan heeft de status van een verkennend onderzoek. Het doel ervan is in kaart te brengen of en wanneer vervolgstappen, zoals specifieke soortinventarisaties en ontheffingsaanvragen ex art. 75 van de Flora- en faunawet, noodzakelijk zijn. Daarnaast wordt een aantal maatregelen beschreven waarmee overtreding van de Flora- en faunawet kan worden voorkomen. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 10. De onderzoeksresultaten worden onderstaand verwoord.

Resultaten quickscan natuurwetgeving

Uit de resultaten van de quickscan natuurwetgeving blijkt het plangebied niet in of nabij beschermde gebieden ligt (Natura 2000, beschermde Natuurmonumenten of de EHS). Er heeft in de quickscan dan ook geen toetsing plaats aan de Natuurbeschermingswet 1998 of Provinciale Ruimtelijke Verordening (EHS).

In het plangebied komen verschillende algemene vogelsoorten voor. Alle broedvogels zijn zwaar beschermd onder de Flora- en faunawet. Voor vogels kan bij een ruimtelijke ingreep geen ontheffing worden verleend. Door de volgende mitigerende maatregelen wordt overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet voorkomen:

  • De kap van bomen moet voor de start van het broedseizoen (15 maart) hebben plaatsgevonden.
  • De bomen en bosschages die niet worden weggehaald vormen alsnog een mogelijk broedbiotoop. Geadviseerd wordt daarom de werkzaamheden voor de aanleg van de nieuwe brug twee weken eerder dan gepland, dus vanaf 15 maart, te starten. Door continue verstoring als gevolg van de werkzaamheden zullen broedvogels het gebied mijden.

In het plangebied komen verschillende vleermuissoorten voor. Alle vleermuizen zijn zwaar beschermd onder de Flora- en faunawet. Door de volgende mitigerende maatregelen te nemen wordt overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet voorkomen:

  • Bij de sloop van de bestaande brug/steunpunten, het aanbrengen van (tijdelijke) damwanden en paalfunderingen en het vervangen van een deel van de kademuur, mag het kanaal niet worden geblokkeerd. Doorgangen onder bruggen moeten minimaal 1,5 meter hoog en 4 meter breed zijn. Op deze manier blijft de watergang passeerbaar voor vleermuizen.
  • Indien de werkzaamheden voor het vervangen van de huidige brug
    's nachts worden uitgevoerd, mag er geen uitstraling van licht naar het wateroppervlak plaatsvinden, omdat vleermuizen gevoelig zijn voor licht.

Langs en de Hoornburg bevinden zich algemene plantensoorten. De gladde betonnen kademuur biedt geen houvast voor muurplanten om zich te vestigen. Op een houten biels, bevestigd langs de kademuur, bevinden zich alleen algemene plantensoorten. De aanwezigheid van beschermde soorten wordt uitgesloten.

Conclusie

Uit de onderzoeksresultaten met betrekking tot de Flora- en faunawet wordt geconcludeerd dat geen overtredingen van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet optreden, zolang de voorgestelde mitigerende maatregelen die getroffen dienen te worden om effecten op beschermde soorten te voorkomen, worden uitgevoerd. De mitigerende maatregelen voor broedvogels en vleermuizen dienen in een (beknopt) werkprotocol te worden opgenomen en worden meegenomen in de uitvoering van de brug. Dit werkprotocol dient tijdens de werkzaamheden aanwezig te zijn.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek bestaat vanwege de voorgenomen fysieke wijziging van de Hoornbrug in de Laan van Hoornwijck in de gemeente Rijswijk. Binnen de wettelijke geluidszone van deze te wijzigen weg liggen geluidgevoelige bestemmingen. Om de fysieke wijziging van deze weg mogelijk te maken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd conform de Wet geluidhinder.

Akoestisch onderzoek verkeerslawaai Hoornbrug

Het doel van dit akoestisch onderzoek is het toetsen of ten gevolge van de fysieke wijziging van de weg sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen die gelegen zijn binnen de wettelijke geluidszone van de weg. Hiervoor wordt het verschil in de geluidsbelasting berekend tussen de heersende waarde in 2013 (één jaar voor de fysieke wijziging) en 2024 (tien jaar na fysieke wijziging). Indien reeds een hogere waarde is vastgesteld moet de toename bepaald worden ten opzichte van de laagste waarde van de heersende waarde en de eerder verleende hogere waarde. Er is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder indien de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB of meer. Als sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder worden maatregelen onderzocht om de toename van de geluidsbelasting ongedaan te maken.
Het akoestisch onderzoek verkeerslawaai (3 september 2013, 077227661:B - Definitief) is opgenomen in bijlage 11 van deze ruimtelijke onderbouwing. De resultaten worden onderstaand verwoord.

Resultaten akoestisch onderzoek verkeerslawaai

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting afneemt in de toekomstige situatie. Ook wanneer een lichte verschuiving plaatsvindt van de ligging van de nieuwe brug van maximaal 0,35 meter horizontaal aan weerszijden en maximaal 0,25 vertikaal levert dit geen belemmeringen op. Deze afwijking past binnen de marges van het onderzoek.

De afname van de geluidsbelasting wordt veroorzaakt door de lagere verkeersintensiteiten in de toekomstige situatie. Er is daarom geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Verdere maatregelen of procedures zijn op grond van de Wet geluidhinder niet nodig.

Tramlawaai

Tramlawaai kan berekend worden met de methode van zowel bijlage III (wegverkeerslawaai) als met de methode van bijlage IV (railverkeerslawaai) van het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012 (RMG2012). In het akoestisch onderzoek is het tramlawaai gemodelleerd met de methode van bijlage III van het RMG2012. In een aanvullend onderzoek dat is opgenomen in bijlage 12 van deze ruimtelijke onderbouwing is onderzocht of de conclusies van het akoestisch onderzoek wijzigen als het tramlawaai wordt berekend met de methode van bijlage IV.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de conclusies van het akoestisch onderzoek niet wijzigen indien het tramverkeer wordt berekend met de methode van bijlage IV van het RMG2012. Met geen van beide rekenmethoden voor het tramlawaai is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

Conclusie

Op grond van bovenstaande en de afname van de geluidsbelasting wordt geconcludeerd dat geluid geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van de Hoornbrug. Een lichte afwijking van de ligging van de brug binnen de bovengenoemde afmetingen past binnen de marges van het onderzoek.

4.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Het luchtkwaliteit onderzoek (24 juli 2013, 077217430:B) is opgenomen in bijlage 13 van deze ruimtelijke onderbouwing. De resultaten worden onderstaand verwoord.

Resultaten luchtkwaliteitonderzoek

Uit de resultaten van het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat langs geen van de wegen sprake is van een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3 (stikstofdioxide). Dit geldt voor het onderzochte peiljaar. Wel is zichtbaar dat er sprake is van hoge concentraties in 2015. Naar de toekomst zal deze jaargemiddelde concentratie NO2 afnemen.

Langs geen van de voornoemde wegen en in geen van onderzochte jaren is een overschrijding van de vigerende grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie PM10(fijn stof) van 40 µg/m3.

Langs geen van voornoemde wegen is er sprake van een overschrijding van het maximale aantal overschrijdingsdagen van de dagnorm (35 dagen).

De wijziging van de Hoornbrug leidt er niet toe dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof tijdens de planperiode worden overschreden. Daarom zijn er geen wettelijke bezwaren die besluitvorming in de wegstaan ten aanzien van luchtkwaliteit.

Conclusie

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van de Hoornbrug.

4.8 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met het aspect externe veiligheid. De risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen, routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.


De Wet vervoer gevaarlijke stoffen uit 1995 schrijft voor dat de transporten met gevaarlijke stoffen via de kortste weg tussen de snelweg en het herkomst- of bestemmingsadres plaatsvinden. In dezelfde wet vervoer gevaarlijke stoffen is ook een artikel opgenomen dat een gemeente een route gevaarlijke stoffen instelt. Dan heeft de transporteur de verplichting deze te volgen. Als dit niet mogelijk is, moet voor het deel dat afgeweken wordt een ontheffing van de routering aangevraagd worden.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in de maak. Vooruitlopend op de inwerkingtreding hiervan zijn de Basisnetten Weg, Spoor en Water als bijlage bij de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen opgenomen.

Om het risico van vervoer van gevaarlijke stoffen te beperken heeft gemeente Rijswijk in 2007 een route vastgesteld waarbuiten zonder ontheffing geen vervoer gevaarlijke stoffen is toegestaan. Het beleid over de route gevaarlijke stoffen heeft de gemeente vastgelegd in het Milieubeleidsplan Rijswijk. De bebording van de routering is vastgelegd in 2009. De Hoornbrug maakt geen onderdeel uit van een route gevaarlijke stoffen.

Ten behoeve van het plan is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn beschreven in een memo die is opgenomen in bijlage 14 van deze ruimtelijke onderbouwing. Onderstaand zijn de resultaten beschreven.

Resultaten onderzoek externe veiligheid

Bij externe veiligheid wordt gekeken naar de invloed van de ontwikkeling op de omgeving, als ook de invloed van de omgeving op de ontwikkeling.

Het invloedsgebied van andere risicobronnen dan de route gevaarlijke stoffen ligt niet over de Hoornbrug. Om die reden zijn andere risicobronnen niet relevant voor dit externe veiligheidsonderzoek.

De ontwikkeling van de Hoornbrug heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect externe veiligheid ten aanzien van de ontwikkeling op de omgeving. De reden hiervoor is dat over de Hoornbrug geen route gevaarlijke stoffen ligt. Daarmee is vervoer van gevaarlijke stoffen niet toegestaan.

Het invloedsgebied van de dichtstbijzijnde route gevaarlijke stoffen ligt niet over de Hoornbrug. In de omgeving van de Hoornbrug liggen geen andere risicobronnen. De ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving hebben vanuit het aspect externe veiligheid gezien met betrekking tot de invloed op de omgeving geen betrekking op de Hoornbrug.

Conclusie

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van de Hoornbrug geen beperkingen ondervindt als gevolg van externe veiligheidsrisico's.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 31 oktober 2013 is de terinzagelegging van de ontwerpomgevingsvergunning en de ontwerpverklaring van geen bedenkingen voor de vervanging van de Hoornbrug gepubliceerd. De publicatie stond in de Nederlandse Staatscourant en Rijswijk Regel Recht (zowel analoog, in de krant Groot Rijswijk, als digitaal op www.rijswijk.nl). De aanvraag, de ontwerpomgevingsvergunning en de ontwerpverklaring van geen bedenkingen hebben van 1 november tot en met 12 december 2013 ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad om zienswijzen omtrent het plan naar voren te brengen. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en van antwoord voorzien in de Nota van Zienswijzen Hoornbrug. De Nota van Zienswijzen Hoornbrug is opgenomen in bijlage 16 van deze onderbouwing. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van de ruimtelijke onderbouwing.

Het wettelijk vooroverleg dat op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is, is gevoerd nadat het college van B&W bij besluit d.d. 8 oktober 2013 heeft besloten om in principe in te stemmen met het plan. Er zijn vooroverlegreacties ontvangen van het Hoogheemraadschap van Delfland, de provincie Zuid-Holland, Stadsgewest Haaglanden en de Veiligheidsregio Haaglanden. Alle vooroverlegpartners staan positief tegenover de ontwikkeling en stemmen er mee in. Het Hoogheemraadschap verzocht nog wel om een kleine tekstuele aanpassing van de waterparagraaf. Dit is verwerkt in de Ruimtelijke Onderbouwing. De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) adviseerde daarnaast ook nog om ten behoeve van de bereikbaarheid voor de hulpdiensten tijdens de realisatiefase, structureel contact te onderhouden met de afdeling Risicobeheersing van de VRH. Aangezien de reactie van de VRH ingediend is buiten de termijn die gesteld was voor de wettelijk vooroverleginstanties en binnen de zienswijzenperiode is de reactie behandeld als een zienswijze.

5.2 Financiële uitvoerbaarheid

Na uitgebreid onderzoek blijkt dat het de beste oplossing is om de bestaande beweegbare brug te vervangen door een hogere, vaste brug met een vrije doorvaarthoogte van 6,6 m. Dit kan omdat het geen staande mastroute is. Dit alternatief biedt het hoogste oplossend vermogen, het conflict tussen scheepvaart en tram wordt hiermee duurzaam opgelost. Een vaste brug is technisch het minst complexe alternatief en heeft hierdoor gunstige realisatiekosten ten opzichte van de andere varianten. Daarbij nemen de jaarlijkse, operationele kosten voor de brug af doordat er geen bediening meer plaatsvindt.

 

Begin 2011 is door de besturen van Stadsgewest Haaglanden, de provincie Zuid Holland en de gemeente Rijswijk afzonderlijk besloten de vaste brug als voorkeursvariant uit te werken en een samenwerkingsovereenkomst op te gaan stellen. Op basis van deze besluiten is er een samenwerkingsovereenkomst gemaakt. De samenwerkingsovereenkomst tussen Stadsgewest Haaglanden, Provincie Zuid-Holland en Gemeente Rijswijk is de basis voor de gezamelijke ontwikkeling en realisatie van een verhoogde Hoornbrug. Hierin zijn afspraken gemaakt over de financiering. De economische uitvoerbaarheid is niet in geding.