1

 

Toelichting bestemmingsplan Veersedijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gemeente: Hendrik-Ido-Ambacht

fase: vastgesteld bestemmingsplan

datum: juli 2013

 

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding 4

1.1 Bij het plan behorende stukken 4

1.2 Aanleiding en doel van het plan 4

1.3 Ligging en begrenzing plangebied 5

1.4 Vigerend bestemmingsplan 5

1.5 Leeswijzer 5

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving 6

2.1 Inleiding 6

2.2 Huidige situatie 6

2.3 Nieuwe situatie 7

2.4 Juridische aspecten 8

2.4.1 Planmethodiek 8

2.4.2 Regels 9

2.4.3 Geometrische plaatsbepaling 12

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader 13

3.1 Rijksbeleid 13

3.1.1 Amvb Ruimte 13

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 13

3.1.3 Nautisch beheer 13

3.2 Provinciaal en regionaal beleid 14

3.2.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland 14

3.2.2 Verordening Ruimte 15

3.3 Gemeentelijk beleid 15

3.3.1 Structuurvisie "Waar de Waal stroomt" 15

 

HOOFDSTUK 4 Randvoorwaarden 16

4.1 Archeologie en cultuurhistorie 16

4.1.1 Regelgeving en beleid 16

4.1.2 Onderzoek 17

4.1.3 Conclusie 17

4.2 Milieuzonering 18

4.2.1 Regelgeving en beleid 18

4.2.2 Onderzoek 18

4.2.3 Conclusie 18

4.3 Bodem 19

4.3.1 Regelgeving en beleid 19

4.3.2 Onderzoek 20

4.3.3 Conclusie 20

4.4 Ecologie 21

4.4.1 Regelgeving en beleid 21

4.4.2 Onderzoek 22

4.4.3 Conclusie 22

4.5 Externe veiligheid 23

4.5.1 Regelgeving en beleid 23

4.5.2 Onderzoek 24

4.5.3 Conclusie 25

4.6 Akoestische aspecten 26

4.6.1 Regelgeving en beleid 26

4.6.2 Onderzoek 26

4.6.3 Conclusie 26

4.7 Luchtkwaliteit 28

4.7.1 Regelgeving en beleid 28

4.7.2 Onderzoek 28

4.7.3 Conclusie 28

4.8 Verkeer en vervoer 29

4.8.1 Regelgeving en beleid 29

4.8.2 Onderzoek 29

4.8.3 Conclusie 29

4.9 Water 30

4.9.1 Regelgeving en beleid 30

4.9.2 Onderzoek 32

4.9.3 Conclusie 32

4.10 Overige belemmeringen 33

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid 35

5.1 Economische uitvoerbaarheid 35

 

HOOFDSTUK 6 Procedure 36

6.1 Voorbereidingsfase 36

6.2 Ontwerpfase 37

6.3 Vaststellingsfase 37

Bijlagen 38

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Veersedijk” bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt.

 

 

1.2 Aanleiding en doel van het plan

In de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht ligt langs de rivier de Noord het gebied Noordoevers dat overwegend wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten. Al enkele jaren wordt gedacht over en gewerkt aan een herinrichting van dit gebied.

Er zijn reeds verschillende planstadia achter de rug. Via een Masterplan Drechtoevers (1994) kwam er een Scenario voor de Drechtsteden in 2030 (1997) en vervolgens een Structuurschets Noordoevers (2001). Ook kwam er een Masterplan Noordoevers, dat niet officieel is vastgesteld, maar is omgezet in een Structuurplan Noordoevers (2005).

In al deze plannen is uitgegaan van het verplaatsen van de aanwezige bedrijvigheid naar elders, waarbij aan de (veelal watergebonden) bedrijven die aan de Veersedijk in Hendrik-Ido-Ambacht gevestigd zijn, de zogenaamde Rietbaanbedrijven, de mogelijkheid wordt geboden zich binnen de gemeentegrenzen te vestigen op het Genie- en Citadelterrein.

Op 16 februari 2010 en 1 maart 2010 hebben de gemeenteraden van respectievelijk Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht het op hun grondgebied betrekking hebbende bestemmingsplan 'Noordoevers' vastgesteld. De Raad van State heeft op 13 oktober 2011 beide bestemmingsplannen vernietigd omdat "het aan het project Noordoevers ten grondslag gelegde onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid niet is verricht met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid".

 

Daarna is gewerkt aan een nieuw stedenbouwkundig plan en zijn met de regio-gemeenten afspraken gemaakt over financiële bijdragen en garantstellingen. Vooral als gevolg van de slechte economische situatie en de reeds in ontwikkeling zijnde woningbouwprojecten in de regio is op 9 november 2012 door het Drechtstedenbestuur besloten voorshands niet tot ontwikkeling van het gebied als woningbouwlocatie over te gaan.

Een nieuw bestemmingsplan is echter wel nodig, omdat er anders per 1 juli 2013 in een groot gedeelte van het gebied geen bestemmingsplan meer geldt. Het huidige zogenaamde 'Uitbreidingsplan in hoofdzaak' vervalt per die datum. Alleen het op een beperkt deel van het gebied betrekking hebbende bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Betuweroute' blijft gelden. De consequenties van het niet meer hebben van een bestemmingsplan zijn niet geheel te overzien, maar duidelijk is dat een risico wordt gelopen met ongewenste ontwikkelingen.

Om die reden is een bestemmingsplan opgesteld gebaseerd op de huidige situatie en vooral met het doel om ongewenste ontwikkelingen te kunnen tegenhouden. Zodra de economische situatie weer is aangetrokken en de behoefte aan woningen op deze locatie zich weer voordoet, en er sprake zal zijn van een financieel uitvoerbaar plan, zal een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

Het nu voorliggende bestemmingsplan 'Veersedijk' is vergelijkbaar met het plan dat om dezelfde reden is opgesteld voor het Noordoeversdeel van de gemeente Zwijndrecht. Dat plan is genaamd 'Ringdijk.

 

 

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente en wordt globaal begrensd door:

- In het noorden: water van de Rietbaan

- In het oosten: water van de Rietbaan/Strooppot

- In het zuiden: gemeentegrens tussen Hendrik-Ido-Ambacht enZwijndrecht

- In het westen: de Veersedijk, de insteekhaven in en de oever van de Antoniapolder.

 

 [image]

 

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

 

Het 'uitbreidingsplan in hoofdzaak' kent voor het overgrote deel van de gronden langs de Veersedijk de bestemming 'Industrie'; voor de gronden van de Galgeplaat geldt overwegend een groenbestemming.

In het bestemmingsplan 'De Volgerlanden - Betuweroute' zijn de gronden langs de Veersedijk ten noorden van huisnummer 253 opgenomen. Twee percelen hebben de bestemming 'Bedrijven' met de respectievelijk de nadere specificatie 'scheepssloperij' en 'garagebedrijf'. Voorts kent het bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden'. En met dit bestemmingsplan is de aanleg van de Betuweroute mogelijk gemaakt.

 

 

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 wordt de inleiding beschreven, waarin wordt ingegaan op een aantal algemene planaspecten. In hoofdstuk 2 vindt de planbeschrijving plaats en wordt tevens een toelichting gegeven op de bestemmingsmethodiek.

In de hoofdstukken 3 en 4 komt de achterliggende onderbouwing voor de keuzes die in

hoofdstuk 2 worden gemaakt ten aanzien van, onder andere, ruimtelijke ordening,

volkshuisvesting, mobiliteit, natuur en landschap, water, archeologie en cultuurhistorie en milieu aan de orde. In hoofdstuk 5 en 6 wordt, tenslotte, de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond en wordt ook ingegaan op het overleg- en inspraaktraject.

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Veersedijk' is gericht op de huidige situatie en dient als overbrugging naar een nieuw bestemmingsplan 'Noordoevers'. Het bestemmingsplan 'Veersedijk' is vooral opgesteld om te voorkomen dat er na 1 juli 2013 ter plaatse geen planologisch regiem geldt.

 

 

2.2 Huidige situatie

In het plangebied bevinden zich bedrijven, een enkele woning, de ondergrondse Betuwe- spoorlijn, een Provinciale Ecologische Hoofdverbinding, een hoge druk gasleiding, een waterkering, een groen/natuurgebied, alsmede onbebouwde gronden die voorheen als bedrijfsterrein werden gebruikt.

 

Bedrijven

In een advies van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid d.d. 14 maart 2013 zijn de bedrijven beschreven.

 

Veersedijk 161, Veersedijk 223 - Stolk’s Handelsonderneming B.V.

Stolk’s Handelsonderneming B.V. kent twee locaties, namelijk de Veersedijk nr. 161 en nr. 223.

De locatie op nr. 161 wordt gebruikt voor opslag en voor verhuur aan verschillende bedrijven voor opslag of werkzaamheden. Deze activiteiten vallen binnen milieucategorie 3.1.

Op de locatie 223 worden de bedrijfsactiviteiten van een scheepssloperij uitgevoerd. Deze activiteiten vallen binnen milieucategorie 5.2.

 

Veersedijk 187, v.d. Waal

Op de Veersedijk 187 is Van der Waal Zandhandel gevestigd. Het bedrijf houdt zich bezig met grondhandel en op- en overslag van bulkgoederen. De activiteiten die plaatsvinden bij het bedrijf vallen onder verschillende categorieën uit ‘Bedrijven en milieuzonering’, waarvan de hoogste valt in milieucategorie 3.2.

 

Veersedijk 281, van Gameren

Van Gameren is een transportbedrijf. Uitgaande van een bedrijfsoppervlak kleiner dan 1.000 m2 is milieucategorie 3.2 van toepassing.

 

Veersedijk 291, Engsteph Scheurwater

Dit bedrijf is een groothandel met reparatie van motoren, pompen en schepen kleiner dan 25 meter. Hieraan is een milieucategorie 4.1 gekoppeld, met de volgende richtafstanden: geur 50 m, stof 100 m, en gevaar 30 m.

 

Veersedijk 293, Maaskant

Dit bedrijf verkoopt voornamelijk gebruikte machines en apparaten zoals aggregaten, heftrucks, maar ook bedrijfswagens. Deze werkzaamheden zijn vergelijkbaar met een groothandel in machines en apparaten voor de bouwnijverheid. Hieraan is een milieucategorie 3.2 gekoppeld.

 

Rozand 5, Niessen

Niessen is een scheepswerf voor metalen schepen groter dan 25 m en valt in milieucategorie 5.1.

 

Voorts bevinden zich in het gebied nog bedrijven die door de gemeente zijn aangekocht

(Arbez en Van Vliet). Van Vliet heeft de bedrijfsactiviteiten in 2012 beëindigd en Arbez doet dit in 2013.

Bij de overige voormalige bedrijfsgronden zijn de activiteiten reeds beëindigd.

 

 

De bedrijven maken geen deel uit van het gezoneerde industrieterrein "Aan de Noord".

Woningen

Via de afdeling burgerzaken is inzicht verkregen in de panden waar wordt gewoond. Het betreft de volgende woningen:

 

 

2.3 Nieuwe situatie

Zoals in de inleiding reeds is verwoord is een ontwikkeling van het plangebied in de toekomst als woongebied niet uitgesloten. Daartoe zijn reeds verschillende percelen in eigendom verworven. Doordat die planontwikkeling vanwege ondermeer de economische recessie en de (geringe) behoefte aan woningen voorshands niet van de grond komt, is voor dit moment gekozen voor een conserverend bestemmingsplan, dit om te voorkomen dat er per 1 juli 2013 geen planologisch regime geldt.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt binnen die benadering geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

In overleg met de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid is bepaald dat het toestaan van bedrijven tot en met categorie 3.1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten te verantwoorden is ten opzichte van de aanwezige woningen, waarbij de richtafstanden primair worden gericht op de aanwezige en toekomstige woonbebouwing ten zuiden van de Veersedijk.

Bestaande bedrijven die in een hogere categorie zijn ingedeeld wijken af van die benadering, maar worden via een op het bedrijf gerichte regeling als zodanig bestemd.

 

Gebaseerd op de bestaande situatie zoals beschreven in paragraaf 2.2. kent het nieuwe (conserverende) bestemmingsplan de volgende inhoud:

 

Bedrijven

Zoals hiervoor verwoord gelden bij het toestaan van categorie 3.1 bedrijven richtafstanden waar in het algemeen aan kan worden voldaan. Het gaat daarbij dan om afstand van de perceelsgrens van het betreffende bedrijf naar de bestaande (en of toekomstige) woningen ten zuiden van de Veersedijk. Dergelijke bedrijfsactiviteiten kunnen normaal gesproken met een melding of een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer ter plaatse worden uitgeoefend.

Vanuit die benadering zijn bestaande activiteiten in een hogere milieucategorie een uitzondering. De activiteiten worden gerespecteerd, maar gebonden aan hun huidige locatie en hun huidige bedrijfsactiviteiten. Het gaat om de volgende bedrijven:

 

Veersedijk 187, v.d. Waal

Deze bedrijfsactiviteiten vallen onder milieucategorie 3.2.

De bebouwing bevindt zich direct langs de dijk en vormt op die manier een afscherming van van de woningen ten zuiden van de Veersedijk. Het is van belang bebouwing alleen op die plek toe te laten, zodat -als vanzelfsprekend- de bergen zand langs het water blijven.

Het bouwvlak kan gering worden uitgebreid, zodat bebouwing kan worden opgericht om de naastgelegen woning af te schermen.

De bouwhoogte kan worden gesteld op maximaal 10 m.

Door de hoogte van de milieucategorie wordt via een afzonderlijke aanduiding de huidige activiteit als maatwerk toegestaan.

 

Veersedijk 223 Scheepssloperij Stolk

Bij deze bedrijfsactiviteiten is sprake van milieucategorie 5.2.

Dit bedrijf is in het geldende bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Betuweroute' opgenomen met de bouwvlak over het gehele terrein, behoudens het gedeelte waar vanwege de Betuweroute toch niet kan worden gebouwd, een bouwhoogte van maximaal 10 m en de specifieke aanduiding 'scheepssloperij'.

Ook hier wordt door de hoogte van de milieucategorie via een afzonderlijke aanduiding de huidige activiteit als maatwerk toegestaan.

 

Veersedijk 281, van Gameren

Bij dit transportbedrijf is sprake van milieucategorie 3.2.

De bouwhoogte kan worden gesteld op maximaal 10 m.

Door de hoogte van de milieucategorie wordt via een afzonderlijke aanduiding de huidige activiteit als maatwerk toegestaan.

 

Veersedijk 291, Engsteph Scheurwater

Bedrijfsactiviteiten vallen onder milieucategorie 4.1.

De bouwhoogte kan worden gesteld op maximaal 10 m.

Door de hoogte van de milieucategorie wordt via een afzonderlijke aanduiding de huidige activiteit als maatwerk toegestaan.

 

Veersedijk 293, Maaskant

Bedrijfsactiviteiten vallen onder milieucategorie 3.2.

De bouwhoogte kan worden gesteld op maximaal 10 m.

Door de hoogte van de milieucategorie wordt via een afzonderlijke aanduiding de huidige activiteit als maatwerk toegestaan.

 

Rozand 5, Niessen

Bedrijfsactiviteiten vallen onder milieucategorie 5.1.

De bouwhoogte kan worden gesteld op maximaal 10 m.

Door de hoogte van de milieucategorie wordt via een afzonderlijke aanduiding de huidige activiteit als maatwerk toegestaan.

 

 

Het bedrijf Van Vliet is in 2012 beëindigd en Arbez stopt in 2013. De milieuvergunningen zijn door beide bedrijven ingetrokken. Evenals voor de eerder aangekochte -en thans braakliggende bedrijfsgronden- wordt uitgegaan van categorie 3.1 als maximaal toelaatbare bedrijfscategorie.

 

Woningen

De panden Veersedijk 203, 209, 209A, 211, 275, 277, 277A en Rozand 1 en 2 zijn met een woonbestemming opgenomen. De overige woningen zijn aangeduid als bedrijfswoning.

De woningen Veersedijk 203, 209, 209A en 211 zijn geregeld conform het geldende bestemmingsplan. Voor de woningen met de huisnummers 275, 277 en 277 ligt vanwege de relatie met de aanwezige monumentale aspecten (koetshuis/karnhuis en monumentale bomen) een woonbestemming voor de hand.

Rozand 1 en 2 kunnen als bestaande burgerwoningen worden gehandhaafd omdat ze buiten de grootste richtafstand en de 50 dB(A)-geluidcontour van Niessen vallen.

 

 

 

 

 

2.4 Juridische aspecten

 

2.4.1 Planmethodiek

Het bestemmingsplan kent gedetailleerde bestemmingen waarmee de huidige situatie is vastgelegd. Via die benadering is direct afleesbaar wat ter plaatse is toegestaan.

Het bestemmingsplan is gericht op het vastleggen van de huidige situatie.

 

Bij het opstellen van de plankaart en planregels is uitgegaan van het gemeentelijk handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen (oktober 2009). Dat wil zeggen dat een vaste indeling van planverbeelding, toelichting en regels is aangehouden en dat de planverbeelding getekend is op een wijze dat deze eenvoudig geschikt te maken is voor digitale toepassingen en uitwisseling met andere instanties (conform SVBP 2012).

 

 

2.4.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

• Inleidende regels (hoofdstuk 1)

• Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

• Algemene regels (hoofdstuk 3)

• Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hierna volgt een korte toelichting op de in het plan opgenomen regels.

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 “Inleidende regels” bestaat uit twee artikelen. In het artikel “Begrippen” wordt een aantal in de regels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot. In het artikel “Wijze van meten” wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 “Bestemmingsregels” bevat de regels waarin de materiële inhoud van de (dubbel) bestemmingen die in het plangebied voorkomen is opgenomen. Daarbij zijn tevens, waar nodig, flexibiliteitsbepalingen opgenomen die meer bouwmogelijkheden dan wel een ruimer gebruik van de functie toestaan na een nadere afweging die door burgemeester en wethouders moet worden gemaakt.

Conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) zijn de

verschillende artikelen binnen dit hoofdstuk alfabetisch gerangschikt. Daarnaast geldt de vaste volgorde: eindbestemmingen (enkelbestemmingen), voorlopige bestemmingen (komen niet voor in dit plan), uit te werken bestemmingen (komen niet voor in dit plan) en dubbelbestemmingen.

Tot slot geldt ook voor de indeling van de afzonderlijke artikelen een vaste volgorde. Hierna volgt een korte toelichting op de voorkomende leden binnen een artikel in dit bestemmingsplan.

 

Bestemmingsomschrijving

In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd. Naast de hoofdbestemmingen (het hoofdgebruik) worden in dit lid ook de functieaanduidingen genoemd waarmee een afwijkend gebruik van de hoofdbestemming wordt geregeld.

 

Bouwregels

In de bouwregels zijn de regels beschreven die gelden voor het bouwen van bij recht toegelaten bouwwerken.

 

Afwijken van de bouwregels

In dit lid zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken die slechts na een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning mogen worden gebouwd. Daarbij zijn tevens de randvoorwaarden vastgelegd die gelden als toetsingskader.

 

Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik wel en niet strijdig is met de bestemmingsomschrijving.

 

Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het gebruik van de gronden, anders dan beschreven in de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels, mits het gebruik past binnen de ruime interpretatie van de bestemmingsomschrijving en voldaan wordt aan objectief begrensde toetsingscriteria. Hiermee wordt dus een enigszins ruimer gebruik mogelijk gemaakt dan volgens een strikte toepassing van de bestemmingsomschrijving mogelijk is.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

 

In het artikel “Anti-dubbeltelregel” is bepaald dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft

plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

 

In het artikel “Algemene bouwregels” kunnen aanvullende bouwregels worden opgenomen die voor alle bestemmingen gelden, zoals uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening.

 

Het artikel "Algemene aanduidingsregels" noemt enkele aanduidingen die zijn aangegeven en beperkingen hebben voor bouwmogelijkheden, zoals milieuwetgeving, waterwingebied, veiligheidsszone voor de vaarwegen.

 

In het artikel "Algemene gebruiksregels" wordt aangegeven welke handelingen in ieder geval strijdig zijn met dit bestemmingsplan.

 

Het artikel “Algemene afwijkingsregels” is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen die in alle gevallen gelden. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied. Aan de toepassing van de afwijking dient een belangenafweging ten grondslag te liggen.

 

Het artikel "Algemene wijzigingsregels" noemt enkele algemene wijzigingsmogelijkheden, zoals voor het overschrijden van bestemmingsgrenzen en het wijzigen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

 

In het artikel "Overige regels" wordt een voorrangsregel voor de dubbelbestemmingen beschreven.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn de laatste twee artikelen van het bestemmingsplan opgenomen. In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Tot slot is in de slotregel de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan

het bestemmingsplan worden aangehaald.

 

 

Inhoud bestemmingen

 

Bedrijf en Bedrijventerrein

Bij de opzet van het bestemmingsplan is de bestemming 'Bedrijf' gebruikt voor de bestaande bedrijven en de daarmee ingerichte bedrijfskavels. De bestemming 'Bedrijventerrein' is gebruikt voor de onbebouwde gronden.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' wordt voor de gronden waar sprake is van een toelaatbare milieucategorie tot en met 3.1, uitgegaan van een ruim bouwvlak, een maximum bebouwingsoppervlakte en een maximale bouwhoogte. Die oppervlakte is afgestemd op de huidige oppervlakte aan bebouwing (naar boven afgerond op 50 m2). Via een ontheffing is 10 % extra mogelijk indien dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening.

Bij de percelen waar sprake is van een hogere milieucategorie is een bouwvlak om (globaal) de huidige bebouwing opgenomen en een maximale bouwhoogte. Via maatwerk is de bedrijfsuitoefening beschreven: scheepssloperij, zand- en grindhandel, scheepswerf, transportbedrijf, motorenreparatiebedrijf.

Via deze regeling worden bestaande rechten overgenomen en wordt optimaal rekening gehouden met de nabijgelegen woonbebouwing aan de westzijde van de Veersedijk.

De aanwezige bedrijfswoningen zijn met een aanduiding aangegeven en er is bepaald dat de woningen in stand mogen blijven in de vorm zoals deze aanwezig zijn op het moment van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

De bestemming 'Bedrijventerrein' gaat uit van de toelaatbaarheid van bedrijven tot en met categorie 3.1. Er is een maximaal bebouwingspercentage van 25 en een maximale bouwhoogte van 10 m opgenomen.

 

Bedrijfsgebonden kantoren zijn binnen beide bestemmingen mogelijk, mits deze maximaal een oppervlakte hebben van 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 2.000 m2 per bedrijf. Zelfstandige kantoren worden niet toegelaten.

Detailhandel wordt niet passend geacht in het plangebied. Om deze reden wordt nieuwe vestiging van detailhandel niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan.

 

Op enkele bedrijventerreinen in de gemeente wordt op beperkte schaal internetverkoop

toegepast. De gronden met de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Bedrijventerrein' in het plangebied 'Veersedijk' kunnen in principe gebruikt worden voor de opslag van goederen die worden verkocht via het internet en afgeleverd worden op het besteladres. Voorwaarde is wel dat die verkoop niet de uitstraling krijgt van verkoop van goederen ter plaatse, bijvoorbeeld door een showroom of balie waarbij het bestelde ter plaatse kan worden besteld of afgehaald. Bedrijven met een dergelijk karakter worden aangemerkt als detailhandel, niet passend binnen een reguliere bedrijfsbestemming. De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht wil dergelijke detailhandel weren, omdat de gronden primair bedoeld zijn voor bedrijfsmatige functies. Detailhandel daarentegen kent ruimtelijk gezien nadelige effecten, zoals een verkeeraantrekkende werking en mogelijk een aantasting van de levensvatbaarheid van bestaande winkelcentra in de gemeente.

 

 

Wonen

In de bestemming “Wonen” is per perceel een bouwvlak aangegeven waar de bebouwing

gebouwd mag worden. Per bouwvlak is vervolgens de maximale bouwhoogte opgenomen. Veelal is een gedeelte buiten het bouwvlak opgenomen waarbinnen de zogenaamde erfbebouwing is toegestaan.

Bij de woningen is ook de bestemming 'Tuin' aangegeven.

 

Overige bestemmingen

Naast de bestemmingen 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein' en 'Wonen' kent het bestemmingsplan ook enkele andere bestemmingen, zoals 'Groen', Verkeer', 'Leiding- Gas', 'Water', 'Waterstaat - Waterkering', 'Waterstaat - Waterhuishoudkundige en Waterstaatkundige functie', 'Waarde - Archeologie'.

De bestemming 'Waterstaat - Waterhuishoudkundige en Waterstaatkundige functie' heeft betrekking op de gronden waar een vergunning nodig is van Rijkswaterstaat op grond van de Beleidsregels grote rivieren.

De overige bestemmingen zijn over het algemeen in de gemeente voorkomende bestemmingen met een standaard inhoud.

Binnen de bestemming 'Groen' op de Galgeplaat is geregeld dat ter plaatse een sportterrein (oefenveld van de voetbalvereniging) is toegestaan. Eveneens is binnen deze bestemming een bestaande radarmast met een aanduiding in de verbeelding opgenomen.

Binnen de bestemming 'Water' is geregeld dat aanlegplaatsen alleen zijn toegestaan ter plaatse van de in de verbeelding aangegeven aanduiding. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat een ontheffing is opgenomen voor het kunnen maken nieuwe aanlegplaatsen in situaties dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening. Rijkswaterstaat dient te verklaren hiertegen geen bezwaar te hebben en zal een ontheffingsverzoek toetsen aan het ligplaatsbeleidsplan.

 

 

In het bestemmingsplan zijn voorts enkele gebiedsaanduidingen opgenomen. die betrekking hebben op bepaalde regelingen in die delen van het plangebied. Het betreft: 'geluidzone - industrie', 'milieuzone - waterwingebied', 'vrijwaringszone - vaarweg'.

In de regels is aangegeven op welke wijze hiermee dient te worden omgegaan.

 

 

2.4.3 Geometrische plaatsbepaling

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een topografische

ondergrond gebruikt. Met behulp van lijnen, coderingen en arceringen is aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Amvb Ruimte

De directe doorwerking van de Nota Ruimte is vervallen met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening. De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Amvb Ruimte).

Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen moeten voldoen aan deze algemene regels.

 

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Nota Ruimte is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast.

 

Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.

 

Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.

 

Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht,

geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

 

Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.

 

Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.

 

 

3.1.3 Nautisch beheer

 

Rijkswaterstaat is vaarwegbeheerder van de rijkswateren Noord, Rietbaan en Strooppot en ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg nu en in de toekomst.

 

De Noord is een hoofdtransportas, Cemt klasse VIc en wordt druk bevaren. De Rietbaan en de Strooppot zijn voor lokaal en recreatieverkeer. Een gedeelte van de Rietbaan is ingericht voor Cemt klasse V schepen om te overnachten (zie Ligplaatsenbeleid Rietbaan). Om de functionaliteit te waarborgen en te zorgen voor een veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer, geldt voor deze rivieren de Waterwet, de Richtlijn Vaarwegen 2011 en het Binnenvaartpolitiereglement.

 

 

 

 

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

 

 

3.2.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland

Met de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedecentraliseerd naar provincies en gemeenten. In dit speelveld neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor aansturing op ruimtelijke kwaliteit en samenhang van projecten en programma's met provinciale betekenis (regisseursrol). De provincie zal niet voor alle provinciale belangen een leidende rol nemen in de uitvoering.

De provincie wil een actieve rol spelen in de uitvoering van beleid. De provincie eigent zich alleen een regisseursrol toe als zij van mening is dat deze rol niet gedelegeerd kan worden naar andere overheden, of als zij een eigen verantwoordelijkheid heeft, die voortvloeit uit provinciale belangen. De schaal van de provincie maakt haar bij uitstek geschikt om veel partijen op gemeentelijk en (boven)regionaal niveau te verbinden.

 

Provinciale Staten van Zuid-Holland stelden op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.

In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:

• aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel

• duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie

• divers en samenhangend stedelijk netwerk

• vitaal, divers en aantrekkelijk landschap

• stad en land verbonden.

Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.’

 

In de Uitvoeringsagenda staat hoe de provincie en de verschillende partners de ambitie van de Structuurvisie gaan uitvoeren. De nadruk ligt op samenhang van maatregelen en programma‘s en de samenwerking met de regio‘s. Wat belangrijk is voor Zuid-Holland staat voorop.

De Uitvoeringsagenda maakt duidelijk wat er moet gebeuren en wat de onderlinge rolverdeling van de provincie en de verschillende samenwerkende partijen is.

Elke partij werkt vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid om de ambitie van de Structuurvisie te realiseren.

 

In de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte staat hoe de provincie de ruimte tot 2020 in wil gaan vullen. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling weer en vermeldt de provinciale belangen. De verordening geeft aan met welke zaken gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden.

 

In de Structuurvisie is Noordoevers op de functiekaart opgenomen als 'Stads- en dorpsgebied'. De Galgeplaat ligt binnen de bebouwingscontour en is aangeduid als 'Stedelijk groen'.

 

 

 

3.2.2 Verordening Ruimte

In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het onderhavige plan:

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.

Het plangebied valt binnen de aangegeven bebouwingscontouren en is hiermee in overeenstemming met de Verordening Ruimte.

In de Verordening Ruimte is voor functies als kantoren en detailhandel bepaald dat deze alleen in bestemmingsplannen mogen worden opgenomen indien deze liggen binnen de invloedssfeer van haltes van het Zuidvleugelnet (voor wat betreft kantoren), dan wel wanneer deze liggen binnen de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden (voor wat betreft detailhandel). Het plangebied Veersedijk kent geen detailhandels- en kantorenfuncties.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurvisie "Waar de Waal stroomt"

De Structuurvisie "Waar de Waal stroomt" (2009) gaat nog uit van het uitbreidingsplan Noordoevers. Volgens dat plan zou het plangebied Noordoevers in periode 2015-2020 van (verouderd) bedrijventerrein worden getransformeerd tot een nieuw buitendijks woningbouwgebiedmet circa 650 woningen. Ook recreatie en toegankelijkheid van de oevers in samenhang met natuurontwikkeling op de Sophiapolder en Galgeplaat zouden in het plan een plaats krijgen.

Met het stoppen van actieve planontwikkeling voor woningbouw in het Noordoeversgebied door de gemeente(n), is dit toekomstbeeld grotendeels voor langere termijn opgeschoven. Inmiddels zijn wel enkele bedrijven aangekocht, maar deze zullen niet, zoals aanvankelijk de bedoeling was, worden verplaatst naar het Genie- en Citadelterrein. Deze bedrijven stoppen de activiteiten, danwel gaan voor een deel elders verder, al dan niet binnen de regio Drechtsteden.

 

De Sophiapolder is inmiddels ontwikkeld als zoetwatergetijdegebied en toegankelijk voor het publiek. Ook verschillende andere aspecten als aangegeven in de structuurvisie blijven onverkort gelden voor het onderhavige plan. Zo geldt de Beleidslijn Grote Rivieren ook voor onderhavig plan. Voor het plangebied geldt de kwalificatie ‘bergend regime’. In principe zijn alle soorten activiteiten toegestaan, mits ze voldoen aan de in de Beleidslijn gestelde rivierkundige voorwaarden.

Stoppen met actieve woningbouwontwikkeling betekent dat de gevestigde bedrijvigheid in het plangebied zal blijven bestaan. Het onderhavige plan stelt kaders om te waarborgen dat de gevestigde bedrijvigheid zo min mogelijk nadelige consequenties heeft voor het aangrenzende woongebied De Volgerlanden en de bestaande woongebieden aan de binnenzijde van de Veersedijk.

 

 

HOOFDSTUK 4 Randvoorwaarden

 

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.1.1 Regelgeving en beleid

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.

Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.

Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

 

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met

cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

 

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.

De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

 

 

Beschermde monumenten

In het plangebied bevindt zich een gemeentelijk monument en wel het koets/karnhuis ter plaatse van Veersedijk 275 te Hendrik-Ido-Ambacht. Andere gemeentelijke- en/of rijksmonumenten zijn niet aanwezig. Evenmin is er sprake van een Beschermd Stads/Dorpsgezicht.

Ter hoogte van Veersedijk 275 staan twee monumentale bomen die zijn opgenomen in de lijst van monumentale bomen van de Bomenstichting. Het gaat om: Fagus sylvatica “Pendula” bruine beuk geplant omstreeks 1800-1810, stamomtrek 3,9 m met een matige kwaliteit. De tweede boom is een Fraxinus excelsior “Pendula” treur es, geplant omstreeks 1880-1890 en in 1960 naar deze locatie verplant, stamomtrek 0,9 m met een redelijke kwaliteit.

 

 

4.1.2 Onderzoek

De kaartbeelden laten zien dat de rivieren de Noord, de Oude Maas en de Beneden Merwede nog ongeveer dezelfde loop hebben als in de negentiende eeuw. De drie rivieren zijn in de loop der tijd gestroomlijnd ten behoeve van de scheepvaart en de rivier de Noord is verbreed zodat deze ruimtelijk gelijkwaardig is geworden aan de twee andere rivieren.

Daarnaast bevinden zich in het gebied twee kleinere waterlopen: de Rietbaan en de Strooppot. De Strooppot was tot in de twintigste eeuw een stromende slenk en is nu een doodlopende rivierarm (strang).

Op kaart 1B van de CHS zijn delen van het plangebied opgenomen met de

aanduiding ”redelijk tot grote kans op archeologische sporen”.

 

 

4.1.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is gericht op de huidige situatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De in de gemeente voorgeschreven regelingen van 'Waarde- Archeologie is in dit bestemmingsplan opgenomen, inclusief de noodzaak van een omgevingsvergunning en de uitzonderingen daarop.

 

 

 

 

4.2 Milieuzonering

 

 

4.2.1 Regelgeving en beleid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan met daarin woningen en bedrijven, dan wel die functies in de directe omgeving, dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

4.2.2 Onderzoek

In onderdeel 2.2. is reeds het advies van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid waarin de bedrijven zijn beschreven, aangehaald.

Het gaat om de volgende bedrijven met categorie-indeling:

 

Adres

Categorie

Bedrijfstype

Veersedijk 161

3.1

diverse activiteiten

Veersedijk 187

3.2

grth in zand en grind

Veersedijk 223

5.2

scheepssloperij

Veersedijk 281

3.2

transportbedrijf

Veeersedijk 291

4.1

grth met reparatie van motoren, pompen en schepen kleiner dan 25 m

Veersedijk 293

3.2

grth in machines, apparaten en toebehoren

Rozand 5

5.2

scheepswerf

 

 

De bedrijven die zijn aangekocht en hun bedrijfsactiviteiten hebben beëindigd (dan wel dit in 2013 doen), zijn in dit bestemmingsplan aangeduid met categorie 3.1. Deze bedrijven zijn niet opgenomen in bovenstaand overzicht.

 

De woningen die een woonbestemming krijgen zijn bestaande woningen. Het nieuwe bestemmingsplan brengt hierin geen wijziging.

 

 

4.2.3 Conclusie

Er is sprake van een bestaande situatie waarin geen nieuwe woningen of nieuwe milieuoverlast veroorzakende bedrijven zijn toegestaan.

 

4.3 Bodem

 

 

4.3.1 Regelgeving en beleid

Wet bodembescherming

Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot

bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen:

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij

nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

 

Besluit bodemkwaliteit

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten.

Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.

Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus, laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de handhaving te verbeteren.

 

Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)

De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de

Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging.

Deze afstemmingsregeling is opgenomen in artikel 6.2c van de Wabo. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften dienen op grond van artikel 8, vierde lid, van de Woningwet in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.

 

 

4.3.2 Onderzoek

In het kader van het eerder opgestelde bestemmingsplan Noordoevers is gebleken dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied over het algemeen matig tot slecht is. De aard van de bedrijvigheid, voornamelijk industrieel, heeft geresulteerd in bodemverontreiniging. Een punt van aandacht is de mogelijke aanwezigheid van asbest op en in de bodem. Ook is het zeer wel mogelijk dat er sprake is van puinhoudende lagen en oude funderingen in zowel boven- als ondergrond.

De waterbodems zijn inmiddels gesaneerd.

 

 

4.3.3 Conclusie

De bodem is verontreinigd en dient bij een eventuele ontwikkeling te worden gesaneerd. In dit bestemmingsplan is echter uitsluitend sprake van het vastleggen van de bestaande situatie.

 

4.4 Ecologie

 

4.4.1 Regelgeving en beleid

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.

 

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied

De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstel- lingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.

Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

• de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

• een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen

• de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:

• de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

• een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.

Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.

Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Vanwege de afstand van het plangebied tot de dichtsbij gelegen Natuurgebieden de Dordtse Biesbosch en Boezems Kinderdijkzal de ontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan- geen gevolgen hebben voor Natura 2000.

 

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.

Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.

Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. In het onderhavige plangebied ligt een gedeelte van de provinciale EHS.

 

 

4.4.2 Onderzoek

Door het gebied loopt de provinciale ecologische verbindingszone nr. 70.

In het rapport ‘Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland, aanwijzingen voor inrichting en beheer’ staat deze zone beschreven. Hierin is ook vermeld op welke wijze inrichting en beheer vorm kunnen krijgen en er wordt voor overige informatie verwezen naar Bureau Waardenburg (1996), die inrichtingsmodellen voor de direct ten noorden van het plangebied gelegen Sophiapolder hebben opgesteld.

Deze ecologische verbindingszone is in dit bestemmingsplan bestemd tot 'Waarde – Ecologie'. De Galgeplaat is een grotendeels onbebouwd groengebied met ruige beplanting. Deze gronden krijgen de bestemming 'Groen', waarbinnen de huidige situatie gehandhaafd kan blijven.

Doordat wordt uitgegaan van de bestaande situatie en daarbij geen ontwikkelingen zijn voorzien, is geen flora- en fauna-onderzoek gedaan.

 

4.4.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van ecologie is er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

 

 

4.5.1 Regelgeving en beleid

 

Toetsingskader Externe Veiligheid

Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten.

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van het plangebied en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

 

* Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten.

Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

 

* Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.

Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers.

Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 mei 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.

Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

 

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is neergelegd in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS). Deze circulaire kan worden beschouwd als voorloper van een eventuele wettelijke verankering van de risiconormen en is geldig tot uiterlijk 31 juli 2012. In 2012 treedt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. Hierin staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev zijn de Basisnetten Weg en Water als bijlage bij de cRNVGS opgenomen.

 

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.

 

 

4.5.2 Onderzoek

Delen van het plangebied liggen binnen de veiligheidszone van de Noord met als gevolg dat de contour van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico dient te worden bepaald.

In overleg met Rijkswaterstaat is geconcludeerd dat geen sprake is van belemmeringen indien binnen een zone van 5.5 m (en in een gering gedeelte: 20 m) vanaf de oever geen bebouwing wordt toegestaan.

Met deze maatvoering wordt in het onderhavige bestemmingsplan rekening gehouden.

De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft geen route vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. Behalve de algemeen geldende bepaling uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen dat de bebouwde kom zoveel als mogelijk gemeden moet worden, vindt geen regulering van dergelijk vervoer in Hendrik-Ido-Ambacht plaats. Het aantal vervoersbewegingen over de Ringdijk/Veersedijk met gevaarlijke stoffen zal, gelet op de bestemmingen hiervan, echter beperkt zijn.

Door het plangebied loopt een hoge-druk-aardgastransportleiding (A-555-KR-124) De werkdruk is 66,2 bar en de diameter is 42 inch. In het onderdeel “belemmeringen” wordt daarop verder ingegaan.

Binnen en direct buiten het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vanwege externe veiligheid aandacht verdienen.

 

De Veiligheidsregio heeft over het plan geadviseerd en concludeert:

In het kader van de zelfredzaamheid bij genoemde scenario’s verdient het aanbeveling bij nieuwe (her)ontwikkelingen in het plangebied de volgende maatregelen te creëren:

Het advies van de Veiligheidsregio is in de bijlagen opgenomen.

 

 

4.5.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan is uitsluitend sprake van het vastleggen van de bestaande situatie. Vanuit een oogpunt van externe veiligheid bestaat geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

 

 

 

 

 

4.6 Akoestische aspecten

 

 

4.6.1 Regelgeving en beleid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen. Indien het bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. Hieronder wordt ingegaan op het wegverkeerslawaai, het industrielawaai en het spoorweglawaai.

 

wegverkeerslawaai

De Veersedijk en de Ringdijk vormen belangrijke routes voor de afwikkeling van verkeer.

Op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor nieuwe woonbebouwing en andere geluidgevoelige functies, dan wel voor aanleg van wegen.

 

Industrielawaai

De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.

Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Het plangebied maakt geen deel uit van het gezoneerde industrieterrein Aan de Noord.

 

spoorweglawaai

De geluidsbelasting ten gevolgen van railverkeer mag niet meer bedragen dan 55dB. In een aantal situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot maximaal 68 dB.

De Betuwelijn loopt ondergronds door het plangebied.

 

 

4.6.2 Onderzoek

Er is sprake van enkele bestaande woningen, alsmede van bestaande wegen (Veersedijk/ Ringdijk). Het bestemmingsplan voorziet niet in wijziging hiervan, waardoor verdere toetsing op het onderdeel wegverkeerslawaai achterwege kan blijven.

Omdat de Betuwelijn ondergronds ligt, geldt hetzelfde voor het spoorweglawaai.

Voor het industrielawaai is niet langer sprake van een gezoneerd industrieterrein. In de planregels is daarom bepaald dat geen Wgh-inrichting en (=grote lawaaimakers) zijn toegestaan, behoudens de bestaande scheepswerf Niessen, Rozand 5. Dit bedrijf is opgenomen in het zonebewakingsmodel en dit nieuwe bestemmingsplan brengt daarin voor dat bedrijf geen wijziging.

 

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid verzet zich niet tegen dit bestemmingsplan.

Er is geen sprake van de aanleg van nieuwe wegen en/of het toevoegen van woningen.

Op het gebied van industrielawaai wordt een toename van Wgh-inrichtingen uitgesloten, evenals het toevoegen van nieuwe (bedrijfs)woningen.

Mogelijk kan het uitsluiten van nieuwe Wgh-inrichtingen op termijn leiden tot een aanpassing van het gezoneerde industrieterrein, en de daarbij behorende zone. Dit vraagt echter nadere afstemming met de overige gemeenten die belangen hebben bij het gezoneerde industrieterrein "Aan de Noord".

 

4.7 Luchtkwaliteit

 

 

4.7.1 Regelgeving en beleid

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;

Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofdioxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.

Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).

 

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:

 

 

4.7.2 Onderzoek

Het woningbouwproject Noordoevers is opgenomen in het NSL, maar zoals eerder aangegeven is er in dit conserverende bestemmingsplan geen sprake van een nieuwe situatie en daardoor kan verder onderzoek achterwege blijven.

 

4.7.3 Conclusie

De uitvoering van het bestemmingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van luchtkwaliteit.

 

4.8 Verkeer en vervoer

 

 

4.8.1 Regelgeving en beleid

Gemeentelijk Verkeers- en vervoerplan (2009)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) geeft de gemeente haar visie op

verkeer en vervoer in Hendrik-Ido-Ambacht voor de periode tot 2020. Toekomstige ontwikkelingen en grootschalige projecten hebben invloed op de verkeersstromen en het gebruik van wegen. In het GVVP is rekening gehouden met de ontwikkeling van het woongebied Noordoevers, zodat de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid ook in de toekomst kan worden gegarandeerd.

 

 

4.8.2 Onderzoek

In het GVVP is reeds rekening gehouden met een gewijzigde situatie in de vorm van de ontwikkeling van het woongebied Noordoevers. Zoals eerder aangegeven is deze nieuwe ontwikkeling thans niet aan de orde. De verkeerssituatie blijft zoals deze al jaren is en feitelijk in de loop van de jaren door het vertrek van bedrijven, minder is geworden.

Daardoor kan verder onderzoek achterwege blijven.

 

 

4.8.3 Conclusie

Door dit bestemmingsplan treden er geen wijzigingen op in de verkeersaantrekking en afwikkeling.

4.9 Water

 

 

4.9.1 Regelgeving en beleid

 

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke

ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan vervangt daarmee op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren.

Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld.

 

In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de

samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige

bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de KRW te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

 

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, vooral op het gebied van wateroverlast en watertekort.

 

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.

 

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

 

Voor de toepassing van artikel 6.12 Waterbesluit (vergunningplicht) zijn beleidsregels, de Beleidsregels grote rivieren, vastgesteld. De doelstelling van die regels is de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.

De rivieren Noord en Strooppot en het buitendijks gebied vallen onder het bergend regime (artikel 4). Dit betekent dat het gebied bij hoog water kan onderlopen. Voor het bergend regime is bebouwing toegestaan onder voorwaarden en mits de ingenomen ruimte wordt gecompenseerd.

Op kaartblad 062 Noord van de bij de Beleidsregels behorende kaarten is een gebied aangegeven waarop genoemde vergunningplicht niet van toepassing is.

 

Beleid Provincie Zuid-Holland

Het grondwaterbeleid van de provincie voor de komende jaren staat in het Grondwaterplan Zuid-Holland 2007 - 2013. Hierin zijn ook de kaders beschreven die de provincie gebruikt bij het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen. In de Verordening Waterbeheer zijn aanvullende regels opgenomen waar de provincie rekening mee houdt bij het verlenen, wijzigen of intrekken van een onttrekkingsvergunning. Het Grondwaterplan geeft een uitwerking van de

hoofdlijnen van het grondwaterbeleid die zijn beschreven in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010. In het Grondwaterplan heeft de provincie zes speerpunten geformuleerd voor het grondwaterbeleid in de komende periode. Deze speerpunten komen voort uit de eerder genoemde actuele ontwikkelingen en veranderingen in wet- en regelgeving. De speerpunten zijn:

a. verzilting en grondwaterkwantiteit;

b. grondwaterkwaliteit;

c. bodemdaling;

d. concurrentie om de schaarse ruimte;

e. verandering van positie en taken van de provincie;

f. specifieke gebieden.

 

Op 1 januari 2010 is het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 in werking getreden. Dit plan

vervangt het provinciale Waterhuishoudingplan, dat was opgenomen in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010 en in het Grondwaterplan 2007 - 2013 (zie boven). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

a. waarborgen waterveiligheid;

b. zorgen voor mooi en schoon water;

c. ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;

d. realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in

samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

 

Beleid Waterschap Hollandse Delta

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe het Waterschap Hollandse Delta het

waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land.

Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het Waterschap moet maken.

Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De

maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Voor het afvoeren van hemelwater van verhard oppervlak groter dan 250 m² naar open water, dient ontheffing te worden aangevraagd op grond van de Keur. Wanneer de toename aan verhard oppervlak groter is dan 250 m² is het beleid van het Waterschap om 10% van de toename te compenseren in de vorm van open water.

 

 

4.9.2 Onderzoek

Het plangebied ligt weliswaar buitendijks, maar het bestemmingsplan legt uitsluitend de huidige situatie vast. Daardoor vindt geen wijziging plaats in toename van verhard oppervlak, afgraven of ophogen van gronden e.d.

De waterkering wordt als zodanig bestemd.

 

 

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan levert geen bezwaar op voor het onderdeel water.

 

 

 

4.10 Overige belemmeringen

 

Betuwelijn

Het ondergrondse tracé van de Betuwelijn doorkruist het plangebied met twee tunnelbuizen vanuit De Volgerlanden in noordoostelijke richting. Tot op een afstand van 10 m buiten de buitenzijde van detunnelwand mag niet worden gebouwd; deze maat is nodig om een strook fundatie- en gebouwenvrij te houden om bij eventuele calamiteiten de tunnel van bovenaf voor herstel te kunnen bereiken.

Naast genoemde strook van 10 m is er ook sprake van een zone van 40 m daarop aansluitend, waarin mag worden gebouwd indien wordt aangetoond dat de activiteiten geen negatieve invloed hebben op de boorbuizen. Dit betekent dat in principe alle in Nederland gebruikelijke paalfunderingswijzen voor woningen, kantoren enz, kunnen worden toegepast. Ook bouwputten met een beperkte diepte (één bouwlaag): souterrains, parkeerkelders etc., leveren geen bezwaar op.

Het rijk heeft een interdepartementaal expertteam ingesteld om de mogelijke hinder (trillingen en laagfrequent geluid) in De Volgerlanden te onderzoeken als gevolg van treinpassages door de Sophiaspoortunnel. TNO heeft in opdracht van het expertteam metingen tijdens een testrit met een trein verricht. TNO heeft geconcludeerd, dat op een afstand van 35 meter en meer vanuit het hart van elk van de beide tunnelbuizen de kans op hinder voldoende laag is. Het interdepartementaal expertteam en het rijk onderschrijven de conclusies en aanbevelingen in het rapport van TNO.

 

Gasleiding

Een hogedruk gasleiding van de NV Nederlandse Gasunie doorkruist het plangebied in oost-west richting. Ter voorkoming van beschadiging of breuk van de gasleiding als gevolg van bovenbelastingen en/of trillingen moet aan weerszijde van de gasleiding rekening worden gehouden met een bebouwingsvrije strook. De betreffende gasleiding heeft een diameter van 42” en een bedrijfsdruk van 67 bar.

Dezelfde gasleiding loopt door het plangebied van De Volgerlanden en uit toetsing van de Gasunie blijkt dat het groepsrisico van de huidige situatie en de toekomstige situatie ver onder de oriënterende waarde ligt.
In dit bestemmingsplan wordt de gasleiding met een dubbelbestemming als zodanig bestemd. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' is geen bouwvlak aangegeven en kunnen derhalve geen gebouwen worden gebouwd.

 

Waterkering

De Veersedijk heeft een functie als primaire waterkering. Waterschap de Hollandse Delta kent een keurzone van 30 m gerekend vanaf de aanliggende kruinlijn.

Naast die 30 m primaire waterkeringszone geldt er ook nog een zogenaamde beschermingszone van 30 m. Bouwwerken en ingravingen vormen een inbreuk op de waterkering en daarmee op de te beschermen belangen. Door het stellen van technische randvoorwaarden kunnen dergelijke werken, met vergunning, op of nabij de primaire waterkering worden gerealiseerd.

Met beide zones is in dit bestemmingsplan rekening gehouden en is de relatie met het waterschap geregeld.

 

Veiligheidseisen m.b.t. scheepsvaart en radarzones

Op basis van eisen van Rijkswaterstaat dient voor de veiligheid van de scheepvaart langs de rivieren een zone vrij gehouden te worden van bebouwing. Na een overleg op 16 mei 2012 heeft Rijkswaterstaat de volgende maten bepaald:

  1. 3,5 m langs de Strooppot

  2. 5 m langs de Rietbaan

  3. 25 m langs de Noord.

In dit bestemmingsplan is met deze maatvoering rekening gehouden.

Hoge(re) bebouwing kan conflicteren met het functioneren van voorzieningen voor verkeer te water (radar). Daarom dient met de toe te laten bouwhoogten en/of situering daarvan rekening te worden gehouden met deze voorzieningen. In dit bestemmingsplan ontstaan door de opgenomen hoogtematen daarmee geen conflicten.

 

Milieubeschermingsgebieden voor grondwater

In het gedeelte van en direct nabij de sportvelden in Zwijndrecht is sprake van een waterwingebied.

In de provinciale milieuverordening is de regelgeving beschreven: vanaf de bron worden drie zones onderscheiden:

In dit bestemmingsplan is het waterwingebied beschermd.

 

 

 [image]

 

kaartje Milieubeschermingsgebieden voor grondwater

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

 

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke exploitatieovereenkomsten met iedere grondeigenaar.

 

Het bestemmingsplan 'Veersedijk' is gericht op het vastleggen van de huidige situatie en maakt ontwikkelingen niet mogelijk.

Van gemeentewege zijn geen activiteiten in het plangebied voorzien.

De financiële uitvoerbaarheid is niet in het geding.

 

Doordat er geen sprake is van bouwactiviteiten c.a. anders dan in het geldende bestemmingsplan reeds mogeijk gemaakt, is kostenverhaal als bedoeld in artikel 6.12 Wro niet aan de orde en behoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Procedure

 

6.1 Voorbereidingsfase

 

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is conform de gemeentelijke inspraakverordening

voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Gedurende de inspraaktermijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan.

Er zijn 5 inspraakreacties ontvangen.

 

In de 'Nota beantwoording inspraak- en overlegreacties' is op de ontvangen inspraakreacties ingegaan.

De Nota is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

 

Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en

wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de volgende instanties:

- Rijkswaterstaat Zuid-Holland;

- Kamer van Koophandel;

- Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie/Energie;

- Provincie Zuid-Holland;

- Waterschap Hollandse Delta;

- NV Nederlandse Gasunie;

- Veiligheidsregio Zuid-Holland-Zuid;

- Brandweer Hendrik-Ido-Ambacht;

- Oasen;

- TenneT B.V;

- Eneco Energie Infra Services BV;

- Arriva.

- Politie, regio ZHZ.

- De gemeente Ridderkerk;

- gemeente Alblasserdam;

- gemeente Papendrecht;

- gemeente Zwijndrecht.

 

Van onderstaande instanties is een reactie ontvangen:

1. NV Nederlandse Gasunie, ontvangen op 27 februari 2013;

2. Rijkswaterstaat, ontvangen op 1 maart 2013.

3. Veiligheidsregio Zuid-Holland-Zuid, ontvangen op 4 maart 2013;

4. Oasen, ontvangen op 4 maart 2013;

5. Waterschap Hollandse Delta, ontvangen op 6 maart 2013.

 

In de 'Nota beantwoording inspraak- en overlegreacties' is op de ontvangen overlegreacties ingegaan.

De Nota is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

 

 

6.2 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg wordt de

bestemmingsplanprocedure voortgezet. De aanpassingen die volgen uit de inspraakreacties en de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet

bestuursrecht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen. In beginsel betekent dit ook dat de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb).

 

 

6.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vastgestelde bestemmingsplan behoeft op grond van de Wro geen goedkeuring meer van Gedeputeerde Staten. Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en bestaat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening in te dienen. Direct na de beroepstermijn treedt het plan in werking.

 

 

 

 

 

Bijlagen

 

1. Milieuadvies

 

2. Advies Veiligheidsregio

 

3. Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties